Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- de akte uitlating producties van [appellante]
- de akte overlegging producties van de gemeente
- de akte overlegging producties van [appellante]
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 22 januari 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
3.6 Op 2 oktober 2017 is [appellante] in het kader van haar re-integratie begonnen met het hervatten van haar eigen werkzaamheden voor twee uren per dag. Op 27 oktober 2017 vermeldt de bedrijfsarts in een tussentijdse evaluatie dat de re-integratie moeizaam verloopt, onder andere vanwege door [appellante] ervaren communicatieproblemen, hoge werkdruk en gebrek aan regelmogelijkheden.
uit de arbeidsovereenkomst jegens [appellante] voortvloeiende re-integratieverplichting grovelijk te veronachtzamen.
[naam1] concludeert dat de arbeidsongeschiktheid van [appellante] in overwegende mate het gevolg is van het werk. De Vries concludeert dat onvoldoende informatie beschikbaar is met name op het terrein van mogelijke andere oorzaken om te kunnen concluderen dat de ziekte in overwegende mate het gevolg is van het werk. Met een brief van 24 maart 2023 heeft de verzekeraar van de gemeente aansprakelijkheid gemotiveerd afgewezen. Over dat geschil is (nog) geen procedure aanhangig gemaakt.
4.4. Het oordeel van het hof
In die grieven stelt zij in de kern de volgende thema’s aan de orde:
a.) vloeit uit het oordeel van de kantonrechter dat de gemeente ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door ernstig tekort te schieten in haar re-integratieverplichtingen, op zichzelf al voort dat sprake was van buitensporige omstandigheden?
b.) heeft [appellante] ook los van dat oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van buitensporige omstandigheden?
c) is de arbeidsongeschiktheid ook het gevolg van die buitensporige omstandigheden, zodat sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst?
werknemer voor bepaalde werkomstandigheden. Naarmate de ziekte meer psychisch van aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van bijzondere factoren, die niet alleen deel
Verder heeft de kantonrechter erop gewezen dat er door de gemeente verklaringen zijn overgelegd van personen die wel naaste collega’s waren van [appellante] , dat die het door [appellante] geschetste beeld niet bevestigen, behalve dat inderdaad sprake was van verstoorde verhoudingen binnen de afdeling. Daarover verklaren zij echter dat ook [appellante] daarin haar eigen (negatieve) rol had.
4.21 Het door [appellante] als eerste genoemde incident gaat over een ongeoorloofde inzage door [appellante] in de GBA in oktober 2012. Het tweede incident ziet op het niet nakomen van afspraken die [appellante] beweerdelijk zou hebben gemaakt om vanaf 1 april 2012 weer te beginnen met re-integratie na haar uitval vanwege zwangerschap.
Daarmee is echter nog niet gegeven dat ook de arbeidsomstandigheden van [appellante] buitensporig waren. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat buitensporige omstandigheden niet voldoende aannemelijk zijn geworden. Daarbij wordt opgemerkt dat uit de verschillende rapportages niet blijkt dat werkzaamheden die [appellante] verrichtte tijdens perioden van re-integratie, objectief bezien onvoldoende rekening hielden met haar extra kwetsbaarheid in die perioden, en om die reden als buitensporig zouden moeten worden beschouwd. Wel heeft de gemeente onvoldoende gedaan om voor haar een andere werkplek te vinden. Dat is laakbaar en de gemeente is daarvoor ook veroordeeld om een billijke vergoeding aan [appellante] te betalen. Het maakt echter nog niet dat zij in objectief beschouwd buitensporige omstandigheden heeft moeten werken.
In zijn algemeenheid merkt het hof op dat uit zowel het rapport van De Vries als het eerste rapport van [naam1] naar voren komt dat bij [appellante] sprake is van pre-existente psychische klachten die hun oorsprong lijken te vinden in haar jeugd.
Of daarmee ook sprake is van een evident andere oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is echter een vraag waar het hof in deze procedure niet aan toekomt.