ECLI:NL:GHARL:2025:835

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.335.519/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van leveringen en verricht werk met betrekking tot een cv-installatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door [appellante] B.V. tegen [geïntimeerde] over de betaling van een cv-installatie en de verrichte werkzaamheden. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij de vordering van [appellante] tegen [geïntimeerde] was afgewezen. [appellante] vorderde in hoger beroep een bedrag van € 2.810,37, vermeerderd met rente en kosten, voor de levering en plaatsing van een cv-installatie in de woning van [geïntimeerde]. De achtergrond van het geschil betreft de relatie tussen [geïntimeerde] en [naam1], die als uitzendkracht voor [appellante] heeft gewerkt. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] niet als contractspartij kon worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden in opdracht van [naam1] waren uitgevoerd. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen bewijs was dat [geïntimeerde] opdracht had gegeven aan [naam1] om de overeenkomst met [appellante] aan te gaan. Het hof concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat [appellante] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.519/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9686385
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
[appellante] B.V.,
die is gevestigd in [plaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A. Neophitou uit Oss,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [plaats1]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.C.N. Cats uit Emmen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het arrest van 23 januari 2024 heeft op 2 april 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen memories van grieven en antwoord genomen, gevolgd door een laatste antwoordakte van [appellante] . Ten slotte is het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om betaling van een door [appellante] geleverde cv-installatie en voor die installatie verricht werk. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
De oorspronkelijke medegedaagde [naam1] heeft met [geïntimeerde] een affectieve relatie gehad van maart 2019 tot juli 2021. [naam1] heeft tot die tijd met [geïntimeerde] samengewoond in de woning van [geïntimeerde] .
2.3
[naam1] heeft in deze periode als uitzendkracht voor [appellante] gewerkt, die zich bezighoudt met installatiewerk en het plaatsen van cv-installaties. [appellante] en [naam1] zijn het niet eens geworden over een dienstverband, waarna [naam1] geen werkzaamheden meer voor [appellante] heeft verricht.
2.4
[appellante] heeft [naam1] diverse facturen gestuurd voor verricht werk, voor de levering van materialen en voor materialen die [naam1] volgens [appellante] nog onder zich had. Omdat betaling uitbleef, heeft [appellante] bij de kantonrechter gevorderd dat [naam1] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.320,287, vermeerderd met rente en kosten. Die vordering is toegewezen tot een hoofdsom van € 6.917,98 met rente en kosten.
2.5
Dezelfde vordering was ingesteld tegen [geïntimeerde] , maar de kantonrechter heeft de vordering tegen haar afgewezen. Dat is gebeurd in het vonnis dat nu door [appellante] ter discussie wordt gesteld. De bedoeling van het hoger beroep is dat ook tegen haar alsnog toewijzing volgt.
2.6
In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering tegen [geïntimeerde] wel verminderd. Betaling wordt nu gevorderd van € 2.810,37, vermeerderd met rente en kosten. Die vordering heeft betrekking op de levering en plaatsing van een cv-installatie in de woning van [geïntimeerde] .

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de bestreden uitspraak in stand blijft (wordt bekrachtigd). Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van [appellante] zullen daarbij thematisch worden behandeld. Eerst heeft het hof echter een opmerking over de laatste akte van [appellante] .
De akte na partijberaad
3.2
[appellante] is na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld te reageren op de producties die [geïntimeerde] bij haar antwoord had gevoegd. In de akte die [appellante] vervolgens heeft genomen, beperkt zij zich daar echter niet toe; deze akte heeft voor een belangrijk deel het karakter van een inhoudelijke reactie op de memorie van antwoord. Voor zover dat het geval is, is dat in strijd met een goede procesorde, en zal het hof eraan voorbijgaan.
De vraag of [geïntimeerde] contractspartij van [appellante] is
3.3
Volgens Quiz is de oude cv-ketel door [naam1] en [appellante] in haar woning vervangen en verplaatst, omdat [naam1] haar heeft meegedeeld dat hij die nieuwe ketel in ruil voor gewerkte overuren had gekregen. Facturen daarvoor zegt [geïntimeerde] pas te hebben gezien nadat [naam1] al bij [appellante] uit dienst was.
3.4
Het hof is samen met de kantonrechter van oordeel dat deze betwisting in de weg staat aan de conclusie dat behalve [naam1] ook [geïntimeerde] partij is bij de overeenkomst met [appellante] waarop de vordering is gebaseerd. [appellante] heeft immers in de inleidende dagvaarding aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de materialen in opdracht van [naam1] zijn geleverd en geïnstalleerd en dus niet in opdracht van [geïntimeerde] . In de conclusie van repliek is daaraan toegevoegd dat [appellante] met [naam1] heeft afgesproken dat de installatie aan [naam1] geleverd kon worden en achteraf betaald kon worden door middel van verrekening van overuren. [appellante] erkent dat dit voor [geïntimeerde] ook het uitgangspunt was. Het enkele feit dat [geïntimeerde] er onder die omstandigheden aan heeft meegewerkt dat de cv-installatie werd vervangen in de woning waar zij met [naam1] samenwoonde en die haar eigendom was, maakt niet dat zij ook tot die overeenkomst is toegetreden en dat de kosten om die reden ook voor haar rekening komen. Dezelfde conclusie moet worden getrokken als [geïntimeerde] (met [naam1] ) de oude ketel te koop heeft aangeboden. Verdere onderbouwing ontbreekt.
Volmacht of schijn van volmacht?
3.5
Het voorgaande zou anders kunnen zijn als [geïntimeerde] [naam1] opdracht heeft gegeven om voor haar rekening een overeenkomst met [appellante] aan te gaan. Voor die situatie van ‘lastgeving’ regelt de wet in artikel 7:421 BW dat [appellante] haar rechten uit de overeenkomst tegen [geïntimeerde] zou kunnen uitoefenen als [naam1] in eigen naam heeft gehandeld, maar zijn verplichtingen niet nakomt. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Evenmin is onderbouwd dat [appellante] erop heeft mogen vertrouwen dat [naam1] al dan niet terecht uit naam van [geïntimeerde] heeft gehandeld. Aan de enkele constatering dat de werkzaamheden in het belang van [geïntimeerde] als huiseigenaar waren, kan niet de conclusie worden verbonden dat de afspraken daarover ook namens haar werden gemaakt.
Het beroep op het leerstuk ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad
3.6
Als [geïntimeerde] al door de werkzaamheden is verrijkt (wat zij gemotiveerd betwist), dan nog is niet onderbouwd dat [appellante] daardoor is verarmd en dat de verrijking ook ongerechtvaardigd was. Het werk is immers krachtens een overeenkomst met [naam1] uitgevoerd en heeft geresulteerd in een vordering van [appellante] op [naam1] . Onverhaalbaarheid van die vordering kan niet tot een andere conclusie leiden.
3.7
Het standpunt dat [geïntimeerde] onrechtmatig van een wanprestatie van [naam1] heeft geprofiteerd, is helemaal niet onderbouwd.
De conclusie
3.8
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 1 november 2022;
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343 aan procedurele kosten
€ 1.716 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, R.E. Weening en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2025.