ECLI:NL:GHARL:2025:849

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.309.566/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar schade door aardgaswinning en aansprakelijkheid NAM

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van HTWEEO Holding B.V. en andere appellanten tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) over schade aan een boerderij veroorzaakt door aardbevingen ten gevolge van aardgaswinning. De appellanten vorderen vergoeding van herstelkosten van de boerderij, die zij op ongeveer 1,5 miljoen euro plus 25% schatten. In een eerder tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat NAM niet voldoende bewijs heeft geleverd om het causaal verband tussen de aardbevingen en de schade aan de boerderij te weerleggen. Het hof heeft besloten dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om de schade en de oorzaken daarvan verder te onderzoeken. In dit arrest benoemt het hof een deskundige, [de deskundige1], die de opdracht krijgt om de schade te onderzoeken en schriftelijk verslag uit te brengen. Het hof legt ook de procedure vast voor het deskundigenonderzoek, inclusief de vragen die de deskundige moet beantwoorden en de kosten die door NAM moeten worden voorgeschoten. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.309.566/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 126152
arrest van 18 februari 2025
in de zaak van

1.[appellante] ,

die woont in [plaats1] ,
2. [appellant],
die woont in [plaats1] ,
3.de besloten vennootschap
HTWEEO Holding B.V.,
gevestigd te [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk,
[appellante],
[appellant]en
HTWEEO,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V.,
die is gevestigd in 's-Gravenhage,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
NAM,
advocaat: mr. R. van Tricht te Amsterdam.

1.De verdere procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 11 juni 2024 hebben partijen ieder nog twee aktes genomen.
Vervolgens hebben zij de aanvullende stukken overgelegd.
Ten slotte heeft het hof een datum bepaald voor dit arrest.

2.Waar gaat het in deze zaak nog om?

2.1
Het gaat in deze zaak nog om de vordering van [appellanten] tot vergoeding van de kosten van herstel van de door [appellant] bewoonde boerderij van [appellante] en [appellant] aan de [adres] in [plaats1] (hierna: de boerderij). Volgens [appellanten] is aanzienlijke schade ontstaan aan de boerderij en is die schade veroorzaakt door aardbevingen ten gevolge van de aardgaswinning. Daarom houden zij NAM voor deze schade - volgens hun berekeningen ongeveer 1,5 miljoen euro te vermeerderen met 25% - aansprakelijk.
2.2
In het tussenarrest van 11 juni 2024 [1] heeft het hof de verschillende schades aan de boerderij besproken. Het hof heeft ten aanzien van een aantal schades overwogen en beslist dat NAM het vermoeden van causaal verband tussen de aardbevingen en de schades niet heeft weerlegd. Ten aanzien van een aantal andere schades is het vermoeden wel weerlegd. Ten aanzien van het verband tussen bepaalde schades aan de binnen- en buitenwanden van de schuren van de boerderij en de aardbevingen heeft het hof overwogen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is.
2.3
In rov. 4.48, 4.59 en 4.60 overwoog het hof het volgende:

