ECLI:NL:GHARL:2025:966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
23/579
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting en dwangsom wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,50 werd opgelegd. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 lieten beide partijen weten niet te verschijnen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende parkeerde op 28 oktober 2021 zonder geldig parkeerbewijs in Zutphen. Na het indienen van een bezwaarschrift, dat niet verder gemotiveerd werd, verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar op goede gronden van het horen had afgezien en geen dwangsom had toegekend. In hoger beroep werd enkel de vraag behandeld of de heffingsambtenaar een dwangsom had verbeurd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Het hof oordeelde dat het bezwaar terecht als kennelijk ongegrond was afgehandeld, omdat belanghebbende niet had geconcretiseerd welk wettelijk voorschrift zou zijn geschonden. De heffingsambtenaar had de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag opnieuw beoordeeld en de verwijzing naar eerdere arresten van de Hoge Raad was terecht. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/579
uitspraakdatum: 18 februari 2025
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2023, nummer ARN 22/2599, ECLI:NL:RBGEL:2023:481, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 67,50.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting van 22 januari 2025 hebben partijen het Hof desgevraagd laten weten niet te verschijnen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat geconstateerd is dat belanghebbende op 28 oktober 2021 omstreeks 09.08 uur zijn voertuig zonder parkeerbelasting te voldoen (‘zonder geldig kaartje’) had geparkeerd in een parkeervak aan de Martinetsingel te Zutphen (een gefiscaliseerde parkeerplek).
2.2.
Namens belanghebbende is hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is op 4 december 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen en luidt als volgt:

Bezwaar
Hierbij maken wij, namens [belanghebbende], bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met bovengenoemd aanslagnummer (zie bijlage), omdat in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift.”
(…)
Gronden
Na het ontvangen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, zal het bezwaarschrift (nader) worden gemotiveerd.
(…)”
2.3.
Bij brief van 10 december 2021 heeft de heffingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Belanghebbende is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van de brief het bezwaar te motiveren. Als (enig) op de zaak betrekking hebbend stuk is een kopie van de naheffingsaanslag verstrekt. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.
2.4.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren. Hiervoor is een termijn geboden van twee weken. Ook hierop is geen reactie ontvangen van belanghebbende.
2.5.
Bij brief van 8 maart 2022, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 maart 2022, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar (ingebrekestelling).
2.6.
Met dagtekening 13 april 2022 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard. Die beslissing is als volgt gemotiveerd:
“Naar aanleiding van uw bezwaar heb ik de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag opnieuw beoordeeld. Uw grief - die zeer algemeen van aard is - kan op geen enkele manier leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Voor zover u stelt dat in dit geval niet de fiscale naheffing van toepassing is, maar de Wet Mulder, dan kan deze grief niet slagen op grond van hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arresten van 11 maart jl. (onder andere het arrest ECLI:NL:HR:2022:156).
Op 10 december 2021 heb ik de stukken opgestuurd met de vraag om het bezwaar nader te motiveren. Ik heb daarop geen reactie ontvangen. Ik mocht er vanuit gaan dat u voldoende informatie had en ervoor hebt gekozen het bezwaar niet nader te motiveren. Dit vindt ook steun in het feit dat u evenmin hebt gereageerd op mijn brief van 25 januari 2022 en dat u op 8 maart 2022 bij mij hebt aangedrongen op het nemen van een besluit op bezwaar. Kennelijk hebt u niet de behoefte gevoeld om verdere duiding te geven aan het door u ingediende bezwaarschrift. Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat hier sprake is van een ongegrond bezwaar (kennelijk ongegrond bezwaar).”
Een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar is niet toegekend. Evenmin is belanghebbende gehoord op zijn bezwaar.
2.7.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Rechtbank kon het bezwaar als kennelijk ongegrond worden afgedaan en heeft de heffingsambtenaar op goede gronden van het horen afgezien en terecht geen dwangsom toegekend.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is alleen nog in geschil of de heffingsambtenaar een dwangsom heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb).
4.2.
Indien niet tijdig uitspraak op bezwaar wordt gedaan, verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Geen dwangsom is verschuldigd indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is (artikel 4:17, lid 1 en lid 6, aanhef en letter c, van de Awb).
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een ontvankelijk bezwaar, zodat de heffingsambtenaar de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag terecht opnieuw heeft beoordeeld aan de hand van de enige en (zeer) algemeen geformuleerde grond die belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd, namelijk dat ‘in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift’. Hoewel daartoe tot tweemaal toe in de gelegenheid te zijn gesteld door de heffingsambtenaar, heeft belanghebbende het bezwaar niet nader gemotiveerd en dus ook niet geconcretiseerd welk wettelijk voorschrift zou zijn geschonden. Voor zover de bezwaargrond zo zou moeten worden opgevat, dat geen parkeerbelasting kon worden nageheven omdat sprake is van samenloop met een zogenoemd Mulderfeit, heeft de heffingsambtenaar (terecht) verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 11 maart 2022, onder andere ECLI:NL:HR:2022:156, waarin anders is beslist. Gelet op het een en ander kon het bezwaar als kennelijk ongegrond worden afgedaan, in de zin dat hier redelijkerwijs geen twijfel over kon bestaan.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar geen dwangsom verbeurd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.