ECLI:NL:RBNNE:2024:4839

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11072832 AR VERZ 24-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden en opvolgend werkgeverschap

In deze zaak verzoekt werkgever Wilco B.V. de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer [verweerder] wegens bedrijfseconomische omstandigheden. De werkgever stelt dat de arbeidsplaats van [verweerder] is komen te vervallen door een daling in de omzet en de noodzaak tot digitalisering en automatisering van processen. Het UWV had eerder de ontslagaanvraag van Wilco afgewezen, omdat niet voldoende was aangetoond dat de werkzaamheden binnen de afdeling prepress zodanig waren afgenomen dat de arbeidsplaats van [verweerder] moest vervallen. De kantonrechter oordeelt dat Wilco in voldoende mate heeft aangetoond dat de arbeidsplaats van [verweerder] dient te vervallen. De kantonrechter overweegt dat er geen mogelijkheden zijn voor herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 september 2024, en Wilco wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder]. Daarnaast wordt vastgesteld dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, waardoor [verweerder] sinds 18 februari 2013 in dienst is van de rechtsvoorganger van Wilco. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer.: 11072832 AR VERZ 24-24
beschikking van de kantonrechter d.d. 25 juli 2024
de besloten vennootschap
Wilco B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. K.R. Wagenaar - Bakker,
tegen
[verweerder],
wonende te Havelte,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.M. Pasman.
Partijen zullen hierna Wilco en [verweerder] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoekschrift van Wilco,
- het verweerschrift van [verweerder] ,
- de op 10 juni 2024 en 17 juni 2024 overgelegde producties van de zijde van [verweerder] ,
- de mondelinge behandeling gehouden op 19 juni 2024, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden,
- de zittingsaantekeningen van mr. Wagenaar – Bakker.
1.2.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Wilco is een onderneming gespecialiseerd in het drukken van boeken, tijdschriften, catalogi en kalenders. Bij Wilco zijn 329 mensen in dienst. Wilco is onderdeel van Wilco Beheer B.V. Tot 2021 beschikte Wilco over een drukkerij in Meppel, waar [verweerder] werkzaam is. Deze drukkerij is eind 2021 gesloten. In Meppel is een satellietkantoor met negen werkplekken overgebleven. [verweerder] is daar werkzaam als prepress medewerker.
2.2.
[verweerder] is in dienst van Wilco B.V. in de functie van medewerker prepress (functiegroep H) tegen een salaris van € 3.662,40 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag. Daarvoor was [verweerder] in dienst van Wilco Meppel B.V. en daarvoor, sinds
18 februari 2013 van rechtsvoorganger Ten Brink B.V. Na het faillissement van (het oude) Ten Brink B.V. op 4 februari 2012 heeft de nieuwe onderneming Ten Brink B.V. een doorstart gemaakt. Ten Brink B.V. heeft [verweerder] een arbeidsovereenkomst aangeboden met nieuwe arbeidsvoorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de anciënniteit bij (het oude) Ten Brink B.V. en rechtsvoorganger Krips B.V., waar [verweerder] sinds 10 augustus 1988 in dienst was getreden, niet meeging.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Grafimedia van toepassing. Hierin staat voor zover van belang het volgende vermeld:
7.1 Algemeen
(…)
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing indien onmiddellijk of op langere termijn te verwachten is, dat de arbeidsplaats van een werknemer komt te vervallen als gevolg van reorganisatie, bedrijfseconomische redenen, liquidatie, faillissement en overdracht van zeggenschap of verhuizing (…). Onder reorganisatie wordt hier verstaan iedere wijziging in de organisatie- en/of productiestructuur van de onderneming.
7.2
Procedure
Onverlet hetgeen hierover is bepaald in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de werkgever verplicht de werknemersorganisaties, die partij zijn bij deze cao, tijdig d.w.z. voordat tot uitvoering van een plan tot reorganisatie wordt overgegaan, in kennis te stellen van een plan tot reorganisatie met als doel overleg te hebben over een sociaal plan. De werknemersorganisaties zijn tot geheimhouding van de verkregen gegevens verplicht tot partijen in onderling overleg hebben vastgesteld dat deze verplichting kan worden opgeheven.”
