ECLI:NL:GHARL:2025:770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
23/2185
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete voor bestelauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De naheffingsaanslag van € 2.196 was opgelegd voor het tijdvak van 20 december 2018 tot en met 19 december 2019, omdat de auto van belanghebbende niet voldeed aan de inrichtingseisen voor bestelauto's. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.650 en de verzuimboete tot € 1.402, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en verzuimboete, maar verzocht om een vermindering van de verzuimboete tot € 701, omdat de regelgeving was aangepast. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de auto niet voldeed aan de vereiste hoogte van de laadruimte en dat belanghebbende niet kon aantonen dat er sprake was van een afneembare vrachtcontainer. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd, maar dat de verzuimboete verder verlaagd moest worden. De rechtbank had ten onrechte de lage puntwaarde voor de bezwaarkostenvergoeding gehanteerd, wat ook in hoger beroep werd erkend. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2185
uitspraakdatum: 11 februari 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 24 april 2023, nummer ARN 21/3018, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) over het tijdvak 20 december 2018 tot en met 19 december 2019 opgelegd van € 2.196. Verder is een verzuimboete opgelegd van € 2.196 wegens het niet doen van een aanvullende aangifte.
1.2.
Belanghebbende heeft op 13 februari 2020 daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar van 17 mei 2021 de naheffingsaanslag en de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.650, de verzuimboete verminderd tot € 1.402, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en immateriële schade van respectievelijk € 2.266, € 360 en € 900, en de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 600.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is sinds 20 maart 2019 houder van een auto van het merk Ford, type Ranger, met het kenteken [kenteken] (hierna: auto). Het betreft een auto die is voorzien van een dubbele cabine en een laadbak. De auto is op 22 februari 2019 door de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) gekeurd en omschreven als bestelauto met afneembare bovenbouw. De keuring is uitgevoerd zonder dat de bovenbouw aanwezig was.
2.2.
[naam5] ( [naam6] BV) heeft met dagtekening 12 maart 2019 een werkplaatsfactuur gestuurd aan belanghebbende waarin het volgende is vermeld:
“Ondergetekende, de heer [naam7] , machtigt [naam6] BV tot uitvoering van RDW Keuring en aangifte Bruto BPM Bestelauto.
Type: Ford Ranger
Chassisnummer: (…)
Omschrijving opdracht: Modificeren Pickup (…) naar bestelauto conform besluiten BLKB 2017//1135M
onderdeel 2.2.4.2(2.2.4.1)
onderdeel 2.3.2.2.
onderdeel 2.3.3
Het is cliënt bekend dat door de toegepaste modificatie het motorrijtuig wordt aangemerkt als een bestelauto, carrosseriegroep BA07.
Wanneer het motorrijtuig wordt aangepast c.q. omgebouwd door cliënt of in opdracht van cliënt, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheid van een ‘regulier’ motorrijtuig en ook niet meer voldoet aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto conform BLKB 2017//1135M. Er kan dan sprake zijn van een personenauto. De financiële gevolgen voor deze wijziging zijn geheel voor risico van cliënt en [naam6] BV zal niet aansprakelijk gesteld worden voor enige schade.”
2.3.
Op 22 oktober 2019 heeft de Belastingdienst de auto visueel gecontroleerd en daarbij onder meer geconstateerd dat de laadbak van de auto 150 cm lang en 97,5 cm hoog was, en dat de laadbak was voorzien van een hardtop overkapping zonder bodemconstructie.
2.4.
Naar aanleiding van voornoemde constatering heeft de Inspecteur vastgesteld dat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen die gelden voor bestelauto’s. De afmeting van de laadruimte dient namelijk ten minste 130 cm hoog te zijn, terwijl slechts een hoogte van 97,5 cm is gemeten. Evenmin komt belanghebbende een beroep toe op de goedkeuring van een afzetbare (vracht)container, omdat vanwege het ontbreken van een bodemconstructie geen sprake is van een zodanige (vracht)container. De Inspecteur heeft daarom op 30 januari 2020 een naheffingsaanslag MRB aan belanghebbende opgelegd naar het (hoge) tarief voor een personenauto, alsmede een verzuimboete van 100% wegens het niet doen van een aanvullende aangifte.
