ECLI:NL:GHARL:2025:5402

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
200.345.369
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afrekening samenwerking in autohandel met betrekking tot cessie van vorderingen en de uitleg van overeenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellanten] en Samvar B.V. inzake de financiële afrekening van hun samenwerking in de autohandel. De procedure is gestart na een reeks vonnissen van de rechtbank Overijssel, waarbij de rechtbank op 28 september 2022, 9 november 2022 en 17 januari 2024 tussenvonnissen en een eindvonnis heeft uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of [appellanten] nog bedragen verschuldigd zijn aan Samvar, die haar vorderingen op [appellanten] heeft gecedeerd aan MiRo Vastgoed B.V. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen partijen niet schriftelijk was vastgelegd en dat er onduidelijkheid bestond over de financiële afwikkeling. Het hof heeft de feiten uit de eerdere vonnissen van de rechtbank overgenomen, maar heeft ook nieuwe overwegingen toegevoegd. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van geldleningen van Samvar aan [appellanten]. In plaats daarvan heeft het hof geoordeeld dat Samvar de handelsvoorraad van [appellanten] heeft gefinancierd. Het hof heeft de vorderingen van Samvar op [appellanten] voor een lager bedrag toewijsbaar geacht dan de rechtbank had beslist. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.369
zaaknummer rechtbank Overijssel 276941
arrest van 2 september 2025
in de zaak van

1.[appellant] ( [appellant] )

handelend onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1]
2. [appellante] B.V. (Bandenservice)
die is gevestigd in [vestigingsplaats]
hierna gezamenlijk:
[appellanten]
advocaat: mr. M.B. Bollen
en

1.Samvar B.V. (Samvar)

die is gevestigd in Amstelveen
2. MiRo Vastgoed B.V. (MiRo)
die is gevestigd in Hof van Twente
hierna gezamenlijk:
Samvar c.s.
advocaat: mr. R.J. Lindeboom

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de vonnissen die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) op 28 september 2022 [1] (hierna: het eerste inhoudelijke tussenvonnis), 9 november 2022 [2] (hierna: het tweede inhoudelijke tussenvonnis) en 17 januari 2024 [3] (hierna: het eindvonnis) tussen hen en Samvar heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord en
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 juli 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak en de voorgeschiedenis

2.1.
[appellanten] en Samvar hebben samengewerkt bij de handel in auto’s. Sinds hun samenwerking is geëindigd, verschillen partijen van mening over de financiële afwikkeling. Samvar meent nog een aanzienlijk bedrag van [appellanten] te vorderen te hebben. [appellanten] menen dat op een klein bedrag na alles al is afgerekend.
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het eerste inhoudelijke tussenvonnis heeft vastgesteld, voor zover daartegen geen grief (klacht) is gericht. Samengevat en aangevuld met in hoger beroep verder vaststaande feiten komen die op het volgende neer.
2.3.
[appellant] exploiteerde vanaf 2013 een garagebedrijf waarbinnen hij in auto’s handelde en reparaties en onderhoud aan auto’s verzorgde. [naam2] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van Samvar en was klant van [appellant] .
2.4.
In 2019 zijn partijen samen gaan werken om de autohandel van [appellant] uit te breiden. Samvar beschikte over de financiële middelen om extra auto’s in te kopen en [appellant] over het verkoopkanaal en de mogelijkheden die auto’s verkoopklaar te maken.
2.5.
Partijen hebben hun samenwerking niet schriftelijk vastgelegd. Feitelijk heeft Samvar na aankoop van de auto’s aan [appellant] een factuur daarvoor gestuurd, met daarop steeds het woord ‘lening’. Op de facturen stond verder de mededeling dat een factuur voor de vergoeding voor de lening op basis van de gerealiseerde winst zou volgen. Ook vermeldde Samvar op die facturen dat zij na verkoop van de desbetreffende auto de lening graag binnen vijf werkdagen retour ontving. De kentekens van de ingekochte auto’s werden op naam van de onderneming van [appellant] gezet. [appellant] zorgde ervoor dat de auto’s zo nodig werden gerepareerd en schoongemaakt, om ze daarna te verkopen. Partijen hebben afgesproken dat van de winst die op een auto werd gemaakt 70% voor [appellant] was en 30% voor Samvar.
2.6.
Op 18 februari 2021 is Bandenservice opgericht ten behoeve van de autohandel door partijen. [appellant] hield daarvan toen 70% van de aandelen via zijn persoonlijke vennootschap Creusez Beheer B.V. en was indirect bestuurder; Samvar hield 30% van de aandelen. Door deze aandelenverhouding werd de afgesproken winstverdeling tussen de partijen gerealiseerd. De samenwerking verliep vanaf toen hetzelfde, zij het dat Samvar vanaf toen haar facturen voor de ingekochte auto’s aan Bandenservice richtte en de auto’s in de bedrijfsvoorraad van Bandenservice werden gezet.
2.7.