4.48 Naar het oordeel van het hof heeft NAM met de notitie van RHDHV onvoldoende weersproken dat de hardheid van de houtconstructie van beide schuren niet is aangetast. NAM heeft geen resultaten van metingen overgelegd, waarmee de uitkomst van de metingen van [de deskundige2] wordt weerlegd. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de houtconstructie niet in relevante mate is aangetast, met uitzondering van één kolom in de linkerschuur.Het hof is niet in staat om te beoordelen of, afgezien van de kwestie van de hardheid van de constructie, schade aan de gevels van de muren is ontstaan vanwege het weghalen van de houten kolom en spatkrachten vanuit de kapconstructie. RHDHV heeft haar conclusies op dit punt wel onderbouwd met uitvoerige berekeningen. Die worden weliswaar op onderdelen door [de deskundige2] bekritiseerd, maar het hof kan op basis van de stukken niet beoordelen of die kritiek terecht is en, zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn voor de uitkomst van de berekeningen. Dederde tussenconclusie
van het hof is dat op dit punt een nader onderzoek door één of meer deskundigen noodzakelijk is.(…)4.59 Het hof kan, gelet op het voorgaande, nog niet beslissen op de vordering tot vergoeding van de kosten van herstel van de boerderij. Daarvoor zal eerst een nader deskundigenonderzoek moeten plaatsvinden naar de gevolgen van het verwijderen van een houten kolom voor de toestand van de kapconstructie en mogelijke spatkrachten die daardoor zouden hebben kunnen ontstaan. Als dat onderzoek is afgerond, kan het hof beoordelen of NAM ten aanzien van de schades die NAM relateert aan de spatkrachten het vermoeden van een causaal verband met de aardbevingen in voldoende mate heeft weerlegd. Vervolgens zal in een volgende fase van de procedure een deskundigenonderzoek moeten worden verricht naar de mogelijkheid en de kosten van herstel van de schades ten aanzien waarvan NAM het vermoeden van een causaal verband niet heeft kunnen weerleggen. In de laatste fase van de procedure kan het hof, met inachtneming van de resultaten van het laatste onderzoek, de schade begroten. In dat verband zal het hof ook beslissen op het beroep van NAM op voordeelsverrekening. [appellanten] zullen in dat kader meer duidelijkheid moeten verstrekken over het precieze bedrag dat zij uit het versterkingsbudget hebben ontvangen en nog zullen ontvangen. Afhankelijk van de omvang van de herstelkosten, zal het hof mogelijk ook moeten oordelen over de stelling van NAM dat de kosten van herstel niet in verhouding staan tot de waarde van de boerderij.
4.60 Partijen mogen zich in een akte uitlaten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen. Indien partijen er de voorkeur aan geven het onderzoek naar het causaal verband te combineren met een onderzoek naar de omvang van de schade en zij daarvoor, anders dan het hof, wel mogelijkheden zien, kunnen zij daarover in hun akte ook suggesties doen, zowel wat betreft de vraagstelling als de te benoemen deskundige(n). De zaak wordt voor het nemen van die akte verwezen naar de rol. Het hof gaat ervan uit dat partijen een serieuze poging zullen doen om met een gezamenlijke voordracht te komen. NAM zal de kosten van het deskundigenonderzoek moeten voorschieten.
2.4
Het hof zal in dit arrest een deskundige benoemen en vaststellen welke vragen de deskundige moet beantwoorden.

