ECLI:NL:GHDHA:2013:1688
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de kwalificatie van een onroerende zaak als woning in aanbouw voor de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de Inspecteur de aftrek van hypotheekrente voor een onroerende zaak heeft afgewezen. Belanghebbende had in 2006 een perceel grond gekocht met een boerderij en was voornemens om deze te slopen en een nieuwe woning te bouwen. De vraag die centraal staat is of de onroerende zaak in dat jaar als woning in aanbouw kan worden aangemerkt volgens artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een woning in aanbouw, omdat er in 2006 geen aanvang was gemaakt met de bouwactiviteiten. Belanghebbende stelde dat er voldoende voorbereidingshandelingen waren verricht, zoals het aanvragen van bouwvergunningen, maar het Hof oordeelde dat deze administratieve handelingen niet gelijkgesteld kunnen worden met daadwerkelijke bouwactiviteiten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de onroerende zaak in 2006 als woning in aanbouw kon worden gekwalificeerd. De beslissing van de rechtbank werd derhalve bekrachtigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.