In september 2021 heeft Samvar Bandenservice meegedeeld zo snel mogelijk de samenwerking te willen beëindigen. De advocaat van Samvar heeft van [appellanten] inzage gevorderd in het bedrag dat zij nog aan Samvar moesten betalen en hen gesommeerd dat bedrag te betalen. Nadat betalingen uitbleven, heeft Samvar in januari 2022 conservatoir beslag laten leggen op enkele onroerende zaken en een bedrijfsauto van [appellant] .
2.8.
Op 14 november 2022 heeft Samvar haar vorderingen op [appellanten] uit hoofde van de samenwerking gecedeerd (overgedragen) aan MiRo. [naam2] is via zijn holdingvennootschap [naam2] Holding B.V., samen met de vennootschap van een derde, bestuurder van MiRo. In de akte van cessie staat dat Samvar over de vorderingen al een gerechtelijke procedure tegen [appellanten] aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank Overijssel (onder zaaknummer 276941), dat Samvar en MiRo bevoegd zijn mededeling te doen van de cessie aan [appellanten] en dat aan [appellanten] voor zover nodig de bevoegdheid wordt verleend de vorderingen geheel of gedeeltelijk aan MiRo te betalen.

3.De procedure bij de rechtbank en de uitkomst van het geschil in hoger beroep

3.1.
Samvar heeft [appellanten] op 1 februari 2022 gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd i) [appellant] te veroordelen tot betaling van € 118.193,02 met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2022, ii) voor recht te verklaren dat [appellant] als middellijk bestuurder van Bandenservice onrechtmatig tegenover Samvar heeft gehandeld en iii) [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Samvar van € 23.603,14 met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2022.
3.2.
De rechtbank heeft in het eerste inhoudelijke tussenvonnis beslist dat een gerechtelijk deskundigenbericht nodig is om te kunnen beslissen op de vorderingen i) en iii) en in het tweede inhoudelijke tussenvonnis een gerechtelijk deskundige benoemd. Op basis van het deskundigenbericht over de financiële afwikkeling van de samenwerking van partijen heeft de rechtbank in het eindvonnis de vordering onder i) gedeeltelijk toegewezen en die onder iii) alleen ten aanzien van Bandenservice gedeeltelijk toegewezen. Volgens de rechtbank staat (onder meer) niet vast dat sprake was van een door Bandenservice onbetaald gelaten schuld, waardoor van bestuurdersaansprakelijkheid van [appellant] geen sprake is. Daarom wees de rechtbank de vordering onder ii) af.
3.3.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat ook de gedeeltelijk toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
3.4.
Het hof zal beslissen dat de geldvorderingen van Samvar op [appellanten] voor een lager bedrag toewijsbaar zijn dan de rechtbank heeft beslist en licht dat hierna toe.

4.De toelichting op de beslissing van het hof

ook MiRo is procespartij in het hoger beroep
4.1.
Na het eindvonnis zijn [appellanten] ermee bekend geworden dat Samvar haar vorderingen heeft overgedragen aan MiRo. Daarom hebben zij naast Samvar ook MiRo in hoger beroep gedagvaard, teneinde MiRo als de partij die daarbij belang heeft ook gelegenheid te bieden aan het proces deel te nemen en op de beslissing in hoger beroep invloed te kunnen uitoefenen, zo blijkt uit de appeldagvaarding. Mr. Lindeboom heeft zich in het hoger beroep zowel namens Samvar als namens MiRo als advocaat gesteld en namens beide vennootschappen in de memorie van antwoord verweer gevoerd.
4.2.
Ambtshalve overweegt het hof dat uitgangspunt is dat hoger beroep in beginsel moet worden ingesteld tegen de oorspronkelijke processuele wederpartij. In de jurisprudentie zijn regels ontwikkeld die erop zijn gericht dat zo veel mogelijk wordt beslist tussen degenen die ten tijde van de beslissing de werkelijk belanghebbenden zijn bij de desbetreffende rechtsverhouding. In dit geval is de vordering van Samvar tegenover [appellanten] tijdens de procedure bij de rechtbank onder bijzonder titel overgegaan op MiRo (hier: door cessie), zodat inmiddels MiRo materieel belang heeft bij de uitkomst van dit hoger beroep. Intussen bestaat ook Samvar nog en heeft ook zij nog belang bij de uitkomst in hoger beroep in verband met de door de rechtbank gegeven proceskostenveroordeling en/of mogelijk de overeenkomst van cessie met MiRo. In zo’n geval vloeit uit de jurisprudentie van de Hoge Raad voort dat een redelijke rechtstoepassing meebrengt dat [appellanten] als de oorspronkelijke gedaagden naast of in plaats van de oorspronkelijke procespartij Samvar (de partij die haar vordering heeft overgedragen) ook MiRo (degene aan wie de vordering is overgedragen) in hoger beroep in rechte kan betrekken. Aldus is hier, met kennelijk goedvinden van Samvar en MiRo, geschied, nu MiRo ook is verschenen in hoger beroep.
