In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2024, waarin de rechtbank de beroepen inzake de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van hoger beroep bedraagt zes weken en begint te lopen na de dag waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De rechtbank heeft de uitspraak op 9 januari 2024 aangetekend verzonden, maar deze is onbestelbaar retour gekomen. Een tweede verzending per gewone post heeft plaatsgevonden op 2 februari 2024, maar het Hof oordeelt dat de termijn voor het indienen van hoger beroep is begonnen op 10 januari 2024, waardoor het hoger beroep van belanghebbende niet ontvankelijk is. Het Hof heeft ook de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 beoordeeld en geconcludeerd dat deze naar de juiste hoogten zijn opgelegd. De waarde van de bezittingen in box 3 is vastgesteld op € 500.000, zoals overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarden onjuist zijn vastgesteld. De beroepen inzake omzetbelasting zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende geen ondernemer is voor de omzetbelasting. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.