ECLI:NL:HR:2010:BO5028
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en eigenwoningrente: beoordeling van de cumulatieve eisen
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De belanghebbende had in juli 2002 een perceel grond met daarop een boerderij aangekocht, maar in 2004 was er geen aanvang gemaakt met de bouw van een nieuwe woning op het perceel. De Inspecteur weigerde de aftrek van de rente op de hypothecaire lening voor dat jaar, omdat de boerderij en het perceel niet als eigen woning konden worden aangemerkt volgens artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001. Het Hof bevestigde deze beslissing, waarbij het oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat aan de eisen van de wet was voldaan.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat niet aan de cumulatieve eisen van artikel 3.111, lid 3, Wet IB 2001 is voldaan. De wet vereist dat er sprake is van een leegstaande woning of een woning in aanbouw, en dat aannemelijk is dat deze woning in het kalenderjaar of in de daaropvolgende twee jaren als eigen woning ter beschikking staat. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat het perceel in 2004 bestemd was om na de bouw van een nieuwe woning uiterlijk eind 2006 aan belanghebbende als eigen woning ter beschikking te staan. Dit oordeel is niet onjuist en kan in cassatie niet verder worden getoetst.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 26 november 2010.