ECLI:NL:GHARN:2006:BC8274

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 10918
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen beschikking Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 augustus 2006 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verzoeker tegen een beschikking van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006. De beschikking betrof een bezwaarschrift op basis van artikel 7, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De advocaat-generaal concludeerde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat tegen de beschikking waarvan beroep geen hoger beroep openstond. De raadsman van de verzoeker betoogde echter dat er fundamentele rechtsbeginselen waren veronachtzaamd, waardoor de verzoeker toch in zijn hoger beroep moest worden ontvangen. Het hof oordeelde dat, ongeacht de gestelde schending van rechtsbeginselen, er geen rechtsmiddel openstond tegen de beschikking. Het hof verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, en dit oordeel was gebaseerd op de motivering van de rechtbank, die volgens het hof correct was. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent DNA-onderzoek en de beperkte mogelijkheden voor hoger beroep in dergelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM
Pkn: 06-850612-05
Avnr: 10918
Het gerechtshof Arnhem heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen appellant.
namens hem ingesteld door mr. [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam].
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Arnhem van 14 april 2006 houdende de beslissing op een bezwaarschrift ex artikel 7, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 1 augustus 2006 de advocaat-generaal, alsmede verzoeker en zijn ouders, bijgestaan door mr. [naam raadsman B], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van appellant, namens hem ingediend door zijn moeder, [naam moeder appellant], ingekomen op 23 januari 2006 ter griffie van de rechtbank Arnhem;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 28 april 2006, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Arnhem, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van het appel, nu tegen de beschikking waarvan beroep geen hoger beroep is opengesteld.
4. De raadsman heeft betoogd dat hoewel tegen de beschikking waarvan beroep geen hoger beroep is opengesteld, in dit geval appellant toch in zijn hoger beroep moet worden ontvangen omdat bij de voorbereiding van de beslissing van de rechtbank Zutphen zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken. De raadsman heeft in dit verband gewezen op Noot I bij het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994, NJ 1995, 727. De veronachtzaming door de rechtbank Zutphen van vorenbedoelde fundamentele rechtsbeginselen schuilt volgens de raadsman in de schending van verdragsafspraken op grond van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De raadsman heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet valt binnen de reikwijdte van artikel 40 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
5. Naar het oordeel van het hof staat tegen een beschikking op een bezwaarschrift ex artikel 7, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geen rechtsmiddel open. Nog daargelaten of dat anders kan zijn als bij de voorbereiding van de beschikking zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, is het hof van oordeel dat gelet op de motivering van de rechtbank in dit geval daarvan geen sprake is geweest. Verzoeker dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs E.A.K.G. Ruys, voorzitter, A. van Waarden en P.H.A.J. Cremers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. W. Kok, griffier, ondertekend door de voorzitter, zijnde de griffier buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2006.