2.2 Naar aanleiding van deze bewijsopdracht heeft [appellant] de volgende personen als getuigen doen horen, die voor zover van belang en zakelijk weergegeven als volgt hebben verklaard:
partij [appellant]:
Na inschrijving met mijn maat [A] zijn wij omstreeks 9.00 uur, het eerstmogelijke startmoment, samen vertrokken. Eerst reden wij een goed te berijden stuk door het bos, op welk stuk alleen achter elkaar kon worden gereden. Daarna kwamen wij op een enigszins aflopend zandpad tussen maisvelden, met aan weerszijden prikkeldraad op de wat hoger gelegen grasbermen. Op die ongeveer een halve meter brede grasbermen kon je eigenlijk niet lopen. Het pad zelf bestond uit twee sporen met een hoger gelegen, ongeveer 1 of 1,5 meter brede middenberm. Toen ik uit het bos kwam, had ik geen goed zicht op dat pad, enerzijds omdat dat pad een kromming naar rechts maakt en anderzijds omdat er een aantal mensen voor mij reed. Ik reed, vlak voor mijn val, op dat pad zo’n 2 tot 2,5 meter rechts schuin achter [A], die in het karrenspoor reed. Wij reden, met een achteraf geschatte snelheid van ongeveer 20 km per uur als laatste twee achter een groep van ongeveer tien rijders. Toen brak vooraan de groep rijders waarin wij ons bevonden, paniek uit. Er werd geroepen: “Pas op, het is glad”. Ik zag op dat moment dat ik mij daar op een vlakke ijsplaat bevond. Ik viel direct op mijn achterwerk; de klap kwam in mijn rug terecht. Ik zag dat [A], wiens fiets onder hem was weggegleden, zich nog net in een soort spagaat staande wist te houden, met een voet in de berm. Er waren nog meer mensen van de groep daar gevallen. Ik was niet door de manoeuvre van [A] komen te vallen. Eenmaal gevallen zag ik dat zich over beide sporen ijs had gevormd en het water ook buiten de beide sporen was getreden, ook over de middenberm. Het was een ijsplaat, in het begin 4 meter breed en verderop breder, die doorliep tot ongeveer aan de bosrand verderop. De ijsplaat was voor de fietsers niet via de berm te omzeilen, omdat de berm te smal was, schuin opliep en het gevaar bestond dat je met het brede stuur of met je kleren in het prikkeldraad zou komen. Als je op een ijsplaat komt, kun je alleen nog maar uitrollen. Je kunt ook niet je voeten uit de pedalen klikken. Bij de minste oneffenheid ben je de controle kwijt.
Voorafgaand aan de tocht had ik op het weer gelet. Een week eerder was nog een tocht afgezegd wegens gladheid. Op de ochtend van de toertocht in Rijssen wees, voordat ik startte, niets erop dat het glad zou kunnen zijn. Ik weet mij niet te herinneren of het die ochtend vroor. Er lag geen sneeuw.
[B]:
Ik was niet ter plaatse toen [appellant] kwam te vallen. Ik was later gestart. Ik kwam, vooraan rijdend in een “groepje”, ter plaatse toen [appellant] net was gevallen. Uit het bos komend had ik geen goed uitzicht op de plek van de ijsplaat. [A] waarschuwde mij dat het glad was. Ik heb toen afgeremd en ben naar de rechter kant van het pad gegaan en ben via de linkerberm verder gereden. Door de waarschuwing kon ik de berm tijdig bereiken en ik ben doorgereden. Op het pad bevond zich een ijsplaat die erg onregelmatig was. Ik kon die ontwijken maar er was heel weinig ruimte; zonder waarschuwing was ik naar alle waarschijnlijkheid op de ijsplaat terecht gekomen, omdat het pad schuin afliep en de ijsplaat onvoldoende was te zien. Ik kan mij niet precies herinneren hoe groot die ijsplaat was. In ieder geval waren de beide karrensporen bevroren en, in mijn beleving, ook de middenberm. Bijna het hele pad was bevroren.
[C]:
Ik blijf bij mijn hier voorgelezen verklaring die ik heb afgelegd tijdens de comparitie van partijen op 22 april 2005. (Hof: toen bevestigde hij de daar afgelegde verklaring van [appellant] dat de ijsplas, behoudens een smalle strook gras ter linkerzijde, de hele breedte van het pad vulde (“van prikkeldraad tot prikkeldraad”) en verklaarde voorts dat de ijsplas breder was dan het zandpad en zo’n 20 á 30 meter lang.) Ik was er niet bij toen [appellant] kwam te vallen. In mijn beleving ben ik rond 9.15 uur gestart. Het had hard gevroren. Uit het bos reed ik linksaf een smal, dalend pad op, met aan de linkerkant prikkeldraad en gras. Op een gegeven moment zag ik dat zo’n vijf of zes mensen onderuit gegaan waren en ook ik kwam op die ijsplaat terecht. Ik bleef, ik weet niet hoe, overeind. Ik ben niet links over het gras gaan rijden, omdat daar prikkeldraad was, waarin je terecht kunt komen. De ijsplaat was in mijn beleving zo’n 10 tot 15 meter groot in lengte en in breedte en hij was spekglad. De ijsplaat, die de volle breedte van het pad innam, kwam voor mij onverwacht. Er was daar geen waarschuwing.
J. [A]:
Samen met [appellant] heb ik deelgenomen aan de toertocht. Het had gevroren die nacht. Uit het bos komend moesten wij linksaf over een landweg met wielsporen. [appellant] reed vlak achter mij, op 2 á 3 meter. Ik heb de ijsplaat niet zien aankomen, in ieder geval niet voordat ik de bocht doorging. Er langs rijden was niet mogelijk, want de (gras)berm was smal en er was prikkeldraad langs. Ik ging onderuit, maar kon mij nog net, met mijn voet in de linkerberm, staande houden. [appellant] kwam lelijk ten val. Op de plek zijn nog veel meer mensen gevallen. Het grootste deel van het pad was daar met een gladde ijsplaat overdekt. Net voordat [appellant] viel, werd er geroepen: ”let op glad”, maar toen bevonden we ons al op de ijsplaat. Je kon alleen maar proberen je staande te houden. De fietsers voor ons vielen of vervolgden met acrobatische toeren het pad.