3.3. De verdere beoordeling van het geschil

3.1
Partijen zijn in hun aktes ingegaan op de vraagstelling en de persoon en het aantal van de deskundige(n). Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt. Het hof zal eerst ingaan op de persoon en het aantal van de deskundige(n) en daarna op de vraagstelling.
3.2
[appellanten] stellen voor dat iedere partij één deskundige voordraagt en dat die deskundigen samen een derde deskundige benoemen. Dat voorstel gaat eraan voorbij dat niet partijen, maar het hof de deskundige benoemt. Bovendien komt het voorstel om drie deskundigen te benoemen niet zozeer voort uit de complexiteit van de opdracht, maar veeleer uit de wens dat in elk geval de zelf voorgedragen deskundige wordt benoemd en uit wantrouwen tegen de door NAM voorgedragen deskundigen; die mogen in geen geval alleen het onderzoek uitvoeren. De ‘eigen’ deskundige vormt in deze constructie de controleur van de door NAM voorgedragen deskundige. De derde deskundige moet dan als een soort scheidsrechter tussen de beide andere deskundigen gaan functioneren. Het hof ziet niets in deze op wantrouwen gebaseerde constructie.
3.3
NAM meent dat volstaan kan worden met één deskundige, maar alleen wanneer dat één van de door haar voorgestelde deskundigen is. Wanneer de door [appellanten] voorgestelde deskundige (toch) wordt benoemd, moet ook één van haar deskundigen worden benoemd. Volgens NAM hebben die (wel) ervaring met het analyseren van schadegevallen aan constructies en het uitvoeren van deskundigenonderzoeken. Ook bij NAM sijpelt het wantrouwen tegen de door [appellanten] voorgestelde deskundige tussen de regels door.
3.4
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat partijen niet principieel kiezen voor de benoeming van meerdere deskundigen. Als ‘hun’ deskundige wordt benoemd, kunnen ze prima leven met de benoeming van één deskundige. Zij kiezen alleen voor meer deskundigen als alternatief voor de benoeming van enkel de deskundige van de ander.
3.5
Het hof ziet de meerwaarde van de benoeming van meer deskundigen niet in. Het leidt ertoe dat het deskundigenonderzoek complexer wordt, waarschijnlijk langer gaat duren en in elk geval duurder wordt. Bovendien volgt er na dit deskundigenonderzoek nog een ander onderzoek, omdat beide partijen (begrijpelijk) geen mogelijkheid zien voor het combineren van het onderzoek naar de oorzaak van de schade met een onderzoek naar de omvang van de schade (de herstelkosten).
3.6
Om die reden zal het hof één deskundige benoemen. Het betreft een deskundige die niet door één van partijen is genoemd, deskundig is op het gebied van de vraagstelling (en bovendien verbonden is aan organisatie waarin veel expertise voorhanden is, zodat de deskundige zo nodig bij collega’s te rade kan gaan) en die ook ervaring heeft als gerechtelijk deskundige (het hof heeft hem eerder benoemd). Het betreft [de deskundige1] , verbonden aan abtWassenaar te Groningen. [de deskundige1] heeft het hof laten weten vrij te staan tegenover beide partijen en bereid en in staat te zijn een benoeming te aanvaarden.
3.7
Wat de vraagstelling betreft, stelt het hof voorop dat het bij de spatkrachten gaat om alle spatkrachten uit de dakconstructie, dus niet alleen om spatkrachten die het gevolg zijn van het weghalen van de houten kolom. Daarbij geldt wel dat wanneer de spatkrachten het gevolg zijn van aardbevingen, de door die spatkrachten veroorzaakte schade het gevolg is van aardbevingen en niet van spatkrachten. Het gaat er, kort en goed, om of de schade het gevolg is van spatkrachten die het resultaat zijn van de constructie van het dak.
3.8
Van belang is dat de linkerschuur inmiddels grotendeels is ingestort. Het hof gaat ervan uit dat indien dat gevolgen heeft voor het onderzoek door de deskundige de deskundige dat in zijn rapport vermeldt.
3.9
NAM stelt vragen voor die voorzien in een zeer uitvoerig onderzoek, waarbij de deskundige de TNO-RCA-methode zou moeten hanteren en onder meer onderzoek zou moeten doen naar de kwaliteit van de houtconstructie, de staat van de funderingen en die van de metselwerken en een 3D stabiliteitsberekening zou moeten uitvoeren. [appellanten] hebben daar terecht bezwaar tegen gemaakt.
Allereerst is het niet aan een van partijen om voor te schrijven op welke wijze de deskundige zijn werk zou moeten doen. Er mag van worden uitgegaan dat de deskundige, die juist benoemd is met het oog op zijn deskundigheid, gezien zijn expertise bij uitstek zelf in staat is te bepalen welke methode van onderzoek hij zal gebruiken bij zijn onderzoek om de aan hem gestelde vragen te kunnen beantwoorden. Daarbij geldt dat indien de deskundige de door NAM gesuggereerde onderzoeksmethoden wil toepassen, dat hem uiteraard vrij staat. Maar hij doet dat dan op basis van zijn eigen inschatting als deskundige en niet omdat NAM dat wil. Overigens is volgens [appellanten] in het kader van het herstelplan al een 3D berekening gemaakt. Het hof gaat ervan uit dat [appellanten] deze berekening aan de deskundige zullen verstrekken.