2.4.
Bij Wilco werken op de afdeling prepress twee medewerkers in de functiegroep H en zeven medewerkers in functiegroep E.
2.5.
In 2022 heeft Wilco een omzet van € 97.048.405,- gemaakt en in 2023 een omzet van € 93.248.231,-.
2.6.
Wilco heeft op 22 januari 2024 bij het UWV een ontslagaanvraag voor [verweerder] ingediend op grond van bedrijfseconomische gronden, te weten werkvermindering en organisatorische of technologische veranderingen.
2.7.
Het UWV heeft de aanvraag afgewezen. Volgens het UWV heeft Wilco onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden binnen de afdeling prepress zodanig zijn afgenomen of gaan afnemen dat daarmee de arbeidsplaats van werknemer dient te vervallen. In de beslissing van het UWV staat hierover het volgende opgenomen:
“Hoewel wij uit de door werkgever overgelegde concept jaarrekening over 2023 en de order/omzetoverzichten opmaken dat de omzet sinds 2022 daalt en daardoor ook het nettoresultaat van de onderneming sterk afneemt, maakt werkgever onvoldoende aannemelijk dat de werkzaamheden binnen de afdeling prepress zodanig zijn afgenomen of gaan afnemen dat daarmee de arbeidsplaats van werknemer dient te vervallen. Uit de toegestuurde informatie kunnen wij niet concreet opmaken wat de impact is van de omzetdaling en automatisering tegenover de werkzaamheden die werknemer verricht(te).
Verder is ons niet voldoende duidelijk geworden wat precies de verwachting is voor de hoeveelheid prepress en workflow werkzaamheden binnen 26 weken na onze beslissing.”

3.Het geschil

3.1.
Wilco verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
II. alsdan de tussen Wilco en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden omdat zijn arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische omstandigheden is komen te vervallen;
III. bij het bepalen van de einddatum van het dienstverband rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en deze duur in mindering te brengen op de voor partijen geldende opzegtermijn;
IV. aan [verweerder] de transitievergoeding toe te kennen;
V. de kosten te compenseren door te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2.
Wilco heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat door concurrentie van lagelonenlanden en digitalisering sprake is van een structurele daling in het werkaanbod bij Wilco, wat heeft geleid tot een omzetdaling van 94 miljoen (in 2022) naar 90 miljoen (in 2023). Wilco heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de voorlopige jaarstukken 2023 en een financieel overzicht per april 2024 met een prognose voor de komende 26 weken. Wilco verwacht dat de krimp structureel blijft. Om de concurrentie het hoofd te kunnen bieden zijn organisatorische of technologische veranderingen volgens Wilco noodzakelijk. Wilco heeft een steeds verdergaande digitalisering en automatisering van processen binnen de afdeling prepress, waar [verweerder] werkzaam is, doorgevoerd. Het gevolg van de automatisering en digitalisering is dat hetzelfde werk met minder mensen gedaan kan worden. Wilco heeft besloten één arbeidsplaats bij prepress te laten vervallen. Het gaat om de arbeidsplaats van [verweerder] . Wilco heeft het UWV op 22 januari 2024 verzocht om toestemming te verlenen om het dienstverband met [verweerder] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft de toestemming op 2 april 2024 geweigerd.
3.3.
[verweerder] heeft ten aanzien van het verzoekschrift van Wilco verweer gevoerd strekkende tot afwijzing van de verzoeken, dan wel Wilco hierin niet-ontvankelijk te verklaren. [verweerder] stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de ontslagaanvraag prematuur is, Wilco onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verval van zijn arbeidsplaats noodzakelijk is in het belang van een doelmatige bedrijfsvoering en dat het afspiegelingsbeginsel niet op de juiste wijze is toegepast. [verweerder] heeft daarnaast verzocht een verklaring voor recht af te geven dat ten aanzien van het afspiegelingsbeginsel, anciënniteit en transitievergoeding sprake is van opvolgend werkgeverschap en [verweerder] aldus sinds
10 augustus 1998 in dienst is van (de rechtsvoorganger van) Wilco.
