In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Appellant had een verzoek ingediend ter vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met zijn strafzaak. De rechtbank Arnhem had appellant eerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat het verzoekschrift te laat was ingediend. Het hof oordeelde echter dat de termijn voor het indienen van het verzoek pas begint te lopen na de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging. Aangezien appellant deze kennisgeving niet had ontvangen, was de zaak strikt genomen nog niet geëindigd. Het hof besloot om om proceseconomische redenen over deze formaliteit heen te stappen, omdat het Openbaar Ministerie in eerdere procedures had aangegeven dat de zaak tegen appellant was geëindigd.
Het hof heeft vervolgens de inhoud van het verzoek beoordeeld, waarin appellant verzocht om vergoeding van reis- en verblijfskosten, kosten van rechtsbijstand, en schade door opsluiting en intimidatie. Het hof oordeelde dat de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen voor vergoeding in aanmerking kwamen, evenals de kosten van rechtsbijstand, die het hof op billijkheidsgronden toekende. De overige verzoeken, zoals schadevergoeding voor intimidatie en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift, werden afgewezen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een schadevergoeding van € 6.451,41 toegekend aan appellant, met de opdracht om dit bedrag over te maken op zijn rekening. Het hof heeft de overige verzoeken van appellant afgewezen en de griffier opgedragen om de beschikking uit te voeren.