Vervolgens is er in deze procedure al uitvoerig onderzoek gedaan, onder meer door RoyalHaskoningDHV (RHDHV), de partijdeskundige van NAM, en [de deskundige2] , de partijdeskundige van [appellanten] Die beide deskundigen hebben ook al op elkaars onderzoek gereageerd. Het hof heeft op basis van de rapportages van (onder meer) deze deskundigen al de nodige knopen doorgehakt, ook betreffende de schade aan de kapconstructie en de wanden van de schuren. Het hof heeft onder meer overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat de houtconstructie niet in relevante mate is aangetast (door veroudering, aantasting en/of beschadigingen), met uitzondering van één kolom in de linkerschuur (zie rov. 4.48 van het tussenarrest). De deskundige hoeft de kwaliteit van de houtconstructie (met uitzondering van de effecten van de aantasting van die ene kolom in de linkerschuur en daarnaast het verwijderen van een kolom in de rechterschuur) dan ook niet te onderzoeken. Wel zal hij aandacht moeten schenken aan de mogelijke effecten van de in p. 63 van het RHDHV-schaderapport (prod. 15 van NAM) vermelde verhinderde vervormingen, al dan niet in combinatie met spatkrachten. Een onderzoek naar de staat van de funderingen van de schuren, zoals NAM wil, kan achterwege blijven. Uit de rapporten van RHDHV volgt niet dat de staat van die funderingen te wensen overlaat of de schades waar het hier om gaat (mede) veroorzaakt heeft. Voor de staat van het metselwerk geldt hetzelfde, met uitzondering van de hiervoor genoemde verhinderde vervormingen, die volgens RHDHV mogelijk de schade in het achterste deel van de rechterschuur mede heeft veroorzaakt.
3.1
NAM stelt een vraag voor die betrekking heeft op de problematiek van de bijzondere kwetsbaarheid van een gebouw. Die problematiek kan ook in dit geval van belang zijn.
Zoals in het tussenarrest is overwogen, geldt voor de schade waar het hier om gaat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW en is voor het weerleggen van het bewijsvermoeden nodig dat NAM bewijst (dat wil zeggen voldoende aannemelijk maakt) dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk (rov. 4.22). Als het gaat om schade aan een gebouw met een bijzondere kwetsbaarheid en aannemelijk is dat de schade ook zonder de bodembeweging op enig moment in de toestand zou zijn ontstaan, staat de schade niet in conditio sine qua non-verband met de bodembeweging ten gevolge van de aardgaswinning (rov. 4.23).
Het hof zal de vraag van NAM wel herformuleren. In de vraagstelling gaat NAM ervan uit dat de deskundige moet beoordelen of de schade is veroorzaakt of verergerd door de gaswinning. De deskundige moet dat niet beoordelen, maar moet beoordelen of de schade (mede) is veroorzaakt door een van de hiervoor vermelde schade-oorzaken. Indien dat niet het geval is, is het bewijsvermoeden niet weerlegd en wordt er rechtens vanuit gegaan dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging vanwege de gaswinning. Indien dat wel (mede) het geval is, dient te worden beoordeeld of dat (deel van de) de schade ook zonder bodembeweging door gaswinning in de toekomst zou hebben geleid tot (dat deel van) die schade.
Het hof zal dat in de vraagstelling tot uitdrukking brengen.
3.11
In zijn onderzoek en/of bij de onderbouwing van zijn bevindingen kan de deskundige, indien hij dat vanuit zijn expertise wenselijk acht, aandacht geven aan de aspecten die tot uitdrukking komen in de door [appellanten] voorgestelde vragen b. en c. Het hof wil deze vragen niet zonder meer aan de deskundige voorleggen om het door de deskundige noodzakelijk geachte onderzoek niet te doorkruisen.
3.12 In haar akte van 16 juli 2024 heeft NAM onder 4 de schadenummers opgesomd die volgens haar het gevolg zijn van het weghalen van een houten kolom in de rechterschuur, de aantasting van een houten kolom in de linkerschuur en spatkrachten uit de kapconstructie. De door NAM opgesomde schades zijn inderdaad de schades waar het in het door de deskundige te verrichten onderzoek om gaat. Het gaat om de schades die in het RHDHV-schaderapport (prod. 15 van NAM) als volgt zijn genummerd:
(a) schades 9a, 9b, 9c, 11a, 11b, 12, 13 en 144 (schadegroep S3);
( b) schades 20, 24a, 24b, 31, 133 en 135 (schadegroep S6);
( c) schades 32, 40, 131 (schadegroep S10);
( d) schades 121, 122, 122a, 123, 125, 126 (schadegroep S17);
( e) schade 127 (schadegroep S18);
( f) schades 136, 137, 139 en 139a (schadegroep S19); en
( g) schades 141, 141a en 143 (schadegroep S21).
3.13
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt het hof tot de volgende vragen aan de deskundige:
1. Zijn de in 3.12 vermelde schades veroorzaakt of verergerd door spatkrachten uit de kapconstructie (die niet het gevolg zijn van aardbevingen), het weghalen van een houten kolom in de rechterschuur, de aantasting van een houten kolom in de linkerschuur en/of verhinderde vervorming in de rechterschuur? Wilt u uw antwoord voor elk van de schades toelichten?
2. Voor zover u oordeelt dat (een of meer van) deze schades mede veroorzaakt of verergerd zijn door de bij vraag 1 vermelde schadeoorzaken: kunt u dan aangeven welke andere schadeoorzaken er zijn en - zo mogelijk uitgedrukt in een percentage - toelichten in welke mate de verschillende oorzaken aan het ontstaan of verergeren van de schade hebben bijgedragen?
3. Indien u niet oordeelt dat een schade uitsluitend is veroorzaakt door een of meer van de bij vraag 1 vermelde schadeoorzaken: kunt u gemotiveerd aangeven of het aannemelijk is - en zo ja met welke mate van zekerheid - dat deze schade zonder bodembeweging door de gaswinning op enig moment zou zijn opgetreden of zal optreden (en, zo ja, wanneer/op welke termijn)?
4. Geeft uw onderzoek verder nog aanleiding tot opmerkingen, die voor het hof van belang kunnen zijn bij de beoordeling van het geschil?
3.14 [de deskundige1] heeft het hof laten weten dat hij op basis van een voorlopige inschatting van de omvang van zijn werkzaamheden verwacht 120 uren aan de zaak te besteden. Bij een uurtarief van € 160,- per uur (ex BTW) leidt dat tot een voorschot van - afgerond - € 25.000,-Zoals het hof in het tussenarrest heeft overwogen, zal NAM belast worden met dit voorschot.

