ECLI:NL:GHARL:2025:805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
21-000942-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen, criminele organisatie, wapenbezit en bezit van een jammer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder witwassen, het deelnemen aan een criminele organisatie, wapenbezit en het voorhanden hebben van een jammer. De feiten vonden plaats tussen begin 2018 en oktober 2018, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten een groot aantal gestolen bestelbusjes hebben aangeschaft, deze hebben gedemonteerd en de onderdelen hebben verkocht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, maar het hof heeft deze straf aangepast naar 45 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken van de rechtbank. De uitspraak bevat ook beslissingen over schadevergoedingen aan benadeelde partijen en de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen. De zaak benadrukt de ernst van georganiseerde criminaliteit en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000942-21
Uitspraak d.d.: 17 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2021 met parketnummer 18-750086-19 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

1.Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 25 juni 2024, 13 januari 2025 en 3 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 43 maanden, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. van den Hoonaard, naar voren is gebracht.

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 6, zaken 29, 65, 71, 72, 74, 82, 84 en 85 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven hiervoor vermelde vrijspraken.

4.Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 februari 2021 de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 (overige zaken), 7, 8, 9, 10, 11 primair en 12 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en het beslag beslist.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring grotendeels op juiste wijze en juiste gronden heeft beslist. Het vonnis zal in zoverre, met aanvulling en verbetering van de gronden, worden bevestigd.
Ten aanzien van de straf, de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissing op het beslag komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank, zodat het vonnis in zoverre zal worden vernietigd.
Wijziging tenlastelegging in hoger beroep
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd, zij het dat de wijziging slechts een tekstuele aanpassing/verduidelijking van het onder 6 tenlastegelegde betreft. De rechtbank heeft de tenlastelegging blijkens het vonnis verbeterd gelezen, gelijk aan de wijziging in hoger beroep. De wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep staat aan bevestiging van het vonnis van de rechtbank niet in de weg, omdat het hof tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechtbank.

5.Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs

Pagina’s 7 en 8, verklaringen van getuige [getuige]
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank cursief over en zal deze waar nodig aanvullen of verbeteren. Waar in die overwegingen staat vermeld “de rechtbank begrijpt” moet ook worden begrepen “het hof begrijpt”. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verklaringen van [getuige]
De verdediging heeft aangevoerd dat het hof niet moet uitgaan van de verklaringen die [getuige] bij de politie heeft afgelegd, maar van zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris.
Het hof zal uitgaan van de verklaringen die [getuige] bij de politie heeft afgelegd. [getuige] heeft deze verklaringen kort na zijn waarnemingen, namelijk op 12 oktober 2018 en 19 november 2019, afgelegd, terwijl hij zo’n vijf jaren later een verklaring bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Dat tijdsverloop maakt zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris minder betrouwbaar ten opzichte van zijn verklaringen bij de politie. Bovendien heeft [getuige] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard en blijkt uit zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris dat hij zich tijdens dat verhoor niet alles meer herinnerde. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen reden aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaringen te twijfelen. Die verklaringen acht het hof, voor zover deze redengevend bewijs bevatten, dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Op 12 oktober 2018 wordt [getuige] , wonend aan de [adres] te [plaats] , als getuige gehoord. [1] [getuige] verklaart dat er regelmatig busjes de loods worden ingereden. Ook ziet hij meermalen een busje met een aanhanger bij de loods vertrekken. Het voertuig dat dan op de aanhanger staat is volledig gestript. Er staan regelmatig busjes in de loods. In de loods liggen ook diverse auto-onderdelen. Bij de loods zijn regelmatig mannen te zien. Eén van die mannen is [medeverdachte 2] . Deze [medeverdachte 2] draagt altijd een cowboyhoed. [medeverdachte 2] komt regelmatig bij de loods met een geel met paarse (de rechtbank begrijpt: blauwe) bus. [2]
Op 19 november 2019 wordt [getuige] nogmaals als getuige gehoord. [3] [getuige] verklaart dat de mannen bij de loods, waaronder [medeverdachte 2] , zich bezighouden met het slopen en strippen van auto's. De mannen komen meestal tegelijk, in één auto. [4]
[getuige] is de voormalig huurder van de loods. [5] In februari 2018 heeft [medeverdachte 2] aan [getuige] gevraagd of hij een deel van de loods kon huren. [medeverdachte 2] wilde de loods gebruiken voor het slopen van auto's en bussen en het verkopen van onderdelen daarvan. [6] [getuige] heeft de loods toen een tijdje onderverhuurd aan [medeverdachte 2] . (Het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) [medeverdachte 2] heeft de loods daarna rechtstreeks gehuurd van de eigenaar. [7]
[getuige] heeft bij de loods een paar keer een vrachtauto van [bedrijf 1] gezien. Dit was een witte vrachtauto van het merk DAF. Op deze vrachtauto staat het opschrift “ [bedrijf 1] ”. Met deze vrachtauto zijn enkele keren gestripte autowrakken afgevoerd. De vrachtauto wordt bestuurd door “ [medeverdachte 1] ”. [8] Deze “ [medeverdachte 1] ” werkt in het bedrijf van [verdachte] . “ [medeverdachte 1] ” heeft de auto van [bedrijf 1] een aantal keren bestuurd. [9]
Aan [getuige] wordt een recente politiefoto van [medeverdachte 1] getoond. [getuige] herkent de persoon op de foto als de “ [medeverdachte 1] ” waarover hij heeft verklaard. Hij bevestigt dat de persoon [medeverdachte 1] heet. [10]
De verdediging heeft aangevoerd dat de politiefoto die aan [getuige] is getoond, niet als bijlage is opgenomen in het dossier. Het hof is van oordeel dat dit niet wegneemt dat [getuige] op grond van de – blijkens het proces-verbaal – aan hem getoonde “recente politiefoto van [medeverdachte 1] ” heeft verklaard dat dit de [medeverdachte 1] betreft over wie hij heeft verklaard en dat deze persoon [medeverdachte 1] heet. Anders dan door de verdediging is gesuggereerd ging het hier niet om een identificatie. [getuige] kende de [medeverdachte 1] over wie hij verklaarde immers. Verbalisanten hebben op deze wijze geverifieerd of de “ [medeverdachte 1] ” over wie [getuige] verklaarde [medeverdachte 1] betrof. Nu [getuige] dat heeft bevestigd staat voor het hof vast dat het hier gaat om medeverdachte [medeverdachte 1] .