Ook MiRo is, gelet op dit alles, procespartij in dit hoger beroep.
4.3.
Voor zover het gaat om de toewijsbaarheid van de oorspronkelijk door alleen Samvar ingestelde vorderingen zal het hof MiRo noemen als de partij die nu aanspraak heeft op betaling.
de vonnissen waartegen het hoger beroep is gericht
4.4.
[appellanten] hebben in de appeldagvaarding vernietiging van het eindvonnis gevorderd. In de memorie van grieven staat dat het hoger beroep zich richt tegen het eindvonnis en het tweede inhoudelijke tussenvonnis. Van die vonnissen vorderen zij de vernietiging. Niet in geschil is dat het [appellanten] is toegestaan in hun memorie van grieven ook grieven te richten tegen het eerste inhoudelijke tussenvonnis, waartegen zij niet eerder al hoger beroep konden of moesten instellen. [4]
Grief I komt neer op een klacht tegen rechtsoverweging 4.2 van het eerste inhoudelijke tussenvonnis. Grief II, gelezen in samenhang met grief I, richt zich ook daartegen en tegen bepaalde vervolgbeslissingen van de rechtbank in het eindvonnis. De grieven III-IV richten zich tegen het eindvonnis.
Evenals Samvar c.s. begrijpt het hof daaruit dat [appellanten] de vernietiging vorderen van het eerste en het tweede inhoudelijke tussenvonnis en van het eindvonnis.
Bandenservice heeft niet de oude positie van [appellant] tegenover Samvar overgenomen
4.5.
De meest verstrekkende grief tegen de veroordeling die de rechtbank tegen [appellant] heeft uitgesproken, is dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat Bandenservice volledig in de plaats is getreden van [appellant] in het kader van de samenwerking met Samvar en op [appellant] daardoor geen enkele (terug)betalingsverplichting meer rust, aldus [appellanten] Zij beroepen zich voor dit standpunt op een e-mail van [naam2] van 8 maart 2021 waarin deze opsomt wat er nog moet gebeuren in het kader van de start van Bandenservice, zoals het overzetten van de ‘leningen aan [appellant] ’ ‘naar de nieuwe BV’, waarin [appellant] heeft toegestemd. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank ten onrechte dit door hen in hun reactie op het deskundigenbericht herhaalde argument als een verkapte dupliek bestempeld en buiten beschouwen gelaten. Zij menen dat Samvar eenzijdig en zonder grond op de afspraak over het overzetten van de ‘leningen’ is teruggekomen en dat [appellant] niet meer tot enige betaling kan worden aangesproken.
4.6.
Het hof laat de klacht over de wijze waarop de rechtbank procedureel met dit opnieuw aangevoerde argument is omgegaan, onbesproken, nu in hoger beroep dit argument in ieder geval voorligt. Dit verweer van [appellanten] (dat ten aanzien van [appellant] geen veroordeling meer kan worden uitgesproken tot betaling van enig bedrag aan Samvar en nu MiRo) gaat niet op. Zoals Samvar c.s. terecht hebben aangevoerd, onder verwijzing naar een e-mail van 22 april 2021, is het weliswaar de bedoeling van partijen geweest ook de financiële gevolgen van de samenwerking met [appellant] uit het verleden in te brengen in Bandenservice, maar feitelijk is het er niet van gekomen. Inderdaad blijkt uit niets dat Bandenservice door middel van daarop gerichte (rechts)handelingen daadwerkelijk de positie van [appellant] in het kader van de samenwerking voor het verleden heeft overgenomen of dat die aan haar is overgedragen.
4.7.
Ter zitting in hoger beroep hebben [appellanten] in dit verband nog aangevoerd dat er volgens Samvar c.s. kennelijk sprake was van een opschortende voorwaarde voor de overzetting naar Bandenservice, nu Samvar c.s. hebben aangevoerd dat de auto’s aan haar terug geleverd hadden moeten worden. Volgens [appellanten] komt aan Samvar c.s. op grond van artikel 6:23 BW op de niet-vervulling van die voorwaarde geen beroep toe, omdat Samvar zelf de oorzaak is van het niet terug leveren van de auto’s aan Samvar, ondanks alle inspanningen daartoe van de boekhouder van [appellant] . Het hof passeert deze stelling als nieuw, nu deze voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is voorgedragen. Dat is in strijd met de tweeconclusieregel. Van een van de mogelijke uitzonderingen op die regel is niet gebleken. Daar komt, ten overvloede, nog bij dat valt te betwijfelen of de afspraken tussen partijen wel op de nu door [appellanten] geschetste wijze kunnen worden gekwalificeerd.
er was geen sprake van geldleningen van Samvar aan [appellanten]
4.8.
