In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. De naheffingsaanslag, die op 21 mei 2022 werd opgelegd, bedroeg in totaal € 69,40, waarvan € 2,90 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag in zijn uitspraak op bezwaar. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 22 januari 2025 was de heffingsambtenaar niet aanwezig, terwijl hij wel was uitgenodigd. Belanghebbende betoogde dat de kosten van € 66,50 niet rechtsgeldig waren, omdat de bekendmaking niet tijdig had plaatsgevonden. Het Hof oordeelde dat de bekendmakingsdatum geen fatale termijn is en dat de kosten dus rechtsgeldig zijn. Het Hof oordeelde verder dat de heffingsambtenaar in de proceskostenvergoeding van de rechtbank tekort was geschoten door niet voor de zitting van 8 februari 2023 een vergoeding toe te kennen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende voor zowel het beroep als het hoger beroep, alsook het griffierecht.
De uitspraak van het Hof werd gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, en de beslissing is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.