[getuige] heeft verder verklaard dat hij in de nacht van 12 oktober 2019, om 01.30 uur, een politieauto bij de loods heeft zien staan. De aanwezige agenten vertelden aan hem dat er dingen in de loods gebeurden die niet door de beugel konden. [getuige] heeft [verdachte] diezelfde nacht een aantal keren gebeld. [getuige] verklaart dat hij banger is voor [verdachte] dan voor [medeverdachte 2] . Dit is ook de reden waarom hij [verdachte] gebeld heeft, en niet [medeverdachte 2] (de huurder van de loods). [11]
Pagina 9, 3e alinea
Het hof verbetert de kennelijke schrijffout in de zin “
Het linker portier van deze auto is voorzien van het bedrijfslogo “ [bedrijf 1] ”als volgt: “Het linker portier van deze auto is voorzien van het bedrijfslogo “ [bedrijf 1] .”
Pagina’s 9 en 10, verklaringen van [medeverdachte 2]
Het hof vervangt de volgende schuingedrukte alinea met onderstaande overwegingen:
Aan [medeverdachte 2] wordt gevraagd of hij, [verdachte] , en [medeverdachte 1] , altijd met deze gestolen voertuigen bezig zijn geweest. [medeverdachte 2] antwoordt hierop: "Nee ik ben er ook weleens een paar dagen niet mee bezig geweest". [12] Volgens [medeverdachte 2] heeft alles ongeveer een halfjaar geduurd. [13]
De verdediging heeft aangevoerd dat de politie de namen van [verdachte] en [medeverdachte 1] niet letterlijk heeft voorgehouden tijdens het verhoor van [medeverdachte 2] . Op pagina 1199 van het dossier staan deze namen tussen haakjes, waardoor uit de vraagstelling niet afgeleid kan worden dat de namen daadwerkelijk zijn genoemd, aldus de verdediging. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] ter zitting bij de rechtbank verklaard dat hij in de war was tijdens het politieverhoor en het nooit heeft gehad over “wij”, maar enkel over “ik”.
Het hof overweegt hierover als volgt.
[medeverdachte 2] heeft tijdens het politieverhoor op 25 november 2019 onder andere het volgende verklaard:
V: De eigenaar van de loods aan de [locatie] te [plaats] , [naam] , verklaart: “De heer [medeverdachte 2] is een opvallende verschijning en draagt de keren dat wij hem zagen een cowboyhoed. [medeverdachte 2] heeft ons 3 keer 1000 euro contant betaald. [medeverdachte 2] kwam de laatste keer in onze woonark en reed toen vermoedelijk in een grijze bestelbus. De huur is betaald tot en met oktober 2018”. Wat kun jij hierover verklaren?
A: Daar kan ik wel een kleinigheid over vertellen. Ik kreeg kennis aan een paar mannen die een loods wilden huren in deze omgeving. Toen schoot mij de loods in [plaats] te binnen. Ik heb de loods voor de mannen gehuurd. Na een paar weken kreeg ik wel door dat het niet pluis was met de werkzaamheden in de loods. Ik zag allemaal autowrakken staan. Ik heb toen gezegd dat ik deze wel op mij zou nemen. Ik zorgde dat de autowrakken weg werden gebracht. Ik mocht het geld hiervan houden. Het was een losstaande loods met een woning van [getuige] ernaast. De autowrakken gingen naar [bedrijf 2] te [plaats] .
V: Hoe vaak kwamen er bussen?
A: Een stuk of 4 per week.
V: Hoe werkte dat dan met die busjes?
A: Ze kwamen gewoon aan en dan namen wij ze van hun over. Ik deed de inkoop van de gestolen bussen niet. Ik denk dat de jongens waar ik de naam niet eens weet, contant werden betaald bij aflevering van de busjes. [14]
V: Hadden jullie altijd dezelfde afnemers voor de onderdelen?
A: Ik heb nog nooit motorblokken verkocht. Andere onderdelen van gestolen busjes wel. Dus onder andere wel deuren en stoelen. Ook heb ik wel eens financieel wat gedaan met gestolen motorblokken, zeg maar bemiddeld.
V: Maar in een gesprek komt dat wel naar voren dat jullie een motorblok in [plaats] hadden verkocht maar geen geld hadden gekregen?
A: Dat klopt. Ik heb hierin bemiddeld tussen [medeverdachte 1] / [verdachte] en de man uit [plaats] . lk heb nooit een motorblok verkocht, die handel deed een ander.
V: Is het zo dat jullie altijd, alle drie ( [verdachte] , [medeverdachte 1] en jij) bezig zijn met deze gestolen voertuigen?
A: Nee ik ben er ook wel eens een paar dagen niet mee bezig geweest.
V: En hoe liep het contact met de mensen die weer een gestolen bus hadden?