2.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete. Naar aanleiding daarvan heeft de Belastingdienst op 30 maart 2021 de auto andermaal fysiek gecontroleerd. Daarbij is geconstateerd dat de hardtop overkapping inmiddels was voorzien van een houten bodemconstructie. Verder is vastgesteld dat de lengte van de laadbak voor het hart van de achteras ten hoogste 51-54 cm bedraagt, en dat daardoor niet is voldaan aan de voorwaarde dat de laadruimte (van 150 cm) voor ten minste 40% (ofwel 60 cm) is gelegen voor het hart van de achteras.
2.6.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Redengevend daarvoor is dat de auto niet voldoet aan de hoogte-eis en niet aan de 40%-eis. Evenmin komt belanghebbende in aanmerking voor het herstelbeleid of het goedkeuringsbeleid voor afzetbare (vracht)containers.
2.7.
De Rechtbank heeft in de uitspraak van 24 april 2023 geoordeeld dat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen van een bestelauto, dat belanghebbende zich niet kan beroepen op het herstelbeleid en dat evenmin sprake is van een afzetbare (vracht)container. Niettemin heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.650 omdat over een te lange periode is nageheven. Vanwege deze vermindering is de verzuimboete eveneens verminderd tot € 1.650, waarna deze vanwege overschrijding van de redelijke termijn verder is verminderd met 15% tot een boete van € 1.402.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete – zoals verminderd door de Rechtbank - terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. Volgens belanghebbende is MRB verschuldigd naar het (lage) tarief van bestelauto’s, zodat geen aanleiding bestaat voor naheffing. Volgens de Inspecteur voldoet de auto niet aan de inrichtingseisen die gelden voor bestelauto’s, kan belanghebbende zich niet beroepen op het herstelbeleid en komt belanghebbende evenmin in aanmerking voor het goedkeuringsbeleid voor (afzetbare) vrachtcontainers, zodat reden bestaat voor naheffing naar het (hoge) tarief voor een personenauto.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat ten tijde van de controle op 22 oktober 2019 weliswaar geen sprake was van een afneembare vrachtcontainer, maar dat hij met een beroep op het herstelbeleid in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om het gebrek – de afwezigheid van een bodemconstructie van de container – te herstellen alvorens een naheffingsaanslag wordt opgelegd.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk zijn (subsidiaire) stelling ingetrokken dat de laadruimte van de auto aan de zogenoemde 40%-eis voldoet.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank voor de bezwaarkostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van de ‘lage’ puntwaarde in bezwaar (HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060).
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en die van de Inspecteur, en tot vernietiging van zowel de naheffingsaanslag als de verzuimboete. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de bezwaarkostenvergoeding en de verzuimboete. Volgens de Inspecteur moet de naheffingsaanslag worden gehandhaafd en dient de verzuimboete te worden verminderd tot € 701. Redengevend voor deze boetevermindering is dat door aanpassing van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst per 1 juli 2023 de verzuimboete niet langer 100% maar 50% dient te bedragen.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijke eisen vlakke laadvloer
4.1.
In artikel 3, lid 1, aanhef en letter d, Wet MRB is bepaald dat onder een personenauto niet wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:
(1°) over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
(2° ) voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:
I. ten minste 150 cm; en
II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en
III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en
(3°) van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en
(4°) niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.
Besluit inrichtingseisen bpm en mrb
4.2.
Belanghebbende beroept zich op het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting (MRB), [1] vervangen door het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, [2] en geactualiseerd bij Besluit van 26 februari 2024. [3] In laatstgenoemde versie is onder meer het volgende vermeld:

2.1.5.1 Afzetbare (vracht)container
Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Dezer goedkeuring is alleen van toepassing op dat type containers. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Om te kunnen worden aangemerkt als bestelauto moet dit motorrijtuig inclusief container voldoen aan de in de wet gestelde inrichtingseisen voor een bestelauto met gesloten laadruimte.
Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hiervoor is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst. De bijbehorende eisen van het fiscale blok voor een gesloten laadruimte zijn dan niet relevant.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed dat plaatsing van een container op een bestelauto niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een motorrijtuig met een gesloten laadruimte.
Voorwaarden:
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
a. de container moet afzetbaar zijn;
b. het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig.
c. de container moet zelfstandig geheel afsluitbaar zijn;
d. de container bezit een laadvermogen dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop de container is geplaatst;
e. de container moet zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) tussen de container en de carrosserie is toegestaan;
f. de container is niet voorzien van zijruiten; en
g. de container wordt door de leveranciers naar het publiek toe gepresenteerd als afzetbare (vracht)container.
Om te voldoen aan de voorwaarde onder e. kunnen aan een container diverse voorzieningen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de container eenvoudig op een motorrijtuig is te plaatsen of daarvan te verwijderen (bijv. uitsparingen voor vorkheftrucklepels, ogen). Een container zonder dergelijke voorzieningen, die alleen afzetbaar is met extra hulpmiddelen (zoals spanbanden e.d.) is niet eenvoudig op het motorrijtuig te plaatsen danwel te verwijderen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor containers zonder voorzieningen die in gebruik zijn genomen vóór 15 maart 2014 geldt dat het ontbreken van dergelijke voorzieningen niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bestelauto met een gesloten laadruimte.
(…)

3.Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

Bij het op de markt brengen van een nieuw model bestelauto is vanaf 2010 niet langer vereist dat het model ter keuring (o.a. van de inrichtingseisen) wordt voorgelegd aan de RDW. Daarentegen kan de importeur de inspecteur verzoeken de fiscale inrichting te beoordelen. Gebeurt dat niet en blijkt dat het motorrijtuig niet voldoet aan de fiscale inrichtingseisen dan is belasting verschuldigd naar het tarief van personenauto’s. In de praktijk komt het voor dat als gevolg van een minimaal gebrek niet aan de inrichtingseisen is voldaan. Een minimaal gebrek is een gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast (zie voorwaarden).
Verder doen zich in de praktijk situaties voor waarbij een bestelauto (onbedoeld) niet langer aan de inrichtingseisen voldoet. Ook in deze situatie is herstel mogelijk als sprake is van een minimaal gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de hiervoor beschreven situaties onder de volgende cumulatieve voorwaarden, degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde gebreken te herstellen.
Voorwaarden:
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
– de laadruimte voldoet aan de fiscale maten;
– het vereiste (volledige of lage) tussenschot is aanwezig;
– de rechterzijde van de laadruimte heeft niet meer dan één zijruit;
– de linkerzijde van de bestelauto heeft geen zijruiten;
– er zijn geen stoelen, banken of andere zitplaatsen in de laadruimte aangebracht;
– voor het betreffende motorrijtuig is niet eerder een informatieformulier uitgereikt; en
– degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder is niet eerder schriftelijk geïnformeerd over de inrichtingseisen van de bestelauto.
Wanneer aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring is voldaan, wordt degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (door de inspecteur aangegeven termijn) de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond. Als degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder verzuimt het motorrijtuig te tonen of als het motorrijtuig niet of onjuist is aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.
4.3.
Bij de uitleg van beleidsregels – zoals opgenomen in het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb – moet ervan worden uitgegaan dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze moeten worden opgevat. [4]
Goedkeurend herstelbeleid
4.4.
Vast staat dat bij de eerste controle van de auto op 22 oktober 2019 de hardtop overkapping niet was voorzien van een bodemconstructie, zodat op dat moment geen sprake was van een afzetbare (vracht)container. Het bepaalde in onderdeel 2.1.5.1 van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, inzake de goedkeuring voor afzetbare (vracht)containers, mist derhalve toepassing, zoals de Inspecteur terecht heeft vastgesteld.
4.5.
