In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met Wilco B.V. De kantonrechter had eerder op 25 juli 2024 de arbeidsovereenkomst ontbonden op de a-grond van artikel 7:669 lid 3 BW, namelijk bedrijfseconomische omstandigheden. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de ontbinding onterecht was. Het hof heeft vastgesteld dat Wilco niet voldoende heeft aangetoond dat de arbeidsplaats van [appellant] daadwerkelijk verviel door de aangevoerde bedrijfseconomische redenen. Het UWV had eerder de ontslagaanvraag van Wilco afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de werkzaamheden van [appellant] substantieel waren afgenomen. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de ontbinding ten onrechte heeft toegewezen en veroordeelt Wilco tot herstel van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht per 1 september 2024. Tevens wordt Wilco veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris en de proceskosten. Het hof benadrukt dat de herplaatsingsverplichting niet is nageleefd door Wilco, wat ook een reden is voor de vernietiging van de ontbinding.