Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Tot november 2015 heeft de opdrachtgever deze aan belanghebbende in rekening gebrachte bedragen rechtstreeks aan de onderaannemers betaald. In november 2015 heeft belanghebbende een bankrekening geopend. Sindsdien heeft de opdrachtgever aan belanghebbende betalingen op die bankrekening gedaan. Belanghebbende heeft geen facturen aan de opdrachtgever uitgereikt.
3.De oordelen van het Hof
Indien het Hof zou oordelen dat dit het geval is, was vervolgens in geschil of belanghebbende recht op aftrek heeft van de door de Inspecteur bij de naheffing niet in aanmerking genomen abb die haar in rekening is gebracht i) ter zake van de levering van goederen die deel uitmaken van de inventaris van het resort, zoals bedden, meubels, tv-toestellen en kassasystemen (hierna: de inventaris), en ii) ter zake van door de hiervoor in 2.4 bedoelde onderaannemers verrichte bouwwerkzaamheden voor zover die onderaannemers het tarief van 6 procent in rekening hebben gebracht.
Het Hof heeft in de eerste plaats geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de facturen zien op de leveringen van goederen.
In de tweede plaats heeft het Hof het beroep van belanghebbende op het tegemoetkomende beleid zoals neergelegd in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 23 september 2011, nr. DV2011/430M [3] (hierna: het Besluit), verworpen. Het Hof heeft overwogen dat volgens het Besluit een ondernemer die een nieuw gebouw oplevert ervoor kan opteren om de feitelijke bouwhandelingen van onderaannemers (ook al is mogelijk sprake van diensten) aan te merken als leveringen door een producent, als gevolg waarvan de aan die onderaannemer betaalde abb in aftrek kan worden gebracht. Het Hof heeft uit het Besluit afgeleid dat aftrek alleen wordt toegestaan als de desbetreffende bouwhandelingen ook door de onderaannemer als leveringen van goederen zijn aangemerkt. In dit geval hebben de onderaannemers op hun facturen het voor diensten geldende tarief van 6 procent toegepast, hetgeen betekent dat zij de feitelijke bouwhandelingen als dienst hebben aangemerkt. In dat geval heeft belanghebbende geen recht op aftrek, aldus het Hof.
4.Beoordeling van de middelen
Anders dan het middel betoogt, behelst het vereiste van min of meer duurzame deelname aan het economische verkeer niet dat de betrokkene regelmatig jegens derden prestaties tegen vergoeding verricht. Bij de beoordeling of een entiteit voor de heffing van abb op min of meer duurzame wijze deelneemt aan het economische verkeer gaat het om de aard en de omvang van de door de desbetreffende entiteit jegens een ander tegen vergoeding verrichte prestatie(s). Dat een dergelijke prestatie eenmalig in het economische verkeer wordt verricht, hoeft het ondernemerschap voor de abb dus niet in de weg te staan. Middel I faalt in zoverre.
b. (…);
één en ander voor zover de goederen worden gebruikt als grond- of hulpstof of als halffabricaat voor de door de producent ten behoeve van zijn te belasten leveringen voortgebrachte goederen.”
Indien de ondernemer die op hem toebehorende grond gelegen in een openbaar lichaam een nieuw vervaardigd gebouw opricht of laat oprichten en deze de onroerende zaak aan zijn afnemer levert, wordt hij geacht een levering te verrichten als producent van een nieuw vervaardigd gebouw. Ter zake van die levering is dan ABB verschuldigd naar het tarief voor leveringen Op de verschuldigde ABB kan de ondernemer op de voet van artikel 6.3 van de Belastingwet BES in aftrek brengen de ABB betaald voor door andere producenten aan hem geleverde goederen en voor door hem ingevoerde goederen. In dat kader kunnen, afgezien van de kwalificatie van die prestaties, de van onderaannemers ingekochte prestaties worden aangemerkt als leveringen door een producent. Voorwaarde daarbij is dat het gaat om door die onderaannemers in de bouw als zodanig aan het in aanbouw zijnde nieuw te vervaardigen gebouw verrichte feitelijke bouwhandelingen, zoals het aanbrengen van de fundering, betonwerken, daken, metselwerk, kozijnen, leidingen enz. Dat heeft niet alleen tot gevolg dat de aan die onderaannemers betaalde ABB in aftrek kan worden gebracht, maar ook dat de onderaannemers op hun beurt op de voet van meergenoemd artikel 6.3 van de Belastingwet BES recht op aftrek hebben.
Wordt door een ondernemer – die op zich wel kwalificeert als producent – op grond, gelegen in een openbaar lichaam, voor zijn opdrachtgever een nieuw vervaardigd gebouw of een nieuw vervaardigd gedeelte van een gebouw opgeleverd dan moet die prestatie, gelet op het bepaalde in de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.5 van de Belastingwet BES en de wetsgeschiedenis, als een dienst worden aangemerkt. Dat zou betekenen dat niet wordt toegekomen aan de vorenbedoelde aftrek van ABB.
Indien vaststaat dat onderaannemers de in het Besluit bedoelde feitelijke bouwwerkzaamheden jegens de ondernemer/producent hebben verricht en deze ondernemer/producent de daarin betrokken goederen heeft gebruikt als grond- of hulpstof of als halffabricaat voor de door hem ten behoeve van zijn te belasten levering voortgebrachte goederen, worden deze werkzaamheden aangemerkt als leveringen van goederen en heeft de ondernemer/producent recht op aftrek van de hem ter zake van die werkzaamheden gefactureerde abb.
Daarvan uitgaande moet de door de staatssecretaris van Financiën aan het verlenen van het recht op aftrek gekoppelde voorwaarde dat die abb in rekening moet zijn gebracht “op een – in artikel 6.14 van de Belastingwet BES – voorgeschreven wijze opgemaakte factuur” aldus worden opgevat dat aan de hand van de factuur zonder meer duidelijk moet zijn dat de daarop vermelde prestaties onder de werking van het Besluit vallen. Dat betekent dat in gevallen als deze, waarin een onderaannemer het op de factuur vermelde bedrag heeft berekend naar het voor diensten geldende, lagere tarief van de abb en er geen aanwijzingen bestaan voor fraude of misbruik, de aannemer recht heeft op aftrek van (niet meer dan) de in rekening gebrachte abb.