ECLI:NL:RBNNE:2023:3491

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
22/2700
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag zuiveringsheffing voor tweepersoonshuishoudens in het licht van het gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 27 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor beoordeeld. Eiser, die samen met zijn partner een woning deelt, heeft een aanslag zuiveringsheffing van € 222 opgelegd gekregen voor het jaar 2022, gebaseerd op drie vervuilingseenheden. Eiser stelt dat deze regeling in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat een tweepersoonshuishouden net als een huishouden van drie of meer personen drie vervuilingseenheden in rekening wordt gebracht, terwijl een eenpersoonshuishouden slechts één vervuilingseenheid betaalt.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar ter zitting heeft erkend dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, maar dat eiser hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank concludeert dat de aanslag zuiveringsheffing terecht is opgelegd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat andere tweepersoonshuishoudens onterecht zijn begunstigd. De rechtbank wijst erop dat de wetgever een keuze heeft gemaakt voor een forfaitair systeem, waarbij het aantal vervuilingseenheden voor meerpersoonshuishoudens is vastgesteld op drie, gebaseerd op de gemiddelde woningbezetting.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van eiser. De uitspraak op bezwaar en de aanslag blijven in stand, en eiser ontvangt een vergoeding van € 20,12 voor zijn reiskosten. De rechtbank benadrukt dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van belastingheffingen en dat het onderscheid tussen één- en meerpersoons huishoudens niet onredelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2700

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juli 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2022 voor het jaar 2022 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 222.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [naam] .

Feiten

2. Eiser deelt in 2022 samen met zijn partner een woning. Er zijn geen andere huisgenoten.
3. De aanslag zuiveringsheffing 2022 is gebaseerd op drie vervuilingseenheden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of de aanslag zuiveringsheffing 2022, berekend naar drie vervuilingseenheden, terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag zuiveringsheffing 2022 terecht is gebaseerd op drie vervuilingseenheden en dus terecht is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag in strijd met het gelijkheidsbeginsel opgelegd?
6. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de wettelijke regeling op basis waarvan de aanslag zuiveringsheffing is opgelegd, strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Een eenpersoonshuishouden wordt één vervuilingseenheid in rekening gebracht en een huishouden van drie of meer personen drie vervuilingseenheden, maar een tweepersoonshuishouden wordt ook drie vervuilingseenheden in rekening gebracht. Tweepersoonshuishoudens worden daardoor benadeeld. De uitspraak die Hof Arnhem-Leeuwarden [1] eerder heeft gedaan in deze kwestie is rijp voor heroverweging gelet op wat de Hoge Raad in het ‘spaartaks-arrest’ heeft geoordeeld over belastingheffing op basis van ficties. De fictie moet namelijk volgens eiser wel redelijk zijn en beantwoorden aan de realiteit.
7. De heffingsambtenaar is van mening dat het gelijkheidsbeginsel niet wordt geschonden, nu alle tweepersoonshuishoudens gelijk worden behandeld en een aanslag wordt opgelegd voor drie vervuilingseenheden. Er is door de politiek een bepaalde keuze gemaakt, hoewel het ook anders zou kunnen aldus verweerder.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden, tenzij die woonruimte wordt bewoond door één persoon. In het laatste geval wordt de vervuilingswaarde gesteld op één vervuilingseenheid. Artikel 15, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing Hunze en Aa’s 2022 is opgesteld in lijn met het hiervoor genoemde wetsartikel.
9. Vaststaat dat eiser en zijn partner samen de woonruimte gebruiken (zie 2.). Gelet op het onder 8. geschetste wettelijke kader is de rechtbank van oordeel dat de aanslag zuiveringsheffing – berekend naar drie vervuilingseenheden – in beginsel terecht is opgelegd. Dit kan anders zijn als: i. eiser aannemelijk maakt dat de heffingsambtenaar andere belastingplichtigen met een tweepersoonshuishouden op een of andere manier in strijd met de wet heeft begunstigd (het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur) óf ii. de wettelijke regeling in strijd is met een hogere regeling (het gelijkheidsbeginsel als beginsel van formele wetgeving).
10. Eiser heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar andere belastingplichtigen met een tweepersoonshuishouden op een of andere manier in strijd met de wet heeft begunstigd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar onbestreden gesteld dat alle tweepersoonshuishoudens worden aangeslagen op basis van drie vervuilingseenheden. Voor zover eiser zich beroept op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur slaagt deze beroepsgrond niet.
11. De rechtbank begrijpt eisers stelling dat de wettelijke regeling strijdig is met het gelijkheidsbeginsel zo dat hij bedoelt dat de wetgever voor eenpersoonshuishoudens wel een uitzondering heeft gemaakt op de forfaitaire heffingsgrondslag van drie vervuilingseenheden en ten onrechte geen ruimte heeft gelaten voor een zodanige uitzondering met betrekking tot tweepersoonshuishoudens. De rechtbank vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van formele wetgeving. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
12. De rechtbank mag niet de innerlijke waarde of billijkheid van de Waterschapswet beoordelen en is ook niet bevoegd om deze wet te toetsen aan de Grondwet. De rechtbank is wel bevoegd om artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet te toetsen aan een ieder verbindende bepalingen in internationale verdragen. In dit geval gaat het dan met name om artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
13. Deze verdragsbepalingen verbieden niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen (of gelijke behandeling van ongelijke gevallen), maar alleen die waarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt. De wetgever heeft op fiscaal gebied een ruime beoordelingsvrijheid (‘wide margin of appreciation’) bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve rechtvaardiging bestaat om die gevallen toch in verschillende zin te regelen. [2] Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij dat van redelijke grond is ontbloot. [3]
14. In artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet heeft de wetgever wat betreft het aantal vervuilingseenheden onderscheid gemaakt tussen één- en meerpersoons-huishoudens. De rechtbank is van oordeel dat dit onderscheid niet van redelijke grond is ontbloot. Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk dat de wetgever voor dit forfaitaire systeem heeft gekozen uit doelmatigheids- en kostenoverwegingen en om die reden heeft afgezien van een verdere differentiatie of een ander heffingssysteem. [4] Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat het aantal vervuilingseenheden bij een meerpersoonshuishouden is gesteld op drie, vanwege de gemiddelde woningbezetting van meerpersoonshuishoudens van 2,95. [5] Het arrest [6] - door eiser ‘spaartaks-arrest’ genoemd - waar eiser in dit verband naar verwijst, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is niet aannemelijk geworden dat de gehanteerde wettelijke fictie te ver afstaat van de werkelijkheid.
15. Gelet op het al het voorgaande slaagt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Is de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd?
16. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
17. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard het eens te zijn met eiser dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en dat onvoldoende op eisers bezwaargronden is ingegaan. De heffingsambtenaar heeft daarbij verklaard zich te kunnen vinden in veroordeling tot betaling van het griffierecht en de door eiser gemaakte reiskosten van € 20,12 in verband met het bijwonen van de zitting.
18. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd, eiser daardoor niet is benadeeld. Een uitgebreidere motivering had namelijk niet tot een andere uitkomst geleid. Daarom passeert de rechtbank het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu de heffingsambtenaar zich bereid heeft verklaard het betaalde griffierecht en de door eiser gemaakte reiskosten te vergoeden, zal de rechtbank de heffingsambtenaar hierin veroordelen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar en de aanslag in stand blijven. De heffingsambtenaar moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn reiskosten van € 20,12.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 20,12.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
De griffier is verhinderd
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Dit kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7524.
2.EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, Della Ciaja/Italië).
3.EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, M.A. e.a. tegen Finland)
4.
5.
6.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.