ECLI:NL:GHARN:2009:BH6454

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.002.112
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verpanding van vorderingen en rechtsgeldigheid van schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof Arnhem, stond de rechtsgeldigheid van de verpanding van een vordering tot schadevergoeding centraal. De vordering, die door NHO B.V. was ingediend, betrof een bedrag van € 500.000,- dat aan Biocomp B.V. was verschuldigd. Het hof oordeelde dat de vordering, voor zover deze het bedrag van € 500.000,- te boven ging, onvoldoende bepaalbaar was en niet rechtsgeldig aan NHO was verpand. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de verpandingsakte niet voldoende informatie bevatte om de specifieke vorderingen te individualiseren. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad, waarin werd benadrukt dat voor de rechtsgeldigheid van een verpanding voldoende specificatie van de vorderingen vereist is.

Het hof behandelde ook het verloop van het geding in hoger beroep, waarbij eerder vonnissen van de rechtbank Arnhem waren bekrachtigd. De comparitie van partijen had plaatsgevonden op 22 april 2008, waarna NHO en DGW hun memorie's hadden ingediend. Het hof concludeerde dat de vordering tot schadevergoeding van Biocomp, voor zover deze het bedrag van € 500.000,- te boven ging, niet rechtsgeldig aan NHO was verpand, omdat de verpandingsakte niet de nodige specificaties bevatte. Het hof gaf partijen de mogelijkheid om hun geschil door middel van een onderlinge regeling op te lossen, maar hield verdere beslissingen aan.

