ECLI:NL:GHARN:2012:BW4742

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.368-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door lekkage vanuit bovenliggende woning

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 1 mei 2012, staat de vraag centraal of de verhuurder aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit een lekkage afkomstig van de boven de verhuurde woning gelegen woning. De zaak is een hoger beroep tegen een tussenvonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de rechtbank de appellanten had toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. E. Douma, hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 januari 2011, waarin de rechtbank hen niet-ontvankelijk verklaarde in hun hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 januari 2011. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. K. Dirlik, heeft incidenteel appel ingesteld.

Het hof heeft in zijn arrest geoordeeld dat zowel het principaal als het incidenteel appel niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In dit geval heeft de rechtbank niet afzonderlijk hoger beroep van het tussenvonnis toegelaten, en er is geen bewijs dat de rechtbank later toestemming heeft gegeven voor het instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis.

De beslissing van het hof houdt in dat de appellanten in het ongelijk zijn gesteld en veroordeeld worden in de kosten van het principaal appel, terwijl de geïntimeerde in het ongelijk is gesteld in het incidenteel appel en ook in de kosten daarvan wordt veroordeeld. De kostenveroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de partijen de kosten direct moeten voldoen, ongeacht eventuele verdere procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 1 mei 2012
Zaaknummer 200.083.368/01
(Zaaknummer rechtbank: 172778 / HA ZA 10-843)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
2. [appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. E. Douma, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K. Dirlik, kantoorhoudende te Alkmaar.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 18 augustus 2010 en 12 januari 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 februari 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 12 januari 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 8 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad sector civiel recht van 12 januari 2011 met kenmerk 172778/HA ZA 10-843 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de facturen met nummer 2006085 ad
€ 14.250,00 en met nummer 2006101 ad € 16.000,00 deel uitmaken van de procedure bij de rechtbank en te bepalen dat de kosten van de door appellanten zelf aangeschafte tegels voor een bedrag ad € 5.855,05 en sanitaire artikelen € 377,47 in mindering worden gebracht op de totaalsom en de procedure vervolgens voor verdere behandeling terug te verwijzen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"Voor memorie van antwoord:
Dat het het Gerechtshof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans diens grieven te verwerpen en het r.o. 4.1, 4.2 en 4.3 van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel recht van 12 januari 2011 met kenmerk 172778/HA ZA 10-843 te bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep.
Voor incidentele memorie van grieven:
Dat het het Gerechtshof moge behagen om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel recht van 12 januari 2011 met kenmerk 172778/HA ZA 10-843 (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [geïntimeerde] alsnog integraal toe te wijzen met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties."
Door [appellanten] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn grieven te verwerpen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van dit hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] heeft in het principaal appel twee grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid
1. Zowel het principaal appel als het incidenteel appel is ingesteld tegen het door de rechtbank gewezen tussenvonnis d.d. 12 januari 2011. In dit vonnis wordt [appellanten] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat bij het bedrag op de factuur 2006124 ter hoogte van EUR 8.600,00 exclusief btw door [geïntimeerde] geen tegels voor de badkamer zijn gefactureerd. Voorts wordt de zaak naar de rol van 26 januari 2011 verwezen voor het nemen van een akte waarin partijen zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage. Het dictum van meergenoemd vonnis bevat daarmee geen beslissingen die een eind maken aan een deel van het geschil tussen partijen. Van een (gedeeltelijk) eindvonnis waartegen (in zoverre) direct appel openstaat is dan ook geen sprake.
2. Ingevolge art. 337 lid 2 Rv kan hoger beroep van een tussenvonnis als het onderhavige slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. In het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank niet afzonderlijk hoger beroep daarvan toegelaten. Voorts is gesteld noch gebleken dat de rechtbank nadien bij een afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan, daartoe strekkend verzoek alsnog heeft bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld voor de einduitspraak (HR 23 januari 2004, LJN: AL7051). De verwijzing van de zaak naar de parkeerrol kan niet als een dergelijke toestemming van de rechtbank worden beschouwd.
3. Partijen zullen derhalve elk niet-ontvankelijk worden verklaard in hun appel.
4. [appellanten] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel aan de zijde van [geïntimeerde] (1 punt in tarief I), terwijl [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld tot de kosten van het incidenteel appel aan de zijde van [appellanten] (1/2 punt in tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
In het principaal appel
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk is zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 12 januari 2011;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in het principaal appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] op € 284,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het incidenteel appel
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 12 januari 2011;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] op nihil aan verschotten en € 316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, B.J.H. Hofstee en R.A. van der Pol,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 mei 2012 in bijzijn van de griffier.