[appellanten] beklagen zich er ook over dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat Samvar leningen aan hen heeft verstrekt die door hen terugbetaald moesten worden binnen vijf dagen na verkoop van de auto’s waarvoor de leningen waren verstrekt. Samvar verstrekte geen geldbedragen ten titel van geldlening aan [appellanten] die moesten worden terugbetaald, maar kocht op eigen naam en voor eigen rekening auto’s in die aan de bedrijfsvoorraad van [appellanten] werden toegevoegd (door de kentekens op hun naam te stellen). Na verkoop van de auto’s zouden partijen met elkaar afrekenen, aldus [appellanten] De rechtbank heeft daarom volgens [appellanten] ten onrechte de deugdelijkheid aangenomen van de door Samvar gestelde grondslag voor haar vorderingen: de nakoming van de betalingsverplichtingen die voortvloeien uit de facturen voor de ‘leningen’ van Samvar aan [appellanten] . Op haar beurt houdt Samvar vast aan haar standpunt dat sprake was leningen/financieringen die moeten worden terugbetaald.
4.9.
Voor zover de rechtbank in het eerste inhoudelijke tussenvonnis en het eindvonnis inderdaad zou zijn uitgegaan van tussen partijen gesloten overeenkomsten van geldlening – het hof leest dat daarin niet terug – geldt dat wel vaststaat dat Samvar aan [appellanten] geen geldbedragen bij wijze van lening verstrekte, omdat zij [appellanten] in het bezit stelde van door haar betaalde auto’s, om die in het kader van de samenwerking door te verkopen. Dit is niet een overeenkomst van geldlening, omdat daarbij de ene partij zich verbindt om een som geld te verstrekken aan de andere partij die zich verbindt een overeenkomstige som geld terug te betalen (artikel 7:129 BW). De vermelding door Samvar op facturen van het woord ‘lening’ maken dit niet anders, ongeacht of [appellanten] tegen dat woordgebruik hebben geprotesteerd. [appellanten] stellen zich daarom op zich terecht op het standpunt dat de toewijzing van de vorderingen van Samvar niet kan berusten op de verplichting tot nakoming van geldleningen.
Samvar heeft de door [appellanten] te verkopen auto’s gefinancierd
4.10.
Het voorgaande laat onverlet dat Samvar gedurende de samenwerking wel de handelsvoorraad auto’s van [appellanten] heeft gefinancierd. Partijen zijn het erover eens dat in dat kader tussen hen afgerekend moet worden. Het hof heeft ter zitting in hoger beroep bij partijen nagevraagd hoe die afrekening volgens hen moest gebeuren. Partijen zijn het erover eens dat van ontvangen verkoopprijs van een auto de door Samvar betaalde inkoopprijs en de door [appellanten] ten behoeve van de verkoop gemaakte kosten moesten worden afgetrokken en dat het daarna resterende bedrag aan winst tussen hen zou worden verdeeld. Samvar zou dan 30% van de winst krijgen en de door haar betaalde inkoopprijs van de auto terugkrijgen; [appellanten] zouden op deze wijze naast hun 70% van de winst de door hen gemaakte kosten ten behoeve van de verkoop van de auto vergoed krijgen. Deze afspraken bieden in beginsel wel een deugdelijke grondslag voor de vorderingen van Samvar. In zoverre heeft het slagen van grief I dus voor de uitkomst op dit onderdeel van het geschil geen gevolgen. Het was immers de bedoeling van partijen dat onderdeel van de afrekening de terugbetaling van de door Samvar betaalde inkoopprijs van de auto’s vormde, zoals Samvar heeft aangevoerd.
4.11.
Verder kan in dit verband in het midden blijven of partijen hebben afgesproken dat [appellanten] binnen vijf dagen na verkoop van een auto de inkoopprijs aan Samvar moesten terugbetalen, zoals Samvar vermeldde op haar facturen inzake de ‘leningen’ voor de ingekochte auto’s en door de rechtbank is aanvaard. De rechtbank heeft de wettelijke handelsrente over de gedeeltelijk toegewezen vorderingen van Samvar c.s. laten ingaan op 1 februari 2022, in afwijking van de vorderingen van Samvar. In hoger beroep zijn Samvar c.s. hierop niet door middel van een incidenteel beroep met een vermeerdering van eis teruggekomen. Bij de klacht over de vijfdagentermijn hebben [appellanten] in hoger beroep dus geen belang.
het gerechtelijk deskundigenbericht is in de kern bruikbaar voor de afrekening
4.12.
Een andere klacht van [appellanten] betreft het deskundigenbericht. Volgens hen heeft de deskundige zich niet gehouden aan de door de rechtbank in het eerste inhoudelijke tussenvonnis geformuleerde uitgangspunt dat de boekhoudingen van Samvar en [appellanten] naast elkaar gelegd moeten worden om te kunnen bepalen of [appellanten] nog iets aan Samvar verschuldigd zijn. Samvar is in gebreke gebleven met het verstrekken van haar boekhouding aan de deskundige en heeft alleen basisdocumenten verstrekt. Deze documenten waren ook nog afkomstig van verschillende vennootschappen, die de deskundige niet kon aansluiten bij een boekhouding. Samvar had ook geen jaarstukken om over te leggen. Toch heeft de deskundige gemeend de vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden, terwijl er meer dan 70 auto’s met een inkoopwaarde van meer dan € 150.000 zijn verhandeld binnen de samenwerking, aldus [appellanten] Die omvang en al die transacties hadden in een deugdelijke boekhouding en jaarrekening verwerkt moeten zijn. De enige door Samvar overgelegde jaarrekening over 2021 is ondeugdelijk, gelet op het ontbreken van een mutatie in een aantal daarin verwerkte posten. Aangezien op Samvar de bewijslast rust van haar stelling dat zij iets te vorderen heeft van [appellanten] , menen zij dat de deskundige geen advies aan de rechtbank mocht geven.
In het verlengde daarvan had de rechtbank volgens [appellanten] moeten concluderen dat Samvar niet voldaan had aan haar plicht de vereiste informatie aan de deskundige te verstrekken en daarom de vorderingen moeten afwijzen in plaats van gebruik te maken van het gebrekkige deskundigenbericht voor haar eindoordeel. Verder zijn [appellanten] het er niet mee eens dat de deskundige, en in navolging daarvan de rechtbank, een aantal van hun contante betalingen aan Samvar en een aantal door hen gemaakte verkoop gerelateerde kosten niet heeft meegenomen in zijn/haar berekening.
Samvar c.s. op hun beurt menen dat [appellanten] met deze klachten niet zijn opgekomen tegen rechtsoverweging 2.11 van het eindvonnis, waarin de rechtbank uiteen zet dat en waarom zij van oordeel is dat het deskundigenrapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen en overweegt dat zij de conclusies van de deskundige overneemt. Bovendien hebben [appellanten] geen tegendeskundigenrapport ingebracht, aldus Samvar c.s.
4.13.
Het hof is van oordeel dat het deskundigenbericht in beginsel bruikbaar is voor de afrekening die tussen partijen moet plaatsvinden. Daargelaten of [appellanten] met wat zij daartegen hebben ingebracht niet impliciet óók zijn opgekomen tegen rechtsoverweging 2.11 van het eindvonnis, maakt het gegeven dat Samvar niet haar gehele boekhouding en jaarstukken over de relevante jaren heeft overgelegd het rapport van de deskundige niet per se onjuist of onbruikbaar. Het zijn – ook volgens de deskundige – juist de gegevens uit de (wel aangeleverde) ‘basisdocumenten’ die bepalend zijn voor de afrekening tussen partijen, ongeacht of zij overigens correct in een boekhouding of jaarrekening zijn verwerkt. Daar komt bij dat, volgens de deskundige in reactie op de opmerking hierover van [appellanten] , beide partijen de deskundige geen in alle opzichten complete administratie hebben verstrekt.
Op grond van de informatie die partijen wél hebben verstrekt, heeft de deskundige zo nauwkeurig mogelijk een opstelling gemaakt van de transacties die er tussen partijen zijn geweest, van de aan beide zijden gemaakte kosten en van de door [appellanten] al aan Samvar gedane betalingen. Op basis daarvan heeft hij een berekening gemaakt van de bedragen die Samvar nog te vorderen had. De deskundige heeft zijn bevindingen gemotiveerd, die in concept aan partijen voorgelegd en hun commentaar daarop verwerkt voor zover hij daartoe – mede in het licht van de vragen van de rechtbank – aanleiding zag. Daarmee is er in de kern een deskundigenbericht tot stand gebracht dat aan de daarvoor geldende eisen voldoet en mocht de rechtbank daarvan gebruik maken. In zoverre falen de klachten van [appellanten] over het deskundigenbericht.
het hof wijkt gedeeltelijk af van het deskundigenrapport
4.14.
Dit alles neemt niet weg dat [appellanten] in hun reactie op het concept-deskundigenrapport en in hun akte na deskundigenbericht bij de rechtbank op het definitieve rapport naar het oordeel van het hof concrete, deugdelijk onderbouwde kritiek hebben gegeven op een aantal inhoudelijke onderdelen. Die kritiek is voldoende zwaarwegend en steekhoudend om in hoger beroep op onderdelen af te wijken van het deskundigenrapport, voor zover [appellanten] daarover ook in hoger beroep concreet hebben geklaagd.
Het gaat dan om het niet-verwerken in de afrekening van in totaal € 10.100 aan contante betalingen van [appellanten] aan Samvar en € 22.316,21 aan overige, aan de verkoop gerelateerde kosten van [appellant] . Anders dan Samvar c.s. menen, is hiervoor niet vereist dat die kritiek is verwoord in een tegendeskundigenrapport. Het hof oordeelt over de door [appellanten] in hoger beroep bekritiseerde posten als volgt.
de contante betalingen van € 10.100
4.15.
In zijn conceptrapport heeft de deskundige geconstateerd dat [appellanten] per bank en in contanten betalingen aan Samvar hebben gedaan en dat de contante betalingen door Samvar via app-berichten aan [appellant] zijn bevestigd. De deskundige heeft op basis van de door partijen verstrekte informatie het totale door [appellanten] aan Samvar betaalde bedrag vastgesteld op € 144.901,25. Vier contante betalingen van in totaal € 10.100 die uit die app-berichten blijken, heeft hij buiten beschouwing gelaten omdat hij deze niet heeft kunnen traceren in eerdere overzichten of in de financiële administratie die partijen hebben overgelegd. Hiertegen hebben [appellanten] bezwaar gemaakt, omdat de inhoud van de desbetreffende WhatsApp-gesprekken glashelder is en deze betalingen ook niet zijn betwist. De deskundige is daardoor niet op andere gedachten gebracht en de rechtbank is de deskundige op dit punt gevolgd.
4.16.
[appellanten] klagen hierover terecht. Uit het deskundigenbericht leidt het hof af dat ook van deze contante betalingen de ontvangst destijds door Samvar is bevestigd. Dit is door Samvar c.s. niet gemotiveerd betwist, ook niet tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Deze betalingen behoren dus in mindering te worden gebracht op wat [appellanten] nog aan Samvar zijn verschuldigd. Onduidelijk is of deze betalingen namens [appellant] of namens Bandenservice zijn gedaan. Het hof zal daarom de vóór de oprichting van Bandenservice (op 18 februari 2021) verrichte betalingen toerekenen aan [appellant] (volgens het deskundigenbericht € 7.000 op 14 september 2019 en € 1.000 op 17 augustus 2020) en die daarna aan Bandenservice (€ 1.100 respectievelijk € 1.000 op 21 september 2021 respectievelijk 22 oktober 2021).
de te verrekenen kosten omvatten meer dan alleen de reparatiekosten
4.17.
[appellanten] klagen er ook terecht over dat de rechtbank in navolging van de deskundige alleen de reparatiekosten aan de auto’s in de berekening heeft meegenomen en niet ook de andere voor de verkoop door [appellanten] gemaakte kosten. Het gaat om een bedrag van in totaal € 22.316,21 aan advertentie-, transport-, reinigings- en diverse legeskosten.
Samvar c.s voert een gemengd verweer. Enerzijds lijken Samvar c.s. het met deze beperkte benadering van de deskundige ten aanzien van de kosten eens te zijn. Samvar c.s. vinden echter ook dat de deskundige alle verkoopfacturen had moeten (kunnen) analyseren of op zijn minst steekproeven had moeten doen.
Anderzijds bleek de vertegenwoordiger van MiRo het tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep eens met [appellanten] te zijn over dat in algemene zin ‘de kosten’ van de verkoopopbrengst moeten worden afgetrokken vóór de winstdeling. Hij heeft bij de bespreking van deze klacht van [appellanten] ter zitting bovendien verklaard dat het transport gewoon bij de kosten mag. Verder noemde Samvar in randnummer drie van haar dagvaarding ‘(reparatie)kosten’ als aftrek van de verkoopprijs, wat kan duiden op meer kosten dan alleen reparatiekosten.
4.18.
Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van de afspraak van partijen over de kosten die [appellanten] uit de verkoopopbrengst vergoed zouden krijgen vóór de winst zou worden verdeeld met zich, mede in het licht van hun uitlatingen daarover in deze procedure, dat daaronder niet slechts de reparatiekosten vallen, maar ook die van advertenties, transport, reiniging en leges.
[appellanten] hebben zich ook bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat meer kosten dan alleen reparatiekosten meetelden, zoals blijkt uit de weergave in ro. 3.3 van het eerste inhoudelijke tussenvonnis van hun verweer tegen de vorderingen van Samvar. Partijen hebben in de door hen voorgestelde vraagstelling voor de te benoemen deskundige vervolgens alleen ‘reparatiekosten’ opgenomen en de rechtbank heeft dit overgenomen. Daarna heeft de deskundige zich daaraan gebonden geacht toen [appellanten] over diens conceptrapport opmerkten dat daarin ten onrechte niet met de overige kosten rekening was gehouden. Dat standpunt van de deskundige is – gezien de vraagstelling aan hem – op zich begrijpelijk.
4.19.
Hoe dit ook zij: er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken, ook niet in hoger beroep, waaruit volgt dat [appellanten] de afspraak met Samvar redelijkerwijs niet zo hadden mogen begrijpen dat ook de overige kosten van [appellanten] en dus niet alleen de reparatiekosten mee telden bij de bepaling van de (te verdelen) winst. Met wat Samvar c.s. er in hoger beroep over hebben aangevoerd, is deze uitleg onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat zij menen dat alle kosten per auto gespecificeerd hadden moeten worden en per auto afgerekend, staat aan deze uitleg ook niet in de weg. De deskundige heeft gemeend dat het uit kostenoogpunt niet goed te doen was om alle reparatiekosten per auto te verifiëren en in het rapport te specificeren. Datzelfde zou dan hebben gegolden voor de overige kosten.
De omvang van de overige kosten van [appellanten] is door Samvar c.s. niet gemotiveerd betwist.
4.20.
Gelet op het voorgaande zal het hof de overige kosten van [appellant] meenemen in een herberekening van wat [appellant] nog aan Samvar was en nu aan MiRo verschuldigd is. Daarbij zal het hof wel rekening houden met het gegeven dat [appellant] in de periode van samenwerking met Samvar ook auto’s voor eigen rekening heeft verhandeld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaarde hij dat het om drie à vier auto’s van de vijfenzeventig auto’s ging. Uitgaande van vier auto’s betreft dat na afronding 5% van de door partijen verhandelde auto’s. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt of de overige kosten die hij opvoert al dan niet mede zijn gemaakt ten behoeve van de door hemzelf verhandelde auto’s, wat wel op zijn weg had gelegen. Nu dat is nagelaten, zal het hof 5% van de totale kosten buiten beschouwing laten.
de door [appellanten] nog verschuldigde bedragen
4.21.
Uitgaande van de verdere gegevens en berekeningen in het deskundigenbericht, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen en die dus vaststaan, leidt aftrek van 95% van de overige verkoopkosten van [appellant] van de verkoopopbrengst tot het volgende.
4.22.
Onderstaande tabel heeft het hof overgenomen van bladzijde 7/9 van het deskundigenbericht, met daarnaast vetgedrukt de bedragen zoals die komen te luiden na verwerking van de correctie inzake de overige kosten. Het gaat hier om de (her)berekening van de winst en het aandeel daarin (30%) van Samvar:
omschrijving
deskundigenbericht
berekening hof
toelichting
kosten inkoop
€ 195.834,03
€ 195.834,03
BTW auto, geen kosten
€ -1.629,19
€ -1.629,19
Seat Ibiza
€ -1.200,00
€ -1.200,00
kosten inruil
€ 63.100,00
€ 63.100,00
totaal inkoop
€ 256.104,84
€ 256.104,84
BTW marge
€ 11.928,86
€ 11.928,86
reparatie
€ 16.389,78
€ 37.590,18
reparatie + 95% transport, reiniging en leges
totaal kosten
€ 284.423,48
€ 305.623,88
opbrengst
€ 325.504,40
€ 325.504,40
winst
€ 41.080,92
€ 19.880,52
Samvar aandeel 30%
€ 12.324,28
€ 5.964,16
aandeel Bandenservice
€ 2.471,62
€ 1.196,11
zie ro. 4.23.
te verrekenen met Samvar
€ 9.852,66
€ 4.768,05
idem.
4.23.
Over de op een na laatste rij van de tabel merkt het hof het volgende op. Uit de tekst van het deskundigenbericht wordt niet duidelijk hoe de deskundige het aandeel Bandenservice van € 2.471,62 heeft berekend en ook niet wat hiermee bedoeld is. Partijen hebben zowel bij de rechtbank als bij het hof niet geklaagd over de onderbouwing van deze door de rechtbank uit het deskundigenrapport overgenomen bedragen. Daarom heeft het hof, bij de herleiding uit het herberekende totale winstaandeel van 30% van Samvar van het via Bandenservice respectievelijk [appellant] gerealiseerde deel, precies dezelfde procentuele verhouding in acht genomen als uit de cijfers van de deskundige volgt. Het winstaandeel van Samvar dat via [appellant] is verlopen en hij aan Samvar verschuldigd is, bedraagt volgens de berekening van het hof daarom € 4.768,05.
4.24.
De berekening die de deskundige vervolgens op bladzijde 8/9 van zijn rapport maakte van de bedragen die voorheen Samvar en nu MiRo nog van [appellanten] te vorderen heeft, wordt hieronder (vereenvoudigd) weergegeven, met daaronder de herberekening van het hof. De vetgedrukte afwijkingen door het hof van de door de deskundige berekende bedragen houden verband met het hiervoor berekende lagere winstaandeel van Samvar dat via [appellant] is gerealiseerd en het meerekenen van de contante betalingen door [appellanten] op de in ro. 4.16 vastgestelde wijze.
deskundige:
Totaal
[appellant]
Bandenservice
‘leningen’ inkoop auto’s
€ 195.834,73
€ 162.245,69
€ 33.589,04
winstaandeel Samvar via [appellant]
€ 9.852,66
€ 9.852,66
in BV
€ 205.687,39
€ 172.098,35
€ 33.589,04
betalingen
€ 144.901,25
€ 117.701,25
€ 27.200
resteert
€ 60.786,14
€ 54.397,10
€ 6.389,04
hof:
Totaal
[appellant]
Bandenservice
‘leningen’ inkoop auto’s
€ 195.834,73
€ 162.245,69
€ 33.589,04
winstaandeel Samvar via [appellant]
€ 4.768,05
€ 4.768,05
in BV
€ 200.602,78
€ 167.013,74
€ 33.589,04
betalingen
€ 155.001,25
€ 125.701,25
€ 29.300
resteert
€ 45.601,53
€ 41.312,49
€ 4.289,04
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat [appellant] nog € 41.312,49 aan voorheen Samvar en nu MiRo verschuldigd is en Bandenservice € 4.289,04, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 februari 2022. Tegen de veroordeling door de rechtbank van [appellanten] tot betaling van € 1.318,97 ( [appellant] ) en € 694,45 (Bandenservice) aan buitengerechtelijke incassokosten is in hoger beroep geen bezwaar gemaakt, zodat zij ook die bedragen verschuldigd zijn.
4.26.
De verdere stellingen van partijen behoeven geen bespreking meer, omdat zij het voorgaande, indien vaststaand, niet anders zouden maken, daargelaten dat bewijslevering niet is aangeboden.
conclusie
4.27.
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt deels. Zij zijn aanzienlijk minder aan eerst Samvar en nu MiRo verschuldigd dan Samvar heeft gevorderd en ook minder dan de rechtbank heeft toegewezen. In dit licht hebben [appellanten] ook terecht geklaagd over de kostenveroordeling die de rechtbank ten aanzien van hen heeft uitgesproken. Het hof ziet aanleiding om de proceskosten van zowel de procedure bij de rechtbank als die bij het hof tussen partijen te compenseren, zodat ieder de eigen kosten draagt. Zij zijn immers over en weer op onderdelen in het gelijk en in het ongelijk gesteld. Een uitzondering hierop vormen de kosten van het deskundigenbericht. Die kosten zullen gelijkelijk over partijen verdeeld worden, omdat zij zijn veroorzaakt door de wijze waarop partijen destijds zijn gaan samenwerken, zonder hun afspraken duidelijk vast te leggen, en door hun niet sluitende administraties. Samvar c.s. worden dus niet gevolgd in hun standpunt dat deze kosten door [appellanten] zijn veroorzaakt.
4.28.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is besproken in hoeverre [appellanten] al voldaan hebben aan de door de rechtbank uitgesproken veroordelingen. Er bestond onduidelijkheid aan wie zij hebben betaald – Samvar of MiRo – en hoeveel precies. Conform de ter zitting gemaakte afspraak, heeft de advocaat van Samvar c.s. in een brief van 18 juli 2025 het hof daarover geïnformeerd, met afschrift aan de advocaat van [appellanten] Daarop is geen reactie gekomen van laatstgenoemde, zodat het hof ervan uitgaat dat de inhoud van die brief juist is en dat MiRo op 26 maart 2024 een bedrag van € 45.000 en op 3 april 2024 een bedrag van € 60.000 van [appellant] c.s heeft ontvangen. Partijen hebben het hof ter zitting verzocht die informatie mee te nemen in zijn beoordeling van de vorderingen.
4.29.
Het hof stelt vast dat [appellanten] gezamenlijk aan voorheen Samvar en nu MiRo aan hoofdsommen (zonder rente) een bedrag van € 45.601,53 en aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 2.013,42 verschuldigd zijn. Daarnaast zijn zij de helft van de kosten van het deskundigenbericht die Samvar heeft voorgeschoten verschuldigd: dat is een bedrag € 14.410,85. Afhankelijk van de hoogte van het verschuldigde bedrag aan wettelijke rente over de hoofdsommen kan het zo zijn dat [appellanten] met de verrichte betalingen teveel hebben betaald. Hun vordering tot terugbetaling van het teveel betaalde zal het hof daarom voorwaardelijk toewijzen.
4.30.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 28 september 2022 en 17 januari 2024 en beslist opnieuw, als volgt;
5.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling aan MiRo van een bedrag van € 42.631,46, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 41.312,49 met ingang van 1 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Bandenservice tot betaling aan MiRo van een bedrag van € 4.983,49, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 4.289,04 met ingang van 1 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van Samvar van de procedure bij de rechtbank:
- € 14.410,85 (de helft van de kosten van het deskundigenbericht);
5.5.
bepaalt dat deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en dat als niet op tijd wordt betaald die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente;
5.6.
bepaalt dat iedere partij verder de eigen kosten draagt van de procedures bij de rechtbank en het hof;
5.7.
veroordeelt Miro voorwaardelijk, indien en voor zover [appellanten] op grond van het eindvonnis teveel aan Miro hebben betaald, tot terugbetaling aan [appellanten] van het teveel betaalde;
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Meijer, S.M. Evers en C.M.E. Lagarde, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.

Voetnoten

1.Het eerste inhoudelijke tussenvonnis is niet gepubliceerd. Daaraan vooraf ging nog een tussenvonnis, dat verder niet van belang is en in de telling buiten beschouwing wordt gelaten.
4.HR 26 oktober 2001, NJ 2001, 665.