Anders dan belanghebbende primair betoogt, komt haar evenmin een beroep toe op het herstelbeleid zoals neergelegd in onderdeel 3 van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb. Blijkens dit herstelbeleid keurt de staatssecretaris goed dat als de laadruimte van een bestelauto voldoet aan de fiscaal vereiste maten en tevens aan enige andere voorwaarden is voldaan, de kentekenhouder in de gelegenheid wordt gesteld om geconstateerde afwijkingen van de inrichtingseisen te herstellen. Reeds omdat de laadruimte van de auto niet voldoet aan de fiscaal vereiste hoogte van 130 cm, kan belanghebbende zich niet met vrucht beroepen op dit herstelbeleid. Dat een (vracht)container niet aan de eisen van het fiscale blok voor een gesloten laadruimte hoeft te voldoen (zie onderdeel 2.1.5.1 van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb), doet anders dan belanghebbende stelt, daaraan niet af, nu van een (vracht)container in dit geval geen sprake was (zie 4.4). Dit betekent dat de Inspecteur belanghebbende dus niet in de gelegenheid hoeft te stellen om het gebrek – de afwezigheid van een bodemconstructie van de container – te herstellen alvorens een naheffingsaanslag op te leggen.
Verzuimboete
4.6.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de naheffingsaanslag een verzuimboete (100%) opgelegd van € 2.196 wegens het niet doen van een aanvullende aangifte. [5] De Rechtbank heeft vanwege een vermindering van de naheffingsaanslag en vanwege overschrijding van de redelijke termijn de verzuimboete verminderd tot € 1.402. In hoger beroep concludeert de Inspecteur tot verdere vermindering van de verzuimboete tot € 701. Redengevend voor deze boetevermindering is dat door aanpassing van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst per 1 juli 2023 de verzuimboete niet langer 100% maar 50% dient te bedragen.
4.7.
Belanghebbende betoogt dat de verzuimboete achterwege moet blijven omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Daarvan is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig een aanvullende aangifte zou worden gedaan. [6]
4.8.
Blijkens de werkplaatsfactuur van 12 maart 2019 van [naam6] BV (zie 2.2) was belanghebbende ermee bekend dat door ombouw van de auto een motorrijtuig kan ontstaan dat niet meer voldoet aan de inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto. Belanghebbende wist derhalve dat zij door ombouw een aanvullende aangifte zou moeten doen. Naar het oordeel van het Hof kan reeds daardoor niet worden gezegd dat belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om tijdig een aanvullende aangifte te doen.
4.9.
Het Hof acht een boete van € 701, zoals de Inspecteur deze in hoger beroep voorstaat, passend en geboden voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.
Bezwaarkostenvergoeding
4.10.
Beide partijen hebben gelet op het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, eensluidend verklaard dat de Rechtbank wat betreft de bezwaarkostenvergoeding ten onrechte is uitgegaan van de ‘lage’ puntwaarde uit het Bpb. Ook in zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
4.11.
Bij de berekening van de bezwaarkostenvergoeding moet worden uitgegaan van de ‘hoge’ puntwaarde in bezwaar. Berekend naar het tarief van 2025 beloopt de vergoeding van de bezwaarkosten € 1.814 (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907). De voor de beroepsfase toegekende proceskostenvergoeding van € 1.674 is niet in geschil.
Slotsom
4.12.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907).
5.2.
Het Hof ziet eveneens aanleiding voor vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 548.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak de Rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de verzuimboete en de proceskostenvergoeding;
  • vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de verzuimboete;
  • vermindert de verzuimboete tot € 701;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een totaal bedrag van € 5.302;
  • draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht van € 548.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. S. Khodabaks als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.
De griffier, De voorzitter,
(S. Khodabaks) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 februari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting, 23 november 2015, BLKB 2015/1381M, Stcrt. 2015, 42953.
2.Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, 16 december 2021, nr. 2021-213898, Stcrt. 2021, 48134.
3.Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, 26 februari 2024, nr. 2024-4511, Stcrt. 2024, 6352.
4.Vgl. HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1566, r.o. 4.7.3.
5.Artikel 37 jo artikel 24b, lid 3 Wet MRB in samenhang met artikel 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184, r.o. 3.3.