ECLI:NL:GHARN:2002:AF1099

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-01532
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van ziektekosten van een inwoner van Zimbabwe na medische noodzaak voor ambulancevlucht naar Nederland

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van ziektekosten die zijn gemaakt voor de zoon van de belanghebbende, die na een ernstig ongeval in Zimbabwe naar Nederland is gevlogen voor medische behandeling. De zoon, [X-a], raakte op 12 februari 1996 in coma na een ongeval en werd met een speciale ambulancevlucht naar Nederland overgebracht. De kosten van deze vlucht bedroegen ƒ 156.272,-, waarvan de belanghebbende ƒ 133.272,- heeft betaald. De vraag die aan het Gerechtshof werd voorgelegd, was of deze kosten als ziektekosten in aftrek konden worden gebracht op de inkomstenbelasting, ondanks het feit dat de zoon over eigen vermogen beschikte.

Het Gerechtshof oordeelde dat er een medische noodzaak bestond voor de overbrenging van de zoon naar Nederland. De rechtbank stelde vast dat de kosten van de ambulancevlucht aftrekbaar zijn, mits deze hoger zijn dan de drempel die in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de draagkracht van de zoon niet relevant is voor de aftrekbaarheid van de ziektekosten. Dit leidde tot de beslissing dat het belastbaar inkomen van de belanghebbende moest worden verminderd tot ƒ 139.242,-.

Daarnaast werden de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 825,-, die door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. T.J. Matthijssen, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mw. I.B. Vermeulen-Post als griffier. De mondelinge uitspraak vond plaats op 16 oktober 2002, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01532
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 11 mei 2001 op bezwaar
aanslagnummer : [01.H66]
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1996
mondelinge behandeling : op 2 oktober 2002 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mw. Vermeulen-Post als griffier
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde], belanghebbende zelf, en, tot bijstand, [A], arts en medisch adviseur te [Z], alsmede, [de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbendes zoon [X-a] is inwoner van Zimbabwe. Hij werkt als […] op een agrarisch bedrijf. Op 12 februari 1996 is hij in Zimbabwe [verongelukt]. Hij raakte daardoor in coma en werd opgenomen op de intensive-care-afdeling van een ziekenhuis in [Zimbabwe].
2. Belanghebbendes zoon is aan het eind van de tweede week na het ongeval met een speciale ambulancevlucht naar Nederland gevlogen. De kosten van deze vlucht bedroegen ƒ 156.272,-. Daarvan heeft belanghebbende uiteindelijk ƒ 133.272,- voor zijn rekening genomen en zijn zoon ƒ 23.000,-.
3. Ter zitting is komen vast te staan dat er een medische noodzaak bestond de zoon, zo spoedig als dit mogelijk was, per ambulancevlucht naar een modern ziekenhuis over te brengen.
4. Op grond van de verklaring van [A] (brief d.d. 11 juni 1999 en ter zitting) acht het Hof aannemelijk dat uit medisch oogpunt overbrenging naar Nederland in de gegeven situatie het meest voor de hand lag, los van de vraag of de neuroloog in Zimbabwe zich hierover heeft uitgelaten.
5.1. In geschil is voorts of, en zo ja, in hoeverre de omstandigheid dat belanghebbendes zoon over eigen vermogen beschikt eraan in de weg staat dat belanghebbende het onder 2 bedoelde bedrag van ƒ 133.272,- als ziektekosten als bedoeld in artikel 46, eerst lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) in aftrek kan brengen.
5.2. Na de arresten van de Hoge Raad van 15 juli 1986, nrs. 23 413 en 23 800,, BNB 1986/298 en 299, bestaat onduidelijkheid over de onder 5.1. bedoelde vraag.
5.3. Gelet op deze arresten en op de omstandigheid dat noch uit de tekst van de Wet, noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de aftrek van ziektekosten op de voet van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet afhankelijk heeft willen stellen van enig criterium samenhangende met het inkomen of vermogen van degene voor wie de onderwerpelijke kosten zijn betaald, is het Hof van oordeel dat de door belanghebbende betaalde ziektekosten van zijn zoon aftrekbaar zijn voor zover zij hoger zijn dan de in artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet genoemde drempel en dat de draagkracht van de zoon buiten beschouwing dient te blijven.
6. Dit oordeel leidt tot de conclusie dat het belastbaar inkomen dient te worden verminderd tot ƒ 139.242,- (overeenkomstig de, subsidiaire, conclusie in het verweerschrift van de Inspecteur).
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2,5 × € 322 = € 805 + € 20 (reiskosten belanghebbende), derhalve in totaal € 825.
beslissing:
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 139.242,-;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 825, te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60,-) te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2002 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. Vermeulen-Post als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(I.B. Vermeulen-Post) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 oktober 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.