ECLI:NL:GHARL:2025:63

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
23/2674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zuiveringsheffing en gelijkheidsbeginsel bij belastingheffing voor tweepersoonshuishoudens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder de aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2022, opgelegd door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor, gehandhaafd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die € 222 bedroeg en gebaseerd was op drie vervuilingseenheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar in de proceskosten en gelastte het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

In hoger beroep was de kern van het geschil of de derde vervuilingseenheid van € 74 mag worden geïnd. Belanghebbende stelde dat de wettelijke regeling van artikel 122h van de Waterschapswet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof oordeelde dat het onderscheid tussen één- en meerpersoonshuishoudens niet zonder redelijke grond is en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Het Hof merkte op dat, zelfs als de discriminatie van tweepersoonshuishoudens niet gerechtvaardigd zou zijn, dit niet automatisch betekent dat de aanslag verminderd moet worden.

Het Hof concludeerde dat belanghebbende geen grieven had aangevoerd tegen de aanslag en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2674
uitspraakdatum: 7 januari 2025
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2023, nummer LEE 22/2700, ECLI:NL:RBNNE:2023:3491, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2022 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar wel veroordeeld in de proceskosten en gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn partner voeren een tweepersoonshuishouden en maken samen gebruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2022 opgelegd. De aanslag beloopt € 222 en is gebaseerd op drie vervuilingseenheden (3 x € 74).

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of het deel van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de zuiveringsheffing dat ziet op de derde vervuilingseenheid (€ 74) mag worden geïnd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft de in eerste aanleg door belanghebbende aangevoerde gronden aldus begrepen dat hij stelt dat de wettelijke regeling van artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als beginsel van formele wetgeving en dat om die reden de aanslag dient te worden verminderd. De Rechtbank heeft hierover – kort samengevat – geoordeeld dat het onderscheid dat wat betreft het aantal vervuilingseenheden is gemaakt tussen één- en meerpersoonshuishoudens niet van redelijke grond is ontbloot en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom niet slaagt.
4.2.
Belanghebbende heeft in zijn hogerberoepschrift geschreven en desgevraagd ter zitting uitdrukkelijk herhaald dat hij, anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan, niet opkomt tegen de hoogte van de aanslag, maar enkel tegen de inning van de derde vervuilingseenheid ten bedrage van € 74. In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat hij uit de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar afleidt dat de gemeente zal overgaan tot inning van de gehele aanslag. Naar het Hof begrijpt, doelt belanghebbende hierbij op de vermelding in de uitspraak op bezwaar van
“Het uitstel van betaling vervalt vanaf nu”.
4.3.
Het Hof merkt allereerst – ten overvloede, omdat dit gelet op de onder 4.2 genoemde stellingname van belanghebbende niet (meer) aan de orde is – op dat ook als de discriminatie van tweepersoonshuishoudens niet (meer) gerechtvaardigd zou kunnen worden, dit nog niet betekent dat de belastingrechter de aanslag zal verminderen (vgl. Conclusie A-G Wattel van 15 november 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1235).
4.4.
Voor zover de – onder 4.2 – genoemde vermelding in de uitspraak op bezwaar al kan worden aangemerkt als een door de ontvanger van de Belastingdienst bekendgemaakte kennisgeving van het vervallen van uitstel van betaling, staat daartegen geen beroep open bij de (fiscale) bestuursrechter. Gelet op het bepaalde in artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW), met uitzondering van de – hier niet aan de orde zijnde – artikelen 30, 49 en 62a. Ter zake van een kennisgeving als hiervoor bedoeld is de bestuursrechter, afgezien van de – hier niet aan de orde zijnde – uitzonderingen bedoeld in artikel 1b, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling IW, derhalve niet bevoegd. Met betrekking tot die intrekking van een uitstel kan slechts een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
4.5.
Ook hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
SlotsomNu belanghebbende ook voor het overige geen grieven heeft aangevoerd tegen de aanslag, is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 7 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.