ECLI:NL:GHARL:2025:61

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
21/786
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep inzake naheffingsaanslag overdrachtsbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, een B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 mei 2021, waarin een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk vanwege een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Tijdens de zitting op 25 mei 2022 trok belanghebbende haar hoger beroep mondeling in en verzocht het Hof om de Inspecteur van de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten. Het Hof besloot het onderzoek te sluiten, maar ontving later nog een nader stuk van belanghebbende, dat het Hof niet in overweging nam.

Het Hof oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding aanhield tot de naheffingsaanslag van een derde partij, [naam1], definitief was. De Hoge Raad verklaarde op 11 oktober 2024 het beroep in cassatie van [naam1] ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag definitief vaststond. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een tegemoetkoming door de Inspecteur, omdat deze niet ambtshalve de naheffingsaanslag van belanghebbende zou verminderen. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00786
uitspraakdatum: 7 januari 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
om
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van haar hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 20 mei 2021, nummer AWB 20/2078

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de Rechtbank inzake een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van 24 juni 2019 met aanslagnummer [nummer1] . In die uitspraak heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege een nietverschoonbare overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep.
1.2.
Het onderzoek ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, bijgestaan door mr. M.H. Adema als gemachtigde van belanghebbende, [naam2] en [naam3] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam4] en [naam5] .
1.3.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting het hoger beroep mondeling ingetrokken. Tegelijk met die intrekking heeft zij het Hof verzocht de Inspecteur met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de kosten van het beroep en hoger beroep te veroordelen. Belanghebbende heeft dit verzoek onmiddellijk mondeling toegelicht en de Inspecteur heeft onmiddellijk mondeling verweer gevoerd. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
1.4.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende op 7 juni 2022 een nader stuk ingediend. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:68 Awb te heropenen. Naar het oordeel van het Hof is het onderzoek volledig geweest. Het Hof slaat dan ook geen acht op de inhoud van dit stuk.
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 10 juni 2022 aan partijen is toegezonden.
1.6.
Op 10 juni 2022 heeft het Hof met het oog op het arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2275, beslist dat het belanghebbendes verzoek om vergoeding van de proceskosten aanhoudt tot de aan [naam1] opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van 26 april 2019 met aanslagnummer [nummer2] , definitief is komen vast te staan.
1.7.
De Hoge Raad heeft op 11 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1424, arrest gewezen met betrekking tot voornoemde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting ten name van [naam1] . Deze belastingaanslag is daarmee definitief komen vast te staan, zodat het Hof met onderhavige uitspraak kan beslissen op belanghebbendes verzoek om een proceskostenvergoeding.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
Ingevolge artikel 8:108, lid 1, in verbinding met artikel 8:75a, lid 1, Awb kan de Inspecteur in geval van intrekking van het hoger beroep omdat de Inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van die indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
2.2.
Belanghebbende heeft haar hoger beroep ingetrokken omdat de Inspecteur heeft toegezegd dat, hoewel hij het oordeel van de Rechtbank inzake de niet-ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep juist acht, hij de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag niettemin ambtshalve zal verminderen indien en voor zover onherroepelijk komt vast te staan dat de aan [naam1] opgelegde naheffingsaanslag inzake dezelfde problematiek moet worden verminderd of vernietigd.
2.3.
Nu het beroep in cassatie van [naam1] in het arrest van 11 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1424, door de Hoge Raad ongegrond is verklaard, is de opgelegde naheffingsaanslag onherroepelijk komen vast te staan. De Inspecteur zal de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag niet ambtshalve verminderen omdat de aan [naam1] opgelegde naheffingsaanslag niet is verminderd of vernietigd. Naar het oordeel van het Hof is van een tegemoetkoming in de zin van artikel 8:75a, lid 1, Awb dan ook geen sprake, zodat geen aanleiding bestaat om de Inspecteur in de proceskosten te veroordelen.

3.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (T.H.J. Verhagen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.