ECLI:NL:GHARN:2009:BI3324

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.031
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding van een vrouw met onbekende verblijfplaats van de man en het ontbreken van een huwelijksakte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over een echtscheidingsverzoek van een vrouw die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft. De vrouw, die niet weet waar haar man verblijft en geen afschrift van de huwelijksakte kan overleggen, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2008 te vernietigen. In eerste aanleg was de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding omdat zij geen bewijsstuk van het huwelijk kon overleggen. De man, die Irakees is, was in eerste instantie tijdelijk in Koeweit en is daarna naar Irak teruggekeerd. De vrouw heeft verklaard dat zij niet weet waar de man momenteel verblijft.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw sinds meer dan een jaar in Nederland woont en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De vrouw heeft rapporten overgelegd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waarin wordt bevestigd dat er een huwelijk heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat, gezien de omstandigheden, de vrouw niet in staat is om een huwelijksakte te overleggen en dat het ontbreken van deze akte niet in de weg staat aan de toewijzing van het verzoek tot echtscheiding.

Het hof heeft de stelling van de vrouw dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, niet weersproken geacht. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de echtscheiding uitgesproken, waarbij is bepaald dat het minderjarig kind van partijen zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw heeft. Deze beslissing is genomen in het belang van de vrouw en het kind, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.023.031
beschikking van de familiekamer van 14 april 2009
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. J.A.H. Schoofs,
tegen:
[verweerder],
woon- of verblijfplaats onbekend,
verweerder, verder te noemen "de man".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2008, uitgesproken onder zaaknummer 173176 / ES RK 08-520.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 december 2008, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.2 De man heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2009 plaatsgevonden. De vrouw is niet in persoon verschenen. Namens haar is verschenen mr. S.I. Henny, advocaat te Arnhem. De man is conform de artikelen 272, 276 en 279 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verder te noemen “Rv”, door middel van een op 27 januari 2009 geplaatste advertentie in het landelijke dagblad De Telegraaf, door het hof opgeroepen. De man is niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 De vrouw is op [datum] 2006 bevallen van [het kind].
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 15 juli 2008, heeft de vrouw verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, subsidiair scheiding van tafel en bed, en te bepalen dat het minderjarig kind van partijen zijn gewone verblijfplaats bij verzoekster zal hebben. De man is in eerste aanleg niet verschenen.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk verklaard.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De vrouw heeft zowel in haar verzoek in eerste aanleg als in haar beroepschrift gesteld dat het adres en de woonplaats van de man onbekend zijn. Uit het rapport van het eerste gehoor van de Immigratie- en naturalisatiedienst, verder te noemen “IND”, dat door de vrouw in eerste aanleg in het geding is gebracht, blijkt dat de vrouw heeft verklaard dat haar man Irakees is en in Bagdad woont. Het hof begrijpt dat de man tijdelijk, in het kader van de huwelijkssluiting tussen de vrouw en de man, in Koeweit verbleef en dat hij vervolgens naar Irak is teruggekeerd. De vrouw stelt dat de man wellicht in Irak woont maar dat zij niet weet waar hij thans woont en/of verblijft. Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw niet op de hoogte is van zijn huidige woon- en/of verblijfplaats, zodat de oproeping in het hoger beroep ingevolge artikel 272 Rv door middel van een advertentie op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de oproeping in eerste aanleg door middel van betekening van een exploit aan de officier van justitie en aankondiging van een uittreksel van dit exploit in de krant.
4.2 De vrouw heeft de Koeweitse nationaliteit. Nu zowel de huidige nationaliteit van de man als zijn woonplaats onbekend zijn, overweegt het hof het volgende. Op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de raad van de Europese Unie van 27 november 2003, (ook wel genoemd Brussel II-bis Verordening), is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek van de vrouw kennis te nemen, nu de gewone verblijfplaats van de vrouw in Nederland ligt en zij daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft. Ingevolge artikel 1 lid 4 inzake de Wet Conflictenrecht Echtscheiding is Nederlands recht van toepassing op het echtscheidingsverzoek nu de keuze van de vrouw voor dit recht onweersproken is gebleven.
4.3 In geschil is het verzoek van de vrouw tot echtscheiding.
4.4 De rechtbank heeft de vrouw in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard en daartoe onder meer overwogen dat een bewijsstuk van het huwelijk ontbreekt en dat de door de vrouw overgelegde gegevens onvoldoende zijn om een huwelijk aan te nemen.
4.5 Artikel 815 lid 2 Rv bepaalt onder aanhef en sub a dat bij de indiening van het verzoekschrift een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte moet worden overgelegd. Aan dit voorschrift heeft de vrouw, zoals de rechtbank vaststelt, niet voldaan. Lid 3 van voormeld artikel bepaalt evenwel dat, indien redelijkerwijze niet kan worden voorzien in de overlegging van een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte, op andere wijze daarin kan worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter. De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat het in beginsel voor haar mogelijk moet zijn om een bewijsstuk van het volgens haar stelling in Koeweit voltrokken huwelijk te verkrijgen. Gebleken is dat de vrouw Koeweit is ontvlucht. Zij heeft vervolgens in Nederland een verblijfsvergunning gekregen op grond van artikel 29 lid 1 sub b Vreemdelingenwet. De vrouw stelt dat zij niet in staat is contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Het hof overweegt dat onder de door de vrouw aangevoerde omstandigheden het overleggen van een huwelijksakte niet van de vrouw kan worden verlangd. De vrouw heeft rapporten overgelegd van de gehoren van zowel de vrouw als de nicht van de vrouw door de IND in het kader van hun asielaanvragen. Daarin verklaren zowel de vrouw als haar nicht dat er sprake is geweest van een huwelijk tussen de vrouw en de man. Gelet op deze verklaringen en de overige stellingen van de vrouw, die als onweersproken vast staan, acht het hof de juistheid van de gestelde huwelijkssluiting voldoende aannemelijk gemaakt.
4.6 Op grond van artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek wordt echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.7 Nu de stelling van de vrouw dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, niet is weersproken en het hof het verzoek van de vrouw ook overigens niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt, zal het hof dit verzoek toewijzen. Dat geldt ook voor de gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot [het kind].
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2008 en opnieuw beschikkende:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar op 18 mei 2005 in Koeweit zijn gehuwd;
bepaalt dat [het kind] zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw heeft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.J.N. van Osch, P.L.R. Wefers Bettink en A.L.H. Ernes, bijgestaan door A.J. Hase als griffier, en is op 14 april 2009 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.