A: Deze zochten ons gewoon op. [15]
A: Alles heeft ook niet heel lang geduurd het was een halfjaar ofzo. [16]
Het hof stelt op grond van voorgaande passages vast dat [medeverdachte 2] in zijn verklaring meermalen spreekt over meerdere personen die betrokken zouden zijn bij de illegale activiteiten vanuit de loods in [plaats] , ook wanneer de verbalisanten het in hun vraagstelling niet hebben over meerdere personen. Op momenten dat de verbalisanten spreken over meerdere personen respectievelijk “jullie”, weerspreekt [medeverdachte 2] dit niet. Met zijn antwoorden impliceert [medeverdachte 2] dus dat er meerdere personen betrokken waren bij de strafbare feiten. Dat [medeverdachte 2] ter terechtzitting in eerste aanleg zou hebben verklaard dat hij destijds enkel over “ik” in plaats van “wij” heeft gesproken is gelet daarop niet aannemelijk. Bovendien is sprake van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dat aan [medeverdachte 2] is voorgelezen en waarvan elke bladzijde door hem is ondertekend. Het hof gaat ook voorbij aan de stelling dat [medeverdachte 2] ter terechtzitting in eerste aanleg zou hebben verklaard dat hij tijdens het verhoor in de war was. Dat blijkt niet uit bovenstaande verklaring en er zijn ook overigens geen aanwijzingen dat sprake was van verwardheid.
Door de wijze waarop de zinsnede “( [verdachte] , [medeverdachte 1] en jij)” is opgeschreven, gaat het hof er verder van uit dat de namen die tussen haakjes staan tijdens het verhoor daadwerkelijk aan [medeverdachte 2] zijn voorgehouden. Er staat namelijk “(…) en jij”, hetgeen erop duidt dat deze woorden letterlijk tegen [medeverdachte 2] zijn gezegd. Bovendien geldt ook in dit verband dat sprake is van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dat de verklaring aan [medeverdachte 2] is voorgelezen én dat [medeverdachte 2] op elke pagina van het proces-verbaal, en dus ook de pagina waarin de namen “ [verdachte] ” en “ [medeverdachte 1] ” tussen haakjes worden genoemd, zijn handtekening heeft gezet. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] akkoord was met de inhoud van het proces-verbaal.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte 2] in zijn verklaring bij de politie [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft bedoeld als degenen die van meet af aan met hem betrokken waren bij het huren van de loods en de illegale activiteiten die daar plaatsvonden.
Pagina’s 32 en 33, [bedrijf 2] te [plaats]
Het hof kan zich vinden in de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt de overwegingen cursief over en zal deze waar nodig aanvullen of verbeteren. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
[bedrijf 2] te [plaats]
[bedrijf 1] is klant bij [bedrijf 3] . [17] [bedrijf 3] maakt onderdeel uit van [bedrijf 2] . [18] Verschillende medewerkers van [bedrijf 1] komen daar schroot brengen. [19] [medeverdachte 2] levert wel vaker schroot. Dit schroot wordt altijd op naam van [bedrijf 1] geleverd en gefactureerd. [20]
Indien er voor [bedrijf 3] een onbekend gezicht komt, die aangeeft dat hij werkzaam is bij [bedrijf 1] , dan is er contact met [medeverdachte 1] of [verdachte] om af te stemmen of de betreffende persoon inderdaad bij hen werkzaam is. Daarna wordt de geleverde schroot gewogen en volgt een contante uitbetaling. [21]
In de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 november 2019 heeft [bedrijf 1] in totaal 280 autowrakken geleverd aan [bedrijf 3] . [22]
In 2015 en 2016 worden er 28 autowrakken geleverd. In 2017 zijn dit 30 wrakken. In 2018 worden in totaal 178 autowrakken geleverd. Van de leveringen in 2018 vinden 172 leveringen plaats in de periode van 2 maart 2018 tot en met 13 oktober 2018. In de periode vanaf 14 oktober 2018 tot en met 18 februari 2019 worden geen autowrakken geleverd. [23]
Pagina 37, aantreffen jammer
Het hof schrapt de zin: “
[verdachte] heeft verklaard dat hij de jammer heeft gekregen. [24]
Pagina 39, aantreffen Mercedes-Benz Sprinter met kenteken [kenteken]
Het hof verbetert de kennelijke verschrijving in de laatste zin van deze paragraaf door “
kenteken [kenteken] ”te veranderen naar “kenteken [kenteken] ”.
Pagina 47, administratie
Het hof voegt na de alinea over “afbeelding 10” de volgende overweging toe.
Het hof constateert dat in zowel de chatberichten op pagina’s 2796, 2797, 2799 en 2800 van het dossier en aangehaald in het vonnis van de rechtbank op pagina 15 als in de administratie van [medeverdachte 2] (afbeeldingen 6 en 10) “ [medeverdachte 1] ” en “ [verdachte] ” worden vermeld. Het hof stelt vast dat hiermee kennelijk [medeverdachte 1] en [verdachte] worden bedoeld.
Verder verbetert het hof de eerste zin van de alinea over “afbeelding 11” als volgt:
Dit is het vervolg van het overzicht van inkomsten en uitgaven van donderdag 27september
en dinsdag 2 oktober 2018.
Pagina 48, bedreiging van [benadeelde 1]
Het hof voegt de volgende overweging toe aan paragraaf 3.1.11 “Bedreiging van [benadeelde 1] ”.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er tussen [benadeelde 1] en hem wel wat is voorgevallen, maar niet in de wijze waarop aan verdachte is tenlastegelegd.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [benadeelde 1] afgelegde verklaring. De aangifte van [benadeelde 1] wordt ondersteund door de beschrijving door een verbalisant van de video die op de telefoon van [medeverdachte 2] is aangetroffen van het incident en door de verklaring van verdachte dat sprake was van een zakelijk geschil. Het hof gaat er dan ook van uit dat verdachte de tenlastegelegde woorden heeft gezegd tegen [benadeelde 1] .
Pagina 56, locatie [locatie] te [plaats]
Het hof voegt als laatste alinea van deze paragraaf het volgende toe.