4.De beslissing

Het hof:
Benoeming deskundige
4.1
Het hof benoemt tot deskundige: [de deskundige1] verbonden aan abtWassenaar, Boumaboulevard 680, 9723ZT Groningen, e-mail: [de deskundige1] @abtwassenaar.nl,
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de vragen in rechtsoverweging 3.13.
4.2
Het hof stelt het voorschot van de deskundige vast op € 25.000,- (inclusief omzetbelasting). NAM moet het voorschot betalen. Indien een van partijen zich niet met de hoogte van dit voorschot kan verenigen, dient zij dit binnen 14 dagen na heden schriftelijk aan het hof te vermelden, waarna het hof op de bezwaren tegen de hoogte van het voorschot zal beslissen.
Aanwijzingen voor de deskundige
4.3
Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen.
4.4
De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor geformuleerde vragen.
4.5
Bij de uitvoering van het onderzoek moet de deskundige de Leidraad deskundige in civiele zaken volgen die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
4.6
Als de deskundige vragen heeft, kan hij die stellen aan mr. H. de Hek als raadsheer-commissaris.
4.7
De deskundige zal zijn concept-rapport naar de advocaten van partijen sturen en hen in de gelegenheid stellen op het concept te reageren. In het definitieve rapport zal hij de reacties op het concept-rapport bespreken.
4.8
Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 1 juli 2025 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (postbus 1704, 8901 CA in Leeuwarden).
Aanwijzingen voor partijen
4.9
Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan NAM een voorschotfactuur sturen van € 25.000,- (inclusief btw). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald.
4.1
NAM moet aan de deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt de deskundige een kopie van dit arrest.
4.11
Partijen moeten de deskundige de inlichtingen geven waarom deze vraagt.
4.12
Op dinsdag 12 augustus 2025 kunnen partijen op het deskundigenbericht reageren.
4.13
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M. Willemse en A.A.J. Smelt en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2025.