Ten aanzien van het verzoekschrift en het tegenverzoek heeft [verweerder] verzocht Wilco te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
De kantonrechter zal hierna – voor zover van belang – nader ingaan op de standpunten van partijen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Voordat de kantonrechter zal beoordelen of er in het onderhavige geval sprake is van een redelijke grond die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, zal de kantonrechter eerst de verweren van [verweerder] dat er sprake is van een premature ontslagaanvraag waardoor [verweerder] bescherming wordt ontnomen, behandelen.
Is er sprake van een premature ontslagaanvraag?
4.2.
[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een premature ontslagaanvraag op grond waarvan het verzoek moet worden afgewezen. Wilco heeft volgens [verweerder] niet voldaan aan haar verplichting voortvloeiende uit artikel 7.2. van de cao Grafimedia. Wilco had op grond van dat artikel de werknemersorganisatie in kennis moeten stellen van het plan tot reorganisatie met als doel overleg te hebben over een Sociaal Plan. [verweerder] is van mening dat Wilco hem hiermee ontslagbescherming heeft onthouden.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat artikel 7.2 van de cao bepaalt dat de werkgever verplicht is de werknemersorganisaties, die partij zijn bij de cao, tijdig d.w.z. voordat tot uitvoering van een plan tot reorganisatie wordt overgegaan, in kennis te stellen van een plan tot reorganisatie. In het onderhavige geval is Wilco voornemens om slechts één werknemer te ontslaan. Nu er geen sprake is van een reorganisatie, is de bepaling in het onderhavige geval niet van toepassing.
4.4.
[verweerder] stelt tevens dat er sprake is van een premature ontslagaanvraag, omdat Wilco de Ondernemingsraad niet om advies heeft gevraagd, terwijl dit volgens [verweerder] op grond van de WOR wel had gemoeten. Volgens [verweerder] valt uit de rechtspraak af te leiden dat een besluit van een werkgever dat leidt tot gedwongen ontslagen al vrij snel belangrijk is, ook al betreft het een gering aantal werknemers.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 25 lid 1 aanhef en onder e van de Wet op de Ondernemingsraden de Ondernemingsraad door de ondernemer in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over elk door de ondernemer voorgenomen besluit tot een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming dan wel in de verdeling van de bevoegdheden binnen de onderneming. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiervan geen sprake bij het vervallen van een arbeidsplaats van één van de 355 werknemers binnen een onderneming. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan de stelling van [verweerder] dat het verzoek als te prematuur moet worden afgewezen.
Is er sprake van een redelijke grond voor ontbinding?
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW.
4.7.
Onder een redelijke grond wordt onder meer verstaan het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. Gelet op artikel 7:671b lid 1, onderdeel b, BW, kan op deze grond een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden gedaan, omdat het UWV bij eerdergenoemd besluit heeft geweigerd om aan Wilco op die grond toestemming te geven voor opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.8.
Daarbij geldt voorts dat de beoordeling van de in deze procedure aangevoerde ontbindingsgrond - de a-grond - niet moet worden gezien als een hoger beroep tegen de beslissing van het UWV. Dat betekent dat er in deze ontbindingsprocedure nieuwe feiten en omstandigheden naar voren kunnen worden gebracht die bij de beoordeling kunnen worden betrokken en dat aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Ontslagregeling en de daarop gebaseerde regelgeving waaronder Uitvoeringsregels. Op grond van de Ontslagregeling dient een werkgever aannemelijk te maken dat er structureel arbeidsplaatsen vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsuitvoering (paragraaf 2 van de Ontslagregeling). Tevens dient er geen mogelijkheid te zijn om de werknemer binnen een redelijke termijn (al dan niet met behulp van scholing) te herplaatsen in een andere passende functie binnen de onderneming (paragraaf 3 van de Ontslagregeling).
4.9.
Uitgangspunt is dat het een werkgever vrij staat om voor een bepaalde bedrijfsvoering en inrichting van zijn onderneming te kiezen, ook als dat leidt tot een organisatieverandering met verlies van arbeidsplaatsen. Bij de toetsing van de keuze van de werkgever door de kