ECLI:NL:GHARN:2010:BO1238

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.050.729
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verrekening van vermogen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen partijen na hun echtscheiding. Partijen, de man en de vrouw, zijn op 29 april 1999 met elkaar gehuwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld op 27 april 1999. De man is in hoger beroep gekomen van eerdere beschikkingen van de rechtbank Almelo, waarin de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden werd vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de man een bedrag van € 34.067,70 aan de vrouw moest betalen, maar de man verzocht het hof om dit bedrag te verlagen naar € 15.080,70. De vrouw betwistte dit verzoek en vroeg het hof om de eerdere beslissingen te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat het geschil vooral draaide om de vraag of het Rabo Termijn Spaarplan, dat de man vóór het huwelijk had afgesloten, moest worden betrokken bij de verrekening van de huwelijkse voorwaarden. De man stelde dat dit spaarplan buiten de verrekening moest blijven, terwijl de vrouw betoogde dat het wel in de verrekening moest worden betrokken. Het hof oordeelde dat de bedoeling van partijen was dat het vóórhuwelijkse vermogen niet gemeenschappelijk zou worden en dat de man aannemelijk had gemaakt dat hij het spaarplan per abuis niet op de bijlage bij de huwelijkse voorwaarden had vermeld.

Het hof concludeerde dat de huwelijkse voorwaarden, zoals opgesteld, niet vereisten dat alleen vermogensbestanddelen die op de bijlage stonden buiten de afrekening moesten blijven. De grieven van de man werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op het bedrag dat de man aan de vrouw moest betalen. Het hof bepaalde dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden € 15.080,70 aan de vrouw dient te betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.050.729
(zaaknummer rechtbank 97315/ES RK 08-973)
beschikking van de familiekamer van 13 juli 2010
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. H. Ravenshorst te Zutphen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. A.M. Kuipers te Oldenzaal.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Almelo van 15 oktober 2008, 22 april 2009 en 9 september 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 december 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen van 22 april 2009 en 9 september 2009. De man verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden € 15.080,70 aan de vrouw dient te betalen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2010, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van de man af te wijzen op de door de vrouw aangevoerde verweren.
2.3 Ter griffie van het hof is op 24 maart 2010 binnengekomen een brief van mr. Kuipers van diezelfde dag.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.6 Desgevraagd heeft mr. Ravenshorst ter mondelinge behandeling verklaard dat zij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Kuipers van 24 maart 2010 en dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen. Het hof slaat daarom ook acht op die brief.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 29 april 1999 met elkaar gehuwd.
3.2 Zij hebben bij een akte die op 27 april 1999 is verleden ten overstaan van mr. [...], notaris te Markelo, huwelijkse voorwaarden gemaakt die, voor zover hier van belang, luiden als volgt:
“UITSLUITING GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
JAARLIJKSE VERREKENING OVERGESPAARDE INKOMSTEN
Artikel 7
1. Partijen verplichten zich hetgeen van hun netto-inkomsten (in de zin van artikel 5 lid 3)
niet is besteed ter dekking van de kosten van huishouding of op andere wijze gelijkelijk
aan beiden ten goede gekomen is, jaarlijks bij helfte te verdelen. Door deze verrekening
ontstaat tussen partijen geen deelgenootschap in de zin van artikel 1:129 van het
Burgerlijke Wetboek. Het bepaalde in artikel 1: 129 en de artikelen 1:132 tot en met 1:145
van het Burgerlijk Wetboek wordt derhalve uitdrukkelijk uitgesloten.
(….)
VERREKENING
Artikel 8
1. Indien het huwelijk eindigt door het overlijden van een of beide echtgenoten en er, uit het
huwelijk geboren, kinderen in leven zijn, zal - mits er tussen partijen geen scheiding van
tafel en bed van kracht is - tussen partijen worden afgerekend, als had er tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaan.
2. Indien het huwelijk eindigt en het bepaalde in het vorige lid niet van toepassing is,
alsmede bij scheiding van tafel en bed, zal tussen partijen eveneens worden afgerekend
als had er tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaan. Buiten
de afrekening blijft echter een bedrag gelijk aan de waarde van het aangebrachte
vermogen alsmede een bedrag gelijk aan de waarde ten tijde van de verkrijging van
hetgeen krachtens erfrecht of schenking is verkregen. Van het aangebrachte vermogen en
de waarde daarvan blijkt uit een aan deze akte gehechte bijlage.
3. De in het tweede lid bedoelde bedragen zullen worden aangepast aan de consumenten
prijsindex(…)
(…)
VERMOGENSBESCHRIJVING
Het vermogen van ieder der echtgenoten is thans samengesteld als vermeld op de aan deze akte gehechte en door de comparanten en mij, notaris, ondertekende staat.
(….).”
3.3 Bij de beschikking van 15 oktober 2008 heeft de rechtbank echtscheiding uitgesproken en de behandeling van het nevenverzoek met betrekking tot de verrekening en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 24 oktober 2008.
3.4 Bij de beschikking van 22 april 2009 heeft de rechtbank iedere verdere beslissing met betrekking tot de verrekening van de huwelijkse voorwaarden aangehouden.
3.5 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank de afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden vastgesteld, bepaald dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 34.067,70, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1 In hoger beroep is tussen partijen alleen nog in geschil voor welk gedeelte het Rabo Termijn Spaarplan onder polisnummer [...] bij de verrekening op grond van artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden in aanmerking genomen moet worden.
4.2 Tussen partijen is het volgende komen vast te staan. De man heeft het Rabo Termijn Spaarplan vóór het huwelijk van partijen afgesloten. Blijkens de polis die is afgegeven ter gelegenheid van de wijziging van deze verzekering met ingang van 27 december 1994 (productie 4 bij het verweerschrift van de man in eerste aanleg) omvat de verzekering, voor zover hier van belang, een uitkering van ƒ 146.433,49 betaalbaar op 27 december 2007 bij in leven zijn van de man en uit te keren aan de man als begunstigde. Het Rabo Termijn Spaarplan is niet vermeld op de bijlage die aan de akte van huwelijkse voorwaarden is gehecht. Tijdens hun huwelijk hebben partijen een woning gekocht en deze gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij de Friesland Bank. In verband met deze geldlening zijn de rechten op het Rabo Termijn Spaarplan verpand aan de Friesland Bank. Op 27 december 2007 is een bedrag van € 68.300,16 op de polis uitgekeerd en gebruikt voor het doen van een aflossing van eenzelfde bedrag op de hypothecaire geldlening (productie 9 bij het verweerschrift van de man in eerste aanleg). De waarde van het Rabo Termijn Spaarplan bedroeg op het moment van het huwelijk van partijen € 31.868,81. Indexering op grond van artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden leidt tot een waarde van € 37.974,-.
4.3 De man stelt dat de waarde van € 37.974,- buiten de verrekening dient te blijven en voert aan dat het de bedoeling van partijen is geweest het vóórhuwelijkse vermogen buiten de verrekening te houden en dat per abuis is verzuimd het Rabo Termijn Spaarplan op de bijlage bij de akte van huwelijkse voorwaarden op te nemen. De vrouw betwist dit en stelt dat de waarde van de polis wel in de verrekening moet worden betrokken, wat al is gebeurd doordat de uitkering is gebruikt voor het doen van een aflossing op de hypotheekschuld van partijen. Zij voert aan dat alleen vermogensbestanddelen die op de bijlage staan buiten de verrekening blijven.
4.4 Het debat van partijen spitst zich toe op de vraag of het niet op de bijlage vermelden van het Rabo Termijn Spaarplan betekent dat dit Spaarplan zonder meer in de door partijen overeengekomen verrekening moet worden betrokken. Deze vraag moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst en inhoud van de huwelijkse voorwaarden, maar ook aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen hebben afgeleid en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). Aangezien huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid moeten worden aangegaan bij notariële akte (art. 1:115 BW), komt bij de toepassing van de Haviltexmaatstaf in dit verband mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen in huwelijkse voorwaarden volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben.
4.5 In dit verband zijn allereerst vooral van belang de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden op dit punt, de omstandigheden waaronder deze zijn gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. Blijkens het proces-verbaal hebben partijen ter mondelinge behandeling bij het hof daaromtrent het volgende verklaard.
”de man:
De vrouw had het idee om te gaan trouwen. Het biologische klokje tikte bij haar harder als bij mij.
de vrouw:
Het was het idee van de man om huwelijkse voorwaarden te laten maken.
de man:
Ik hoorde van vrienden dat het verstandig was om huwelijkse voorwaarden te laten maken om als dat zich zou voordoen op een nette manier uit elkaar te kunnen gaan en om er voor te zorgen dat mijn vermogen enigszins bij mij zou blijven. Ik heb tegen de notaris gezegd dat ik op huwelijkse voorwaarden wilde trouwen omdat ik wilde dat hetgeen toen van mij was van mij bleef. Het verschil tussen ons beiden was vrij groot. De notaris heeft toen een opzetje gemaakt en wij zijn daarmee akkoord gegaan. De notaris zei voorts dat wij ieder een lijstje moesten maken van hetgeen wij wilden dat van ons bleef.
de vrouw:
Ik weet het niet precies meer. We moesten op papier zetten wat wij vonden dat gescheiden moest blijven. Wij moesten allebei een lijstje inleveren van hetgeen wij hadden.
partijen:
Desgevraagd zeggen wij niet meer te weten of de notaris de term het wettelijk deelgenootschap heeft gebruikt.
de man:
Het stelde allemaal niet zo veel voor bij de notaris. Het was een man van weinig woorden. Het enige doel om een akte op te stellen was ook om te voorkomen wat nu speelt.
partijen:
Desgevraagd zeggen wij niet meer te weten of wij naar aanleiding van de brief van de notaris van 5 februari 1999 nog iets hebben meegekregen.
de voorzitter:
De tweede hypotheek is afgelost met de uitkering levensverzekering. Heeft het Rabo-termijnspaarplan nog een rol gespeeld toen u de financiën regelde?
de vrouw:
Ik weet dat de tweede hypotheek te duur werd. Toen kwam de polis ter sprake. Ik wist daar niets van.
de man:
We konden de hypotheek alleen krijgen als deze polis verpand werd aan de hypotheek. De bedoeling was dat de hypotheek op mijn inkomen betrokken werd. De bank zei dat als de polis er achterzat de financiering door kon gaan. De hypotheek is niet alleen met de polis afgesloten. Het aankoop van het huis is ook met cash geld van mij betaald.
de vrouw:
Desgevraagd zeg ik dat ik niet wist dat de man een spaarpolis had.
de voorzitter:
Het spaarplan stond niet op het lijstje van de staat van aanbrengsten. De man stelt nu dat het zo gezien moet worden alsof het spaarplan er wel op stond. Hoe kan het dat de man vergeten is het spaarplan op de staat van aanbrengsten te plaatsen.
de man:
Als ik het geweten had, had de polis erop gestaan. Ik heb er absoluut niet meer aan gedacht. Ik ben het gewoonweg vergeten. Het was absoluut de bedoeling dat de polis er ook op had gestaan. Ik heb er niet bij nagedacht.
de vrouw:
Ik wist niet wat de man had of niet had.”
4.6 Het hof leidt uit deze verklaringen af dat het de bedoeling van partijen was dat het vermogen dat ieder van hen op het moment van het aangaan van het huwelijk had niet gemeenschappelijk zou worden. De vrouw heeft de verklaring van de man op dat punt niet weersproken. De verklaring van de man wordt verder nog onderbouwd met de aanbiedingsbrief bij de ontwerpen van de huwelijkse voorwaarden en de testamenten van kandidaat-notaris mr. [...] van 5 februari 1999 (bijlage 3 bij het beroepschrift) aan partijen waarin deze schrijft: ”De huwelijkse voorwaarden houden, kort gezegd, het volgende in: Uw vermogens blijven gescheiden, dat wil zeggen dat ieder een privé vermogen bezit. (…) In geval van echtscheiding wordt het tijdens huwelijk opgebouwde vermogen verdeeld.”
4.7 Uit de verklaringen ter mondelinge behandeling blijkt verder dat partijen op verzoek van de notaris op papier moesten zetten wat van ieder van hen zou blijven, dat de vrouw op dat moment niet wist dat de man een Rabo Termijn Spaarplan had, dat volgens de man het Rabo Termijn Spaarplan ook op de bijlage had moeten staan, maar dat hij op dat moment niet aan het spaarplan heeft gedacht.
4.8 In de akte van huwelijkse voorwaarden is in artikel 8 lid 2 tweede volzin verwoord dat buiten de afrekening blijft een bedrag gelijk aan de waarde van het aangebrachte vermogen. In de volzin daarna is vervolgens bepaald dat van het aangebrachte vermogen en de waarde daarvan blijkt uit een aan deze akte gehechte bijlage. Vervolgens is aan het slot van de akte nog bepaald dat het vermogen van ieder der echtgenoten is samengesteld als is vermeld op de staat die aan de akte is gehecht. Deze slotbepaling kan worden gelezen als een herhaling in andere woorden van wat artikel 8 lid 2 derde volzin uitdrukt. In de bewoordingen van de akte kunnen aanknopingspunten voor de lezing van de man, maar ook voor de lezing van de vrouw worden gevonden. Zo vindt de stelling van de man steun in de bewoordingen van artikel 8 lid 2 tweede volzin en de stelling van de vrouw in de derde volzin van artikel 8 en de slotbepaling.