De verdediging heeft steeds per geval aangevoerd dat verdachte niet wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het ging om een voertuig(onderdeel) dat uit enig misdrijf afkomstig was. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof bekijkt de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang. Vaststaat dat gemiddeld vier gestolen voertuigen per week werden aangevoerd bij de loods in [plaats] en dat van verschillende ontmantelde gestolen voertuigen onderdelen zijn aangetroffen op de eerder vermelde locaties. Door de verdediging is niet gesteld, en ook anderszins is niet gebleken dat de voertuigen die werden gesloopt, niet van diefstal afkomstig waren. Dit ligt ook niet voor de hand, aangezien het voornamelijk busjes betrof die zich in goede staat bevonden en het slopen hiervan kosteninefficiënt zou zijn. Het verweer van de verdediging is gelet hierop niet aannemelijk geworden.
Pagina’s 58 en 59, overige voertuigen
Het hof schrapt de paragraaf “Overige voertuigen”.
Pagina’s 59 en 60, feit 7
Het hof voegt als een-na-laatste alinea het volgende toe.
De verdediging heeft aangevoerd dat er ook legale activiteiten plaatsvonden in de loodsen en dat daarom hogere eisen moeten worden gesteld aan de vraag of sprake is van een criminele organisatie. Het hof overweegt hierover dat de verdediging haar stelling dat er in de loodsen (ook) normale bedrijfsactiviteiten plaatsvonden niet nader heeft onderbouwd. Los daarvan maakt de omstandigheid dat er naast illegale activiteiten ook legale activiteiten zouden zijn verricht, niet dat daardoor geen sprake kan zijn van een criminele organisatie of dat er hogere eisen moeten worden gesteld aan de beoordeling hiervan. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dan ook.
Pagina 60, feit 11 primair
Het hof schrapt de zin: “
Verdachte heeft erkend dat die jammer van hem is.

6.Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarbij hij zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een groot aantal voertuigen en voertuigonderdelen. Verdachte en zijn medeverdachten gingen op een georganiseerde, professionele en bedrijfsmatige wijze te werk. Het bedrijf van verdachte vormde een essentiële schakel in het witwasproces en fungeerde als dekmantel voor de criminele activiteiten.
Dit betreft ernstige feiten, nu de integriteit van het financiële en economische verkeer daardoor wordt aangetast. De opbrengsten van misdrijven worden aan het zicht onttrokken en daaraan wordt een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten draagt bovendien bij aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Immers, dankzij hen konden de stelers van de voertuigen deze telkens direct te gelde maken.
Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is zeer ontwrichtend geweest voor de maatschappij. Uit de onderbouwingen bij de vorderingen tot schadevergoeding blijkt de grote schade en overlast die aan de eigenaren van de gestolen voertuigen is toegebracht. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad. Het ging hem uitsluitend om het eigen geldelijk gewin. Hij heeft bovendien tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een jammer, kennelijk gebruikt om criminele activiteiten te verhullen. Daarnaast heeft hij meerdere wapens en munitie voorhanden gehad. Ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens en munitie brengt een gevaar voor veiligheid van anderen met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan bedreiging van [benadeelde 1] over een “zakelijk geschil”. Hierdoor heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 16 december 2024. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld is voor bedreigingen en andere strafbare feiten. Ook houdt het hof rekening met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals deze ter zitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft verklaard dat zijn leven momenteel een puinhoop is. Hij heeft alleen een postadres en verblijft veel bij familie. Verder staat hij onder behandeling bij een psychiater en heeft hij zijn bedrijf niet meer. Verdachte krijgt geen uitkering en heeft schulden. Hij wil zijn leven weer opbouwen, maar heeft nog geen toekomstplannen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zonder meer de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, zoals ook door de rechtbank opgelegd, passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 23 februari 2021 en de uitspraak in hoger beroep op 17 februari 2025 zijn bijna vier jaren verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval twee jaren. De termijn is dus overschreden met twee jaren. De overschrijding is deels, maar niet geheel, veroorzaakt door het uitvoeren van de onderzoekswens van de verdediging. Het hof is dan ook van oordeel dat de overschrijding dient te leiden tot strafvermindering. Het hof zal daarom in plaats van voornoemde gevangenisstraf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 45 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
Algemene overwegingen
De rechtbank heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende overwogen:

Verzekeraars
In de onderhavige zaak heeft een aantal verzekeraars zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partij. De onderscheidenlijke verzekeraars hebben zich op het standpunt gesteld dat zij schade-uitkeringen hebben gedaan en ter zake van deze uitkeringen zijn gesubrogeerd in de rechten die de gedupeerden op verdachten hebben. Zij hebben zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtstreekse schade en dat zij dus ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De rechtbank volgt de verzekeraars niet in hun standpunt.
Vaste rechtspraak (zie onder andere HR 23 maart 1999, NJ 1999/403) is dat verzekeraars niet bevoegd zijn zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, aangezien zij geen rechtstreekse schade hebben geleden. [25] Bij de invoering van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1) heeft de wetgever de positie van verzekeraars als benadeelde partij in het strafproces opnieuw onder ogen gezien en er nadrukkelijk voor gekozen deze beperking niet op te heffen. [26] Nadien is in de rechtspraak evenmin met deze lijn gebroken; de rechtbank ziet daar ook nu geen aanleiding voor. Anders dan de verzekeraars ingang willen doen vinden, vormt het arrest van de Hoge Raad 22 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2659) geen breuk met deze lijn. In die zaak was sprake van rechtstreekse schade van - in dit geval - een bank, aangezien de aansprakelijke partij (zijnde een werknemer van die bank) onrechtmatig tegenover die bank had gehandeld. Datzelfde geldt voor de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 april 2019 (ECLI:NL:RBOVE:2019:1472); in welke zaak eveneens is geoordeeld dat de desbetreffende bank zelf (dus rechtstreeks) schade heeft geleden.
