Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De achtergrond van de zaak
€ 15.125,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dit bedrag tot aan de dag van algehele voldoening.
€ 13.444,-, vanaf 4 december 2019 tot aan de dag van algehele voldoening. Ook heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] in reconventie deels toegewezen door te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [appellante] heeft geleden en lijdt als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door [geïntimeerde] , nader op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in reconventie. De overige vorderingen in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen.
3.Het oordeel van het hof
Toen wij er waren, wilde zij mij er überhaupt niet meer op hebben. Ik vroeg wanneer ik het moest doen en toen zei ze: Ik wil niet dat jij op het dak komt.’Daaruit volgt volgens [geïntimeerde] dat [appellante] de overeenkomst heeft opgezegd, en dus ook geen nakoming meer verlangde van de eerste en tweede fase van de overeenkomst door [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken te herstellen. Dat [appellante] ook niet wilde dat [geïntimeerde] de derde fase van de werkzaamheden zou verrichten, blijkt mede uit het rapport van BouwDock. Daarin is dit letterlijk vermeld door de inspecteur. Ook kan dit worden afgeleid uit het feit dat de inspecteur zijn rapport heeft afgerond met een waardering van het reeds voltooide werk en een herberekening van de aanneemsom, zodat partijen uit elkaar konden gaan. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verder verklaard dat zij, na het onder ogen komen van het rapport van BouwDock, [appellante] heeft gebeld of zij het dak klaar zou maken, maar dat [appellante] niet wilde dat zij het dak op kwam. [appellante] heeft na de inspectie door BouwDock ook nooit aangedrongen bij [geïntimeerde] om weer aan de slag te gaan, zodat [geïntimeerde] er ook van uit mocht gaan dat [appellante] de overeenkomst had opgezegd.
het dak niet op mocht’. De werkzaamheden die hoorden bij fase één en twee vertoonden grote gebreken en daardoor had [appellante] weinig vertrouwen in [geïntimeerde] . Zij wilde echter dat de gebreken met spoed zouden worden hersteld en de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Uit het rapport van BouwDock blijkt ook niet dat [appellante] de overeenkomst heeft opgezegd. Het rapport vermeldt alleen stellingen van [appellante] verwoord door de deskundige. Geen melding wordt gemaakt van een (partiële) ontbinding of opzegging. En als mevrouw [naam1] al iets gezegd zou hebben wat op een opzegging van de overeenkomst kan wijzen, dan heeft zij dat zo niet bedoeld. Mevrouw [naam1] is de Nederlandse taal niet (volledig) machtig en beheerst de spreek- en schrijfvaardigheden slechts beperkt. Zij kon dus onmogelijk begrijpen wat een opzegging inhoudt en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. [appellante] heeft daarnaast [geïntimeerde] in oktober en november 2020 per e-mail gesommeerd alsnog de gebreken te herstellen en de werkzaamheden conform de overeenkomst af te ronden. Voor zover er al sprake zou zijn van een opzegging, zou die alleen op de derde fase zien. In het rapport van BouwDock staat immers dat [geïntimeerde] aangeeft dat zij de gebreken die de lekkage veroorzaken de week na de inspectie zal verhelpen. Na de inspectie door BouwDock spraken partijen af dat [geïntimeerde] op 17 maart 2020 zou starten met de herstelwerkzaamheden, maar [geïntimeerde] is op die datum niet op komen dagen en is nooit tot herstel overgegaan. Dat [geïntimeerde] de eventuele uitlatingen van [appellante] ook niet heeft opgevat als een opzegging, blijkt onder andere uit een aanmaning die [geïntimeerde] heeft gestuurd op 3 maart 2020 voor een bedrag van € 24.200,-.
.Het hof overweegt daarnaast dat een opzegging zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan worden gedaan. Bij dat laatste kan worden gedacht aan het de aannemer niet meer toestaan de werkzaamheden uit te voeren. Het ligt op de weg van [geïntimeerde] , als degene die een beroep doet op artikel 7:764 lid 1 BW, om de opzegging van de overeenkomst door [appellante] voldoende te stellen en (bij een gemotiveerde betwisting) te bewijzen (artikel 150 Rv).
De aangetoonde gebreken worden door de wederpartij hersteld.’In het rapport is vervolgens een berekening opgenomen van de herstelkosten, met daaronder de tekst:
‘Deze kosten dienen nog te worden gemaakt wanneer de wederpartij[hof: lees [geïntimeerde] ]
zijn afspraken niet na komt.’Duidelijk blijkt dus uit het rapport van BouwDock dat de inspecteur ervan uitging dat [geïntimeerde] de herstelwerkzaamheden nog zou uitvoeren. [appellante] heeft [geïntimeerde] ook bij e-mails van oktober en november 2020 gesommeerd de gebreken te herstellen en gevraagd om een plan van aanpak en planning voor die werkzaamheden. De volgende zin in diezelfde e-mails: ‘
Na correcte oplevering zal cliënte[hof: [appellante] ]
het openstaande bedrag voldoen’, moet volgens [geïntimeerde] zelf ook zo worden uitgelegd dat [appellante] met ‘correcte levering’ doelt op herstel van de vermeende gebreken in het reeds uitgevoerde werk en dat [appellante] het werk als opgeleverd beschouwt als de herstelwerkzaamheden zijn verricht (zie randnummer 5 van de memorie van antwoord). Hieruit blijkt dus evenmin dat [appellante] de gehele overeenkomst heeft opgezegd. In een mail van 26 november 2020 van de gemachtigde van [geïntimeerde] aan de gemachtigde van [appellante] wordt daarnaast gesproken over een ‘partiële opzegging’. Gelet hierop oordeelt het hof dat [geïntimeerde] de verklaringen en gedragingen van [appellante] klaarblijkelijk zo heeft begrepen en redelijkerwijs ook had moeten begrijpen dat [appellante] wilde dat [geïntimeerde] de gebreken in het reeds verrichte werk zou herstellen en daarmee dus niet de gehele overeenkomst opzegde.