4.9 Naar het oordeel van het hof brengt in dit geval een redelijke uitleg van artikel 8 lid 2 en de slotbepaling mee dat alles wat ten huwelijk is aangebracht buiten de afrekening blijft en dat vermelding op de bijlage daarvoor niet doorslaggevend is. Dit strookt immers met de bedoeling van partijen om het aangebrachte vermogen niet gemeenschappelijk te laten worden en is in overeenstemming met wat de notaris daarover aan partijen heeft meegedeeld. Uit niets blijkt dat slechts het aangebrachte vermogen dat op de bijlage is vermeld buiten de afrekening moest blijven. Die beperking is niet met zoveel woorden in de huwelijkse voorwaarden opgenomen. Een dergelijke beperking past niet bij de hiervoor vastgestelde bedoeling van partijen. Gelet op de bedoeling van partijen zoals onder 4.6 verwoord en de omstandigheid dat de vrouw niet wist dat de man dit Rabo Termijn Spaarplan had acht het hof de stelling van de man dat hij vergeten is het spaarplan op de bijlage te vermelden zeer aannemelijk. Dat de rechten op het Rabo Termijn Spaarplan tijdens huwelijk zijn verpand in verband met de aankoop van de woning van partijen samen en de uitkering is gebruikt voor het doen van een aflossing op de hypothecaire geldlening staat aan deze uitleg niet in de weg.
4.10 De vrouw heeft nog gesteld dat op de huwelijkse voorwaarden van partijen ingevolge artikel 1:129 (oud) BW de regels van het wettelijk deelgenootschap van toepassing zijn en op grond van artikel 1:143 (oud) BW uitsluitend door vermelding op de lijst van aanbrengsten kan worden bewezen dat (de waarde van) het Rabo Termijn Spaarplan tot het aangebrachte vermogen behoort. Het hof gaat aan die stelling voorbij en overweegt daartoe als volgt. Artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden van partijen bevat een finaal verrekenbeding, waarop ten tijde van het maken van de huwelijkse voorwaarden ingevolge art. 1:129 BW (oud) de destijds geldende regeling van het wettelijk deelgenootschap (art. 1:132-145 BW (oud)) van toepassing was, voor zover daarvan niet uitdrukkelijk of door de aard van de bedingen was afgeweken. Deze regeling is door de inwerkingtreding van de Wet van 14 maart 2002 tot wijziging van titel 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, Stb. 152, met ingang van 1 september 2002 komen te vervallen. Ingevolge art. IV lid 1 is de regeling van het wettelijk deelgenootschap ook na 1 september 2002 weliswaar van toepassing gebleven voor finale verrekeningen in huwelijkse voorwaarden van vóór 1 september 2002, maar dat geldt slechts voor huwelijkse voorwaarden die uitsluitend finale verrekening van vermogen bevatten. Dat is hier niet het geval. De huwelijkse voorwaarden van partijen bevatten immers tevens een periodiek verrekenbeding ten aanzien waarvan overigens partijen het bepaalde in de artikelen 1:129 en 1:132-145 (oud) BW uitdrukkelijk hebben uitgesloten.
4.11 De vrouw heeft ten slotte nog gesteld dat artikel 8 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden een vaststellingsovereenkomst behelst in de zin van artikel 7:900 BW. Wat daarvan ook zij, voor zover de vrouw daarmee betoogt dat partijen ter voorkoming van onzekerheid of geschil zijn overeengekomen dat alleen het aangebrachte vermogen dat op de bijlage staat vermeld als zodanig mag gelden, stuit dat af op de uitleg die hiervoor is gegeven van hetgeen partijen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen.
5. De slotsom
De grieven van de man slagen. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van 9 september 2009 te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen. Dat betekent dat het hof onderdeel II van de beslissing van de rechtbank van 9 september zal vernietigen en zal bepalen als volgt.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 9 september 2009 wat onderdeel II van de beslissing van de rechtbank in die beschikking betreft en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden € 15.080,70 aan de vrouw dient te betalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, S.M. Evers en B.F. Keulen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2010.