ECLI:NL:GHDHA:2013:1741

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.100.366-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een tandtechnicus op een patiënt en de rol van een incassobureau

In deze zaak gaat het om een vordering van een tandtechnicus, [appellant], op een patiënt, die een tandheelkundige behandeling heeft ondergaan bij [X] te Amsterdam. De factuur van € 2475,60, die op naam van Dental Pars was gesteld, werd na een klacht door [X] gecrediteerd tot € 1512,10. De vordering van DFA Service B.V. (DFA), die de facturering en inning van vergoedingen voor behandelingen van aangesloten tandartsen verzorgt, is gebaseerd op een cessie van vorderingen van tandartsen aan DFA. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van DFA niet rechtsgeldig is, omdat de cessie uitsluitend betrekking had op vorderingen van tandarts [Y], die niet de rechthebbende was op de vordering van [appellant]. Het hof oordeelt dat [appellant] een behandelovereenkomst heeft gesloten met [X] en niet met [Y]. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de facturen op naam van tandarts [Y] waren gesteld. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van DFA af, waarbij DFA wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.100.366/01
Rolnummer rechtbank : 995750 / CV EXPL 10-9385

arrest van 11 juni 2013

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. K. Mohassel Zadeh te ’s-Gravenhage,
tegen

DFA Service B.V.,

gevestigd te Meppel,
geïntimeerde,
hierna te noemen: DFA,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 28 augustus 2012. In dat arrest heeft het hof de incidentele vordering van [appellant] ex artikel 351 Rv afgewezen. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven (met producties) zeven grieven aangevoerd, die DFA bij memorie van antwoord (met producties) heeft bestreden. Tenslotte heeft DFA haar kopie-procesdossier overgelegd en wederom arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten:
- [appellant] heeft een tandheelkundige behandeling ondergaan bij [X] (hierna: [X]) te Amsterdam. [X] heeft hiervoor op 3 augustus 2009 een factuur aan [appellant] gestuurd van € 2475,60. De factuur is gesteld op naam van Dental Pars, de eenmanszaak van [X]. Na een klacht van [appellant] over de behandeling heeft [X] een deel van de factuur gecrediteerd en een aangepaste factuur verzonden van € 1512,10.
- DFA draagt zorg voor de facturering en inning van de vergoeding van behandelingen die patiënten hebben ondergaan bij (onder meer) tandartsen die zijn aangesloten bij DFA. Daartoe worden de vorderingen ter zake van verrichte behandelingen door de betrokken tandartsen aan DFA gecedeerd.
- DFA vordert in deze procedure betaling door [appellant] van voormeld factuurbedrag van € 1.512,10 met rente en kosten, tezamen een bedrag van € 1.835,35.
- De kantonrechter heeft de vordering van DFA bij verstek toegewezen, en het door [appellant] ingestelde verzet tegen dit vonnis ongegrond verklaard. Hiervan is [appellant] in hoger beroep gekomen.
2.
Grief 1 richt zich tegen rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank overweegt dat [X] werkte vanuit het Tandheelkundig Centrum aan de [a-straat] te Amsterdam, dat de aan [appellant] verzonden facturen zijn gesteld op naam van tandarts [Y] (hierna: [Y]), en dat onvoldoende weersproken is dat [Y], ten tijde van het cederen van de vordering, BIG-geregistreerd was. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] onder meer het volgende:
- Met [X] bedoelt [appellant]: [X] (hierna: [X]).
- [X] is geen tandarts maar tandtechnicus. Hij was blijkens informatie van de Kamer van Koophandel ten tijde van de door hem verrichte tandheelkundige werkzaamheden tevens bestuurder van een eenmanszaak, gevestigd aan[adres] in Amsterdam, welke eenmanszaak handelde onder de namen Tandheelkundig Centrum Amsterdam, TTL Dental Pars, White Teeth Fashion en White Tooth Fashion. [X] verrichtte blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel uitdrukkelijk geen tandheelkundige werkzaamheden, maar zijn eenmanszaak betrof – kort gezegd - een groothandel in medische en tandheelkundige instrumenten en artikelen.
- De facturen die [X] aan [appellant] heeft gestuurd en de herinneringen en aanmaningen zijn niet gesteld op naam van tandarts [Y], zoals de rechtbank overweegt, maar op naam van Dental Pars, de eenmanszaak van [X].
- De rechtbank is derhalve uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden.
3.
Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief, met name uit de klacht dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de facturen zijn gesteld op naam van tandarts [Y] die ten tijde van het cederen van de vordering aan DFA BIG-geregistreerd was, en mede gelet op de verklaring van [appellant] ter comparitie dat hij met DFA niets te maken heeft en dat [X] zelf een vordering moet instellen, dat [appellant] hiermee beoogt (mede) de vorderingsgerechtigheid van DFA te betwisten. DFA heeft hierop bovendien gereageerd en heeft hierover in haar memorie van antwoord (onder overlegging van producties) het volgende aangevoerd:
- Juist is dat de facturen zijn verzonden namens Dental Pars, tevens handelende onder de naam Tandheelkundig Centrum Amsterdam. Dit is inderdaad een voormalige eenmanszaak van [X].
- Tussen DFA en Dental Pars bestond een overeenkomst op grond waarvan DFA zorg draagt voor de facturering en inning van de vergoeding van behandelingen die patiënten hebben ondergaan bij onder meer tandartsen die bij DFA zijn aangesloten (productie 12 bij memorie van antwoord). Deze overeenkomst is namens Tandheelkundig Centrum Amsterdam gesloten door tandarts [Y].
- Tandarts [Y] was in dienst bij Dental Pars, tevens handelende onder de naam Tandheelkundig Centrum Amsterdam, de eenmanszaak van [X]. [X] was de eigenaar van de tandartsenpraktijk, dit is toegestaan en komt vaker voor.
4.
Het hof overweegt het volgende. Uit de door DFA overgelegde overeenkomst en de bijbehorende akte van cessie kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat deze overeenkomst en cessie (uitsluitend) zien op vorderingen van tandarts [Y] zelf (“op de in zijn/haar patiëntenbestand ingeschreven personen”). Weliswaar meldt de overeenkomst in de kop bij de naam van de tandarts: “Tandheelkundig Centrum Amsterdam”, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat tandarts [Y] bij het sluiten van deze overeenkomst met DFA – mede – beoogde te handelen namens [X]. Maar ook als het hof er van uit gaat dat dit wel zo is, baat dit DFA niet. Het hof stelt vast dat de akte van cessie, waarvan de tekst duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, is gesloten tussen DFA en tandarts [Y], en dat deze cessie uitdrukkelijk en uitsluitend ziet op vorderingen waarop tandarts [Y] rechthebbende is.
5.
[appellant] heeft gemotiveerd gesteld dat hij een behandelovereenkomst heeft gesloten met [X], en dat hij tandarts [Y] niet kent en nooit gezien heeft. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de afspraken die hij had met [X] bij voorkeur plaatsvonden in het weekend of buiten kantooruren, en dat [X] zich verstopte als tijdens de behandeling de deurbel van de praktijk ging. In het licht van deze – door DFA niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken – feiten en het feit dat de facturen en aanmaningen zijn gesteld op naam van Dental Pars (en niet van tandarts [Y]), acht het hof niet aannemelijk geworden dat [appellant] deel uitmaakte van het patiëntenbestand van tandarts [Y] en dat de vordering die DFA in deze procedure heeft ingesteld een vordering betreft van tandarts [Y]. Het enkele feit dat de behandelingen van [X] kennelijk hebben plaatsgevonden in de praktijkruimte die normaal gesproken door tandarts [Y] werd gebruikt, is hiervoor onvoldoende. Hieruit volgt dat bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet kan worden aangenomen dat genoemde akte van cessie (mede) betrekking heeft op de onderhavige vordering.
6.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat DFA geen rechthebbende is op de onderhavige vordering, zodat deze moet worden afgewezen. De overige grieven behoeven hiermee geen behandeling meer.
7.
Het bewijsaanbod van DFA wordt gepasseerd, nu geen gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
8.
DFA zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep. De kosten van de verzetdagvaarding blijven voor eigen rekening van [appellant], aangezien hij deze kosten niet had hoeven maken als hij direct verweer had gevoerd.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis in oppositie van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Delft van 10 november 2011,
en
opnieuw rechtdoende:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • vernietigt het verstekvonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Delft van 23 september 2010;
  • wijst de vorderingen van DFA af;
  • veroordeelt DFA in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 450,- voor salaris advocaat;
  • veroordeelt DFA in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 381,81 aan verschotten en € 1.264,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, P.M. Verbeek en S.R. Mellema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.