De conclusie is dat de verzekeraars niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Zij kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Rechtstreekse schade
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om aan te nemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. [27]
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte en zijn medeverdachten op grote schaal voertuigen hebben afgenomen van personen die deze voertuigen stalen. Verdachte en zijn medeverdachten deden een aanvraag bij deze personen om een gestolen voertuig geleverd te krijgen. Indien levering mogelijk was, werd het voertuig naar verdachte en zijn medeverdachten gebracht. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich vervolgens bezig gehouden met het demonteren van die voertuigen, het verkopen van de onderdelen daarvan, en het afvoeren van de wrakken ter vernietiging. De rechtbank heeft aangenomen dat de voertuigen werden gedemonteerd binnen een kort tijdsbestek van één of enkele dagen na de diefstal. Tussen de diefstallen en het witwassen van de voertuigen bestond dus een nauw verband in feitelijke en in chronologische zin.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partijen hun voertuigen definitief kwijt zijn geraakt door dit handelen van de verdachten. Indien zij die handelingen niet hadden verricht, waren de voertuigen wellicht onaangetast gebleven en nog boven water gekomen. De geleden schade was dan aanzienlijk minder geweest. De rechtbank leidt hieruit af dat de bewezenverklaarde witwashandelingen in beginsel mede bepalend zijn geweest voor het ontstaan van de schade. De rechtbank concludeert dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. [28]
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank.
7.2.
Bijzondere overwegingen
zaak 1, feit 1 subsidiair, Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.065,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2018.
- [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.700,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 3, feit 6, Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.539,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.089,36 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen opgevoerde schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade is onderbouwd en kan worden toegewezen zoals hieronder aangegeven.
Het hof neemt ten aanzien van de schadepost “aankoop auto” in aanmerking dat de auto op 2 augustus 2018 is aangekocht voor een bedrag van € 16.879,50, inclusief BTW. De auto is vervolgens binnen twee maanden na aanschaf gestolen, namelijk tussen 22 september 2018 en 23 september 2018. Het hof ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om hierop een afschrijving toe te passen; het gaat bij de bepaling van de schade uit van de waarde van het voertuig op het moment dat de benadeelde partij deze aanschafte. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat het voertuig op naam van zijn bedrijf is gekocht en dat niet twee maar één schuurmachine in de auto lag. Omdat de benadeelde partij ondernemer voor de omzetbelasting is en daarom BTW kan terugvragen, kan in zoverre niet van schade worden gesproken. Gelet daarop zal het hof het gedeelte van de vordering dat ziet op de BTW, afwijzen. Het hof neemt verder in aanmerking dat de verzekeraar van de benadeelde partij reeds een som van € 7.340,00 heeft uitgekeerd. Dit bedrag wordt daarom in mindering gebracht op het bedrag van de schadepost “aankoop auto”.
Het hof acht het op basis van de aangifte van [benadeelde 4] , in het bijzonder pagina 2161 van het dossier, en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat zich in de auto één schuurmachine van het merk Festool bevond.
Dit leidt tot de volgende toewijsbare schadebedragen:
- aankoop auto minus BTW € 13.950,00
- reeds vergoede schade - € 7.340,00
- schuurmachine € 1.549,86
totaal: € 8.159,86
Het hof zal de vordering tot het bedrag van € 8.159,86 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2018. Het hof zal het gevorderde ten aanzien van een tweede schuurmachine ad € 1.549,86, de over beide schuurmachines gevorderde BTW van in totaal € 650,94 en de gevorderde BTW met betrekking tot de auto tot het bedrag van
€ 2.929,50 afwijzen.
Het hof beschikt ten aanzien van de overige schadeposten “gereedschap” en “advies” over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 4, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 39.413,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de
gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6
bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal
daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 september 2018.
zaak 5, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.500,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 8, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.890,24. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 13, feit 6, Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 8]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.092,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.041,14 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden voor de hierna te noemen schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde. De hoogte van de schadeposten “nieuwe autospullen” en “drie werkdagen” is niet door verdachte betwist. Deze schadeposten zullen daarom worden toegewezen.
Dit leidt tot de volgende schade:
- nieuwe autospullen € 81,14
- drie werkdagen € 960,00
totaal: € 1.041,14
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.041,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2018. Het hof zal de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering dat ziet op de aanschaf van een nieuwe bedrijfsauto is niet eenvoudig van aard nu voor het hof niet is vast te stellen hoe de waarde van de nieuw aangeschafte auto zich verhoudt tot de waarde van de gestolen auto. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade in dit verband alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan.
- [benadeelde 9]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.605,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 15, feit 6, Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 10]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.259,96. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.581,06 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen opgevoerde schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de schade daarom gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof acht het op basis van de aangifte van [benadeelde 10] , in het bijzonder pagina 2248, en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat zich in de auto van [benadeelde 10] ten tijde van de diefstal gereedschap bevond, dat echter niet meer nieuw was. Het hof zal daarom een afschrijving toepassen tot de geschatte dagwaarde van dit gereedschap.
Dit leidt tot de volgende schade:
- een muurfrees € 340,00
- een Bosch boormachine € 115,00
- een Makita combopack € 825,00
- materialen € 4.411,06
- divers handgereedschap € 635,00
- een gereedschapskoffer € 95,00
- een bouwstofzuiger € 160,00
totaal: € 6.581,06
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.581,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2018.
zaak 21, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 9]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.161,88. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 22, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.250,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 23, feit 5 subsidiair, Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 11]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.802,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.489,94 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de schade daarom gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof acht het op basis van de aangifte van [benadeelde 11] , in het bijzonder pagina 2139, en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat zich in de auto van [benadeelde 11] de hierna te noemen voorwerpen bevonden, die echter niet meer nieuw waren. Het hof zal daarom een afschrijving toepassen tot de geschatte dagwaarde van die voorwerpen.