De uitspraak werd gedaan op 13 januari 2009 door de tweede civiele kamer van het Gerechtshof Arnhem, met de rechters A.W. Steeg, L. Groefsema en H.L. van der Beek. De zaak benadrukt het belang van duidelijke en specifieke informatie in verpandingsakten om rechtsgeldigheid te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 104.002.112
arrest van de tweede civiele kamer van 13 januari 2009
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NHO B.V., voorheen NMB-Heller B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
advocaat: mr M. Janssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Groene Weg B.V., voorheen De Groene Weg Holding B.V.,
gevestigd te Groenlo,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
advocaat: mr N.L.J.M. Rijssenbeek.
.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 13 november 2007, waarbij in het principaal beroep tegen Vion Retail en Vion Boxtel het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Arnhem van 16 november 2005 - kort gezegd - is bekrachtigd en het meer of anders gevorderde is afgewezen en in het principaal beroep tegen DGW een comparitie van partijen is gelast. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft deze comparitie op 22 april 2008 plaatsgevonden.
1.2 Vervolgens heeft NHO een (naar het hof begrijpt) memorie na comparitie in principaal beroep genomen, waarna DGW een antwoordmemorie heeft genomen.
1.3 Daarna hebben NHO en DGW de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2. De nadere beoordeling
2.1 Blijkens het slot van voormeld proces-verbaal van comparitie, wijst het hof slechts arrest op het punt van de rechtsgeldigheid van de verpanding van de vordering tot schadevergoeding van Biocomp. Voor de duidelijkheid herhaalt het hof hetgeen het in voormeld tussenarrest onder 4.15 en 4.16 heeft overwogen:
“4.15 Het hof overweegt in dit verband verder als volgt. Volgens het hiervoor onder 4.13 bedoelde verpandingsborderel is aan NMB- Heller, derhalve (thans) NHO, een eerste recht van pand verschaft van:
“(a) de vorderingen die wij op de in bijgaand facturenoverzicht borderelno.1 pagina 1 tot 1, bedoelde afnemers hebben;
(b) de overige bestaande en/of toekomstige vorderingen die wij op de onder (a) bedoelde afnemers hebben of zullen hebben uit hoofde van de ten tijde van de registratie bestaande rechtsverhoudingen met deze afnemers;
(c) alle bestaande en/of toekomstige vorderingen op andere dan de onder (a) bedoelde afnemers en overige derden (…) uit hoofde van de ten tijde van de registratie bestaande rechtsverhoudingen.”.
4.16 Onderdeel van de onder 4.13 bedoelde productie 6 vormt onder meer ook de kopie van een blad, waarop – naar het hof begrijpt - één factuur is genoemd, met factuurdatum 10 november 2003 en nummer 031110 ten belope van € 500.000,00; als naam van de debiteur is daarop vermeld: “De Groene Weg Centr.”.
DGW c.s. hebben in de cva/e (sub 10) onder verwijzing naar de door hen daarbij (als prod. 11) overgelegde brief van NMB-Heller van 18 februari 2004 erkend dat NMB-Heller door die brief mededeling heeft gedaan van haar pandrecht op een vordering van BioComp ten belope van € 500.000,=. In die brief wordt voor de omschrijving van de verpande vordering verwezen naar een op de achterzijde van die brief gespecificeerd bedrag. Op een daarbij door DGW c.s. tevens overgelegde kopie - kennelijk van de achterzijde van die brief - wordt een factuur van BioComp genoemd, met factuurdatum 10 november 2003 en nummer 031110 ten belope van (slechts) € 500.000,=; iedere (verdere) toelichting of specificatie ontbreekt daarop.
Gelet op het bovenstaande begrijpt het hof dat het hier gaat om een en dezelfde factuur en dat NHO aan haar vordering tot het beloop van € 500.000,= ten grondslag legt dat de in die factuur bedoelde vordering van € 500.000,=, aan haar is verpand en (primair) dat deze een vordering is in de zin van het verpandingsborderel sub (a).”
2.2. Volgens NHO is de vordering ten belope van € 500.000,- rechtsgeldig aan haar verpand (memorie na comparitie in principaal beroep onder 7). DGW heeft dit bestreden. Gelet op productie 6, tweede blad, bij haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie gaat het daarbij om de hiervoor vermelde factuur (met factuurdatum 10 november 2003 en nummer 031110), die correspondeert met hetgeen op de achterzijde van de (bij conclusie van antwoord in conventie en voorwaardelijke eis in reconventie als productie 11 overgelegde) brief van NMB-Heller aan DGW van 18 februari 2004 is vermeld.
2.3 Bij memorie na comparitie in principaal beroep (onder 12) stelt NHO dat voor deze vordering geen factuur is geleverd, zij het dat voor deze vordering tot schadevergoeding wel een bevoorschotting door haar aan Biocomp is verstrekt. In de administratie van NHO is deze vordering verwerkt als ware daarvoor een factuur verstrekt. Klaarblijkelijk is dit de vermelding op het tweede blad van voormelde productie 6 van de als factuur vermelde vordering met datum 10 november 2003 en nummer 031110 ten belope van € 500.000,-, waarbij als schuldenaar “De Groene Weg Centr.” is weergegeven. DGW bestrijdt weliswaar de rechtsgeldige verpanding van deze vordering, doch niet de wijze waarop deze vordering administratief door NHO is verwerkt. Naar het oordeel van het hof houdt een en ander in dat de vordering voor een bedrag van € 500.000,- door NHO administratief is verwerkt. Derhalve bevat de verpandingsakte (het verpandingsborderel zoals overgelegd bij voormelde productie 6 bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie) voldoende gegevens aan de hand waarvan met behulp van informatie - die weliswaar niet in de pandakte zelf is opgenomen, maar die zich bevindt op het tweede blad bij voormelde productie 6 - kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat, te weten de vordering met factuurnummer 031110 d.d. 10 november 2003 van BioComp B.V. op De Groene Weg ter grootte van
€ 500.000,-. Aldus is de desbetreffende vordering voldoende bepaalbaar (HR 16 juni 1995, NJ 1996, 508, 20 juni 1997, NJ 1998, 362 en 20 september 2002, NJ 2002, 610). Daarmee is deze vordering van Biocomp op DGW (zoals vermeld in het bij het verpandingsborderel vorderingen sub (a) behorende facturenoverzicht borderelno. 1, blad 8) op 11 november 2003 rechtsgeldig aan NHO verpand.
2.4 Voor zover de vordering tot schadevergoeding een bedrag van € 500.000,- te boven gaat, zou zij volgens NHO moeten worden gerekend tot de in voormeld verpandingsborderel sub (b) of (c) bedoelde vorderingen. De sub (b) of (c) vermelde vorderingen zijn slechts in algemene zin omschreven. Informatie in de verpandingsakte (borderel) aan de hand waarvan, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welke concrete vorderingen het gaat, ontbreekt. Voor die individualisering aan de hand van gegevens buiten deze pandakte, ook voor de hoogte van de vordering, ontbreekt iedere informatie (vgl. HR 20 juni 1996, NJ 1998, 362).Voorts geldt dat de sub (c) vermelde vorderingen vorderingen betreffen op niet in het facturenoverzicht bedoelde afnemers. Zij hebben dus niet betrekking op DGW, die immers wel wordt vermeld in dat overzicht. Aldus is de vordering tot schadevergoeding van Biocomp, voor zover zij een bedrag van € 500.000,- te boven gaat, onvoldoende bepaalbaar en niet rechtsgeldig aan NHO verpand.
2.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven in het incidenteel beroep. Het hof geeft partijen in overweging hun geschil door een onderlinge regeling te beëindigen. Voor het geval de voorkeur wordt gegeven dit in rechte te doen, zal het hof opnieuw de verschijning van partijen gelasten voor het beproeven van een onderlinge regeling. Iedere beslissing zal verder worden aangehouden.
Beslissing
in het principaal beroep
bepaalt dat NHO en DGW (vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking) tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr L. Groefsema, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2009 zullen opgeven op de rol van 27 januari 2009, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en alsdan in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
verzoekt partijen in het geval zij voordien reeds tot een onderlinge regeling komen, het hof hiervan tijdig op de hoogte te stellen;
in het principaal en het incidenteel beroep
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs A.W. Steeg, L. Groefsema en H.L. van der Beek en is op de openbare terechtzitting van 13 januari 2009 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.