Mevrouw [naam1] heeft mij gevraagd te stoppen met de werkzaamheden om die reden is het dak boven de slaapkamers niet vervangen en zijn de hemelwaterafvoeren niet aangesloten.’,en onder ‘Bevindingen’: ‘
De te vervangen dakbedekking boven de slaapkamers zal als minderwerk worden verrekend. Client wil dit niet door de wederpartij laten uitvoeren.’Hoe [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat dit slechts een voorstel van [appellante] betrof, zoals [appellante] stelt, heeft zij niet uitgelegd. Dat de interpretatie van [geïntimeerde] begrijpelijk is, wordt onderstreept door het feit dat de inspecteur de verklaringen en gedragingen van [appellante] tijdens de inspectie ook als een opzegging van de derde fase van de overeenkomst heeft opgevat, aangezien hij zijn rapport afsluit met de waardering van de reeds verrichte werkzaamheden en een herberekening van de aanneemsom. [appellante] voert nog aan dat uit het rapport blijkt dat [geïntimeerde] er niet van uitging dat de overeenkomst was opgezegd, omdat daarin staat dat [geïntimeerde] nog herstelwerkzaamheden zal verrichten, zoals overwogen in 3.6, maar waarom dit zou zien op de derde fase van de werkzaamheden maakt [appellante] niet duidelijk. [appellante] betwist verder nadrukkelijk dat de constateringen in het rapport overeenkomen met haar bedoeling, omdat de inspecteur, mogelijk mede vanwege de gebrekkige taalvaardigheid van [naam1] , haar bedoeling onjuist heeft verwoord. Als dat inderdaad zo was, had [appellante] dit aan [geïntimeerde] moeten laten weten. [appellante] heeft na 25 maart 2020, toen het rapport van BouwDock naar haar gemachtigde, DAS, was opgestuurd, en zij van het rapport kennis had kunnen nemen en dat eventueel ook had kunnen (laten) vertalen, de constateringen in het rapport en de indruk die de gebruikte woorden naar alle waarschijnlijkheid bij [geïntimeerde] gewekt hadden, niet gecorrigeerd. Het hof acht daarbij eveneens van belang dat [appellante] werd bijgestaan door een gemachtigde van DAS, zodat [geïntimeerde] er ook van uit mocht gaan dat [appellante] de inhoud van het rapport goed had begrepen. Nu [appellante] niet aan [geïntimeerde] heeft laten weten dat de conclusies in het rapport niet overeenkwamen met haar bedoeling, kan [geïntimeerde] niet verweten worden dat zij de tekst in het rapport letterlijk heeft genomen. Bovendien, als [appellante] had gewild dat [geïntimeerde] de derde fase van de overeenkomst nog zou uitvoeren en zij in haar beleving de overeenkomst niet had opgezegd, had het in de rede gelegen dat zij [geïntimeerde] meermaals had gesommeerd tot nakoming van de gehele overeenkomst. Dat heeft zij niet gedaan. Haar gemachtigde heeft [geïntimeerde] pas in oktober 2020, dus ruim een half jaar later, voor het eerst een e-mail gestuurd met betrekking tot de werkzaamheden aan het dak. In de, reeds in 3.6. aangehaalde, mails van [appellante] van oktober en november 2020 wordt slechts gesproken over het verhelpen van gebreken aan het dak. Hoe [geïntimeerde] daaruit dus had moeten opmaken dat zij nog steeds de werkzaamheden voor de derde fase van de overeenkomst moest uitvoeren, heeft [appellante] niet uitgelegd. [geïntimeerde] heeft dus, gezien de uitlatingen en gedragingen van [appellante] , gerechtvaardigd mogen vertrouwen op de door [appellante] opgewekte schijn dat zij niet wilde dat [geïntimeerde] de derde fase van de overeenkomst zou uitvoeren. Dat partijen na de inspectie door BouwDock een (vervolg)afspraak hadden gepland (op 17 maart 2020) en dat deze afspraak (mede) zou zien op de werkzaamheden voor de derde fase van de overeenkomst, zoals [appellante] aandraagt, is door haar niet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft voor wat betreft de aanmaning voor een bedrag van € 24.200,- op 3 maart 2020 uitgelegd dat dit zag op onbetaalde facturen voor de eerste en tweede fase van de overeenkomst en dat dit een door haar incassogemachtigde verstuurde herhaling was van een reeds eerder verstuurde factuur. [appellante] heeft daar niets steekhoudends tegenin gebracht, zodat daaruit ook niet kan volgen dat [geïntimeerde] niet gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de door [appellante] opgewekte schijn dat zij wilde opzeggen voor de derde fase. Door [appellante] zijn verder geen voldoende onderbouwde stellingen ingenomen die indien bewezen tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof ziet daarom geen aanleiding om bewijslevering toe te staan.
€ 20.000,-. Er is dus sprake van ernstige tekortkomingen, die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. [appellante] heeft [geïntimeerde] herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de lekkages te verhelpen en de gebreken in de reeds uitgevoerde werkzaamheden te herstellen. [geïntimeerde] heeft dit wel toegezegd, maar is haar afspraken niet nagekomen en heeft vervolgens niet meer gereageerd. Uit de houding van [geïntimeerde] kan worden afgeleid dat verdere aanmaning nutteloos is, zodat [geïntimeerde] op grond van 6:82 lid 2 BW ten aanzien van de gestelde gebreken in verzuim is komen te verkeren.
4.De beslissing
9 september 2025.