Dit leidt tot de volgende schadeposten:
- een Trotec vochtmeter T650 € 93,75
- een Ledlenser zaklantaarn € 219,50
- een Milwaukee inspectiecamera € 97,70
- zes Fein diamantschijven € 240,00
- twee Burton jassen € 150,00
- een Milwaukee schroefmachine € 241,95
- een Rubi mixer en snijplank € 400,00
- een werkbroek € 47,04
totaal: € 1.489,94
Het hof zal de vordering tot een bedrag van € 1.489,94 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2018.
zaak 28, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.113,98. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 32, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 12]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.109,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018.
zaak 33, feit 6, Mercedes-Benz Sprinter, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 13]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.974,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.719,53 en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen opgevoerde schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de schade van onderstaande onder het eerste, tweede, vijfde, zesde en zevende gedachtestreepje gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof acht het op basis van de aangifte van [naam] (namens [benadeelde 13] ), in het bijzonder pagina 2355, en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat onderstaande schade onder het derde, vierde en vijfde gedachtestreepje is geleden, dan wel dat zich in de auto ten tijde van de diefstal de onder het eerste, tweede, vijfde, zesde en zevende gedachtestreepje vermelde voorwerpen bevonden, die echter niet meer nieuw waren, en waarop het hof een afschrijving zal toepassen tot de geschatte dagwaarde van de voorwerpen.
Dit leidt tot de volgende schadeposten:
- diverse klein materialen enz. € 1.000,00
- voorraad groente en fruit enz. € 100,00
- eigen risico verzekering € 250,00
- huurauto € 6.837,53
- omzetderving € 300,00
- diverse werkkleding enz. € 150,00
- diverse marktzeilen enz. € 1.082,00
totaal: € 9.719,53
Het hof zal de vordering tot een bedrag van € 9.719,53 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2018.
zaak 48, feit 12, [benadeelde 1]
- [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 268,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 12 bewezenverklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2019.
zaak 76, feit 6, Volkswagen Jetta, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 14]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.985,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij is een gesubrogeerde verzekeraar. Naar het oordeel van het hof is door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 81, feit 6, Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 15]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.980,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen opgevoerde schadeposten. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde. Het hof is van oordeel dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de schade daarom gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof acht het op basis van de aangifte van [benadeelde 15] en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat zich in de auto ten tijde van de diefstal de na te noemen voorwerpen bevonden, die niet meer nieuw waren, zodat het hof ten aanzien van een deel van de posten een afschrijving zal toepassen tot de geschatte dagwaarde van de voorwerpen.
Dit leidt tot de volgende schadeposten:
- kentekenkaart € 30,00
- rijbewijs € 40,00
- ID-kaart € 60,00
- tennistas met vijf rackets € 100,00
- tennisschoenen drie paar € 100,00
- zonnebril (Rayban) € 75,00
- broek drie stuks € 150,00
- jas twee stuks € 150,00
totaal: € 705,00
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 705,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2017. Het hof zal de vordering voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
De schadeposten “bankpas van [bank] drie stuks”, “creditcard” en “contant geld” zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij deze posten alsnog te laten onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
zaak 83, feit 6, Volkswagen Tiguan, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 16]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.248,20. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden ten aanzien van de hierna te noemen opgevoerde schadeposten. Het hof acht het op basis van de aangifte van [benadeelde 16] en de onderbouwing van de vordering, aannemelijk dat zich in de auto ten tijde van de diefstal de na te noemen voorwerpen bevonden, die niet meer nieuw waren. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde en het hof is van oordeel dat de hoogte van de gevorderde schade redelijk is gelet ook op de ouderdom van de goederen. Daarnaast is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij onderstaande kosten heeft moeten maken voor vervangend vervoer.
Dit leidt tot de volgende toewijsbare schadeposten:
- iPad € 150,00
- oordoppen € 63,00
- Condiac Dimension Demo device € 250,00
- huurauto € 454,00
totaal: € 917,00
Ten aanzien van de opgevoerde schadepost “zonnebril” zal het hof bij de bepaling van de hoogte van de schade gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en een afschrijving toepassen tot de geschatte dagwaarde.
Dit leidt tot de volgende schadepost:
- zonnebril € 75,00
Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 992,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2017. Het hof zal het meer gevorderde bedrag ten aanzien van de zonnebril afwijzen.
De schadeposten “kosten nieuwe auto”, “trein [plaats] - [plaats] twee personen”, “trein [plaats] - [plaats] één persoon” en “taxi [plaats] ” zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij deze posten alsnog te laten onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat de schadepost “nieuwe sloten” geen schade is die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezenverklaarde. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.000,00 gevorderd voor immateriële schade. Het hof is van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het hof overweegt in dat verband als volgt. Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder [verdachte] , van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover hier van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding als hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard van het feit in combinatie met de onderbouwing van de vordering is het hof daarvan onvoldoende gebleken. Het hof is van oordeel dat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal de benadeelde partij dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3.
Overige vorderingen tot schadevergoeding
zaak 84, feit 6, Mercedes-Benz, kenteken [kenteken]
- [benadeelde 17]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.046,20. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar deze vordering is in hoger beroep niet meer aan de orde nu verdachte door de rechtbank is vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt en verdachte in hoger beroep voor zover dit ziet op deze deelvrijspraak niet-ontvankelijk is verklaard.
7.4.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Het hof stelt vast dat verdachte de strafbare feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 subsidiair, 5 subsidiair en 6 samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn medeverdachten zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de betreffende benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
7.5.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte en zijn medeverdachten vaststaat, zal het hof ten
aanzien van de toegewezen vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te
bevorderen dat de schade vergoed wordt. Het hof brengt daarbij tot uitdrukking dat
verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
In totaal zal voor een bedrag van € 83.545,76 aan schadevergoedingsmaatregelen worden
opgelegd. Het hof houdt hierbij rekening met de maximumduur van 360 dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel. Die maximale duur van de gijzeling zal naar rato van de hoogte van de toegewezen bedragen over de verschillende maatregelen worden verdeeld.
