In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de toepassing van het verlaagde tarief van de omzetbelasting op rondleidingen in een multifunctioneel gebouwencomplex, dat ook een stadion en een museum herbergt. De belanghebbende, een commanditaire vennootschap, had twee naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ontvangen over de jaren 2001 tot en met 2005. De naheffingsaanslagen waren verminderd na bezwaar, maar de belanghebbende ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep deels ongegrond verklaarde.
De Hoge Raad had eerder in een verwijzingsarrest geoordeeld dat het Gerechtshof Den Haag de zaak verder moest behandelen. De belanghebbende voerde aan dat het verlaagde tarief van toepassing was op de rondleidingen die zij aanbood, terwijl de Inspecteur van mening was dat dit niet het geval was. Het Hof oordeelde dat de rondleidingen, die onderdeel uitmaakten van een arrangement dat ook toegang tot het museum bood, als een dienst moesten worden beschouwd die onder het verlaagde tarief viel. Het Hof baseerde zich op de parlementaire geschiedenis van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin werd gesteld dat het verlaagde tarief bedoeld was voor specifieke vormen van vermaak en recreatie.
Het Hof concludeerde dat de tours in het stadion en het museum een recreatieve functie vervulden en dat de vergoedingen voor deze tours onder het verlaagde tarief vielen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, de naheffingsaanslagen werden verminderd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2013.