ECLI:NL:RBGEL:2023:481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
ARN 22/2599
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de ongegrondheid van het bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die op 19 november 2021 was opgelegd, omdat hij zijn auto had geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 13 april 2022 kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat er in strijd met een wettelijk voorschrift was gehandeld en dat hij niet gehoord was in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard, omdat de bezwaren van eiser niet voldoende onderbouwd waren en er geen twijfel bestond over de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is gehandhaafd en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van het belastingcentrum Tribuut, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 13 april 2022. Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] .

Feiten

1. Verweerder heeft met dagtekening 19 november 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd, omdat eiser met zijn auto geparkeerd stond op een parkeerplaats aan [adresgegevens] zonder daarvoor parkeerbelasting betaald te hebben.
2. Bij brief van 4 december 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift heeft eiser, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:

“ (…)BezwaarHierbij maken wij, namens (…) belanghebbende, bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met bovengenoemd aanslagnummer (zie bijlage), omdat in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift.

(…) ”
3. In zijn bezwaarschrift heeft eiser tevens verzocht om de op de zaak betrekking hebbende stukken. Hij heeft aangegeven dat hij na ontvangst van deze stukken zijn bezwaarschrift (nader) zal motiveren.
4. Verweerder heeft eiser bij brief van 10 december 2021 een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift gestuurd en als bijlage een kopie van de naheffingsaanslag toegezonden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat het bezwaarschrift niet voldoet aan de eisen en eiser een termijn van vier weken gegeven om het bezwaar van nadere gronden te voorzien. Bij brief van 25 januari 2022 heeft verweerder deze termijn verlengd met twee weken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van dit aanbod en heeft zijn bezwaarschrift niet nader gemotiveerd.
5. Bij brief van 8 maart 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en aanspraak gemaakt op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2022 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een dwangsom afgewezen.
7. Tot de gedingstukken behoren foto’s waarop te zien is dat de auto van eiser in het parkeervak stond.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft gehandhaafd in bezwaar.
9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft aangegeven dat de bezwaargrond van eiser dat is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift op geen enkele manier tot vernietiging van de naheffingsaanslag parkeerbelasting kon leiden. Volgens eiser heeft verweerder daarom het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder had zijn verzoek om de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten opvatten als een verzoek om te worden gehoord en tevens een dwangsom moeten toekennen, aldus eiser.
10. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De beslissing hiervoor moet worden genomen op grond van de inhoud van het bezwaarschrift.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de algemeen geformuleerde en tevens enige grond van eiser terecht aangemerkt als bezwaargrond waarop zonder twijfel beslist kon worden dat de naheffingsaanslag in stand kon blijven. Deze onbepaalde frase is zonder nadere invulling namelijk niet te beoordelen en kan daarom nooit leiden tot een gegrond bezwaar. Daar komt nog eens bij dat eiser in het bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij zijn bezwaarschrift (nader) zal motiveren na ontvangst van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder heeft hem bij brief van 10 december 2021 een kopie van de naheffingsaanslag toegezonden en aangegeven dat dat de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en daarnaast een termijn van vier weken gegeven om het bezwaar van nadere gronden te voorzien. Bij brief van 25 januari 2022 heeft verweerder deze termijn verlengd met twee weken. Eiser heeft van de mogelijkheid om zijn bezwaarschrift nader te motiveren geen gebruik gemaakt. Evenmin heeft eiser aangegeven dat volgens hem verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zou hebben toegezonden, wat eventueel reden zou zijn om nog geen nadere gronden in te dienen. Daardoor was voor verweerder op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Het bezwaar kon daarom als kennelijk ongegrond worden afgedaan.
12. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb mag van het horen in bezwaar worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarnaast is verweerder bij een kennelijk ongegrond bezwaar gelet op het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Verweerder heeft dan ook op goede gronden van het horen afgezien en terecht geen dwangsom toegekend.
13. Omdat het bezwaar terecht kennelijk ongegrond is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of het verzoek van eiser om de op de zaak betrekking hebbende stukken moet worden opgevat als een duidelijk genoeg verzoek om te worden gehoord.
14. In beroep heeft eiser tegen de naheffingsaanslag opnieuw aangevoerd dat in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat hij hiermee bedoelt dat volgens hem sprake is geweest van handelen in strijd met een parkeerverbod zodat geen plaats meer is voor het naheffen van parkeerbelasting. Subsidiair heeft eiser in beroep aangevoerd dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in strijd is met het legaliteitsbeginsel van artikel 104 van de Grondwet.
15. De stelling van eiser dat hij in strijd heeft gehandeld met een wettelijk voorschrift, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat ter plaatse een parkeerverbod geldt. De rechtbank stelt vast dat uit de foto’s in het dossier volgt dat de auto van eiser in het parkeervak stond. Daarmee stond eiser geparkeerd op een fiscale parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd was. Omdat verder vaststaat dat eiser de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, heeft verweerder dan ook terecht de naheffingsaanslag opgelegd.
16. Het beroep van eiser op artikel 104 van de Grondwet slaagt evenmin. Artikel 104 van de Grondwet ziet op rijksbelastingen en is niet van toepassing op deze situatie. Voor zover eiser heeft willen stellen dat sprake is van schending van artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, overweegt de rechtbank als volgt. Het bedrag aan kosten parkeerbelasting wordt op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit) door de gemeenteraad vastgesteld op basis van een raming. Dit bedrag is op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit gebonden aan een maximum, dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks wordt aangepast. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd gesteld dat de Gemeenteraad voor het jaar 2021 een bedrag heeft vastgesteld conform de voornoemde bepalingen en dat de naheffingsaanslag conform dit vastgestelde bedrag is opgelegd. Omdat eiser niet heeft betwist dat dit niet of niet juist is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank van een schending van artikel 132, zesde lid, van de Grondwet geen sprake.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).