7.6.
Proceskosten
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde 13] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, en in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde 13] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat [benadeelde 13] tot aan deze uitspraak kosten heeft gemaakt in verband met het opstellen en indienen van de vordering. Het hof begroot deze kosten tot op heden op € 300,00. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de Liquidatietarieven Kanton 2019.
Ten aanzien van de overige benadeelde partijen van wie de vordering geheel of gedeeltelijk is toegewezen, zal het hof verdachte veroordelen in de kosten die deze benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof bepaalt voorts dat de benadeelde partijen die niet-ontvankelijk in hun vordering zijn verklaard, hun eigen kosten dragen.

8.Beslag

8.1.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof dient ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Dit zijn de volgende goederen:
  • een plastic tasje met gereedschap (nummer 567176);
  • zes GPS trackers (nummer 567067);
  • een bakje met adapters (nummer 567182);
  • een tas met materiaal voor autotechniek (nummer 567231);
  • een jammer (nummer 567170);
  • een gouden horloge van het merk Breitling (nummer 567227);
  • een horloge van het merk Cartier (nummer 567222);
  • een horloge van het merk Rolex (met certificaat, in een groene doos) (nummer 567224);
  • een Fiat sleutel (nummer 567207):
  • een horloge van het merk Rolex (in een doos) (nummer 567225);
  • een rode doos van het merk Rolex (nummer 567226);
  • drie luchtbuksen (nummer 567229);
  • drie lege doosjes van het merk Breitling (nummer 567233);
  • een vlindermes, een boksbeugel, een taser en mesjes (nummer 567223);
  • twee Duitse kentekenplaten voorzien van het kenteken [kenteken] (nummer 567069);
  • een horloge van het merk Breitling (nummer 567208 K);
  • een horloge van het merk Hublot (nummer 567228 M);
  • een horloge van het merk Breitling (nummer 567228 l);
  • een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 N);
  • een horloge van het merk Cartier (nummer 567233 G);
  • een horloge van het merk Hublot (nummer 567228 L);
  • een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 A);
  • een horloge van het merk Lange & Söhne (nummer 567228 J);
  • een horloge van het merk Richard Miller (nummer 567228 E);
  • een horloge van het merk Luminor (nummer 567228 H);
  • een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 N);
  • een horloge (nummer 567228 [verdachte] );
  • een horloge van het merk Glashütte (nummer 567228 C);
  • een horloge (nummer 567228 F);
  • een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 D);
  • een koffer met een kapotte Rolex (nummer 567228);
  • een personenauto van het merk Volkswagen, type Tiguan, kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken] (nummer 567022).
8.2.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd te beslissen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat onder verdachte ook twee motoren en geld uit twee kluizen in beslag is genomen en dat hierop door de rechtbank geen beslissing is genomen. Verder heeft de verdediging geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.4.
Oordeel van het hof
8.4.1.
Verbeurdverklaring
Het hof acht de volgende voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring:
- zes GPS-trackers (nummer 567067)
Het hof leidt uit het dossier af dat de GPS-trackers aan verdachte toebehoren. [29] Het hof acht het op basis van de bewijsmiddelen aannemelijk dat deze trackers grotendeels door middel van het witwassen van gestolen voertuigen zijn verkregen. Verdachte kan deze voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden. Het hof zal de GPS-trackers dan ook verbeurd verklaren.
- een personenauto van het merk Volkswagen, type Tiguan, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] (nummer 567022)
De Volkswagen Tiguan is voorzien van kenteken [kenteken] . Dit kenteken staat sinds 29 maart 2018 op naam van verdachte. [30] Het hof gaat er, nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken, dan ook van uit dat deze Volkswagen aan verdachte toebehoort. In de Volkswagen zijn voertuigonderdelen verwerkt die te herleiden zijn naar een gestolen Volkswagen met kenteken [kenteken] . Het hof acht bewezen dat verdachte de voertuigonderdelen heeft witgewassen door deze in de Volkswagen Tiguan te (laten) verwerken. Het hof is van oordeel dat daarmee gesteld kan worden dat de Volkswagen Tiguan een voorwerp is met behulp waarvan het witwassen is begaan. Het hof zal de Volkswagen Tiguan dan ook verbeurdverklaren.
8.4.2.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof acht de volgende voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer:
  • een vlindermes, een boksbeugel en een taser (nummer 567223);
  • een jammer (nummer 567170).
Het hof stelt vast dat met betrekking tot deze voorwerpen respectievelijk de feiten 10 of 11 primair zijn begaan. Deze voorwerpen zijn daarnaast van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Het hof zal de voorwerpen dan ook onttrekken aan het verkeer.
  • een plastic tasje met gereedschap (nummer 567176);
  • een bakje met adapters (nummer 567182);
  • een tas met materiaal voor autotechniek (nummer 567231);
  • een Fiat sleutel (nummer 567207);
  • twee Duitse kentekenplaten voorzien van het kenteken [kenteken] (nummer 567069).
Het hof stelt vast dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren. Het hof is van oordeel dat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met het algemeen belang. Deze goederen kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke feiten, namelijk het witwassen van gestolen voertuigen. Het hof zal de voorwerpen dan ook onttrekken aan het verkeer.
Het hof stelt verder vast dat de horloges en verpakkingen imitaties betroffen. [31] Het (ongecontroleerde) bezit daarvan moet in strijd met de wet of het algemeen belang worden geacht, zodat het hof aanleiding ziet te bepalen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
8.4.3.
Teruggave aan de rechthebbende
Het hof gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan de rechthebbende:
  • drie luchtbuksen (nummer 567229);
  • mesjes (nummer 567223).
Het hof ziet geen grond voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen. Het hof gelast daarom de teruggave van deze voorwerpen aan de rechthebbende, te weten: verdachte.
8.4.4.
Overig beslag
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op de volgende inbeslaggenomen goederen:
  • witte Harley Davidson, Duits kenteken [kenteken] ;
  • crossmotor, merk KTM, type 250 SX, zonder kentekenplaten;
  • contant geld, afkomstig uit twee kluizen in Duitsland.
Het hof overweegt dat deze goederen conservatoir in beslag zijn genomen. [32] Het hof zal ten aanzien van deze goederen dan ook geen beslissing nemen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 140, 285, 350c, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder feit 6, zaken 29, 65, 71, 72, 74, 82, 84 en 85 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissingen op het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
zes GPS-trackers (nummer 567067).
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto van het merk Volkswagen, type Tiguan, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] (nummer 567022).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een vlindermes, een boksbeugel en een taser (nummer 567223) een jammer (nummer 567170).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bakje met adapters (nummer 567182);
- een tas met materiaal voor autotechniek (nummer 567231);
- een Fiat sleutel (nummer 567207);
- twee Duitse kentekenplaten voorzien van het kenteken [kenteken] (nummer 567069);
- een gouden horloge van het merk Breitling (nummer 567227);
- een horloge van het merk Cartier (nummer 567222);
- een horloge van het merk Rolex (met certificaat, in een groene doos) (nummer 567224);
- een horloge van het merk Rolex (in een doos) (nummer 567225);
- een rode doos van het merk Rolex (nummer 567226);
- drie lege doosjes van het merk Breitling (nummer 567233);
- een horloge van het merk Breitling (nummer 567208 K);
- een horloge van het merk Hublot (nummer 567228 M);
- een horloge van het merk Breitling (nummer 567228 I);
- een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 N);
- een horloge van het merk Cartier (nummer 567233 G);
- een horloge van het merk Hublot (nummer 567228 L);
- een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 A);
- een horloge van het merk Lange & Söhne (nummer 567228 J);
- een horloge van het merk Richard Miller (nummer 567228 E);
- een horloge van het merk Luminor (nummer 567228 H);
- een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 N);
- een horloge (nummer 567228 [verdachte] );
- een horloge van het merk Glashütte (nummer 567228 C);
- een horloge (nummer 567228 F);
- een horloge van het merk Rolex (nummer 567228 D);
- een koffer met een kapotte Rolex (nummer 567228).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- drie luchtbuksen (nummer 567229);
- mesjes (nummer 567223);.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.065,68 (duizend vijfenzestig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.065,68 (duizend vijfenzestig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak 1, feit 1, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 11] ter zake van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.489,94 (duizend vierhonderdnegenentachtig euro en vierennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 11] , ter zake van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.489,94 (duizend vierhonderdnegenentachtig euro en vierennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14] (zaak 76, feit 6)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 14] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (zaak 22, feit 6, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 16] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 992,00 (negenhonderdtweeënnegentig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 84,00 (vierentachtig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 16] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 992,00 (negenhonderdtweeënnegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 september 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.159,86 (achtduizend honderdnegenenvijftig euro en zesentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.130,30 (vijfduizend honderddertig euro en dertig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.159,86 (achtduizend honderdnegenenvijftig euro en zesentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 10] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.581,06 (zesduizend vijfhonderdeenentachtig euro en zes cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 10] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.581,06 (zesduizend vijfhonderdeenentachtig euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 15]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 15] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 705,00 (zevenhonderdvijf euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.775,00 (duizend zevenhonderdvijfenzeventig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 15] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 705,00 (zevenhonderdvijf euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.041,14 (duizend eenenveertig euro en veertien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.041,14 (duizend eenenveertig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 13] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.719,53 (negenduizend zevenhonderdnegentien euro en drieënvijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
300,00 (driehonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 13] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.719,53 (negenduizend zevenhonderdnegentien euro en drieënvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 augustus 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] (zaak 13, feit 6, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9] (zaak 21, feit 6, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 9] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 12]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 12] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.109,38 (veertienduizend honderdnegen euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 12] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.109,38 (veertienduizend honderdnegen euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 augustus 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 39.413,97 (negenendertigduizend vierhonderddertien euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 39.413,97 (negenendertigduizend vierhonderddertien euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 170 (honderdzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (zaak 5, feit 6, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] (zaak 28, feit 6, kenteken [kenteken] )
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 12 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 268,20 (tweehonderdachtenzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 18,20 (achttien euro en twintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 12 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 268,20 (tweehonderdachtenzestig euro en twintig cent) bestaande uit € 18,20 (achttien euro en twintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. A. Meester en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 17 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Pagina 317.
2.Pagina 318.
3.Pagina 320.
4.Pagina 322.
5.Pagina 317.
6.Pagina 321.
7.Pagina 317.
8.Pagina 323.
9.Pagina 324.
10.Pagina 325.
11.Pagina 324.
12.Pagina 1199.
13.Pagina 1203.
14.Pagina 1198.
15.Pagina 1199.
16.Pagina 1203.
17.Pagina 945.
18.Kassabon van [bedrijf 2] , pagina 939.
19.Pagina 945.
20.Pagina 946.
21.Pagina 945.
22.Pagina 948.
23.Pagina 948.
24.Pagina 1426.
25.Zie onder andere Hoge Raad 23 maart 1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZDl 154.
26.Zie Kamerstukken 11 2004-2005, 30 143, nr. 3, pagina 15.
27.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
28.Vergelijk Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:NI-MR:2015:216.
29.Pagina 1462.
30.Pagina 3011.
31.Pagina’s 125 en 676.
32.Pagina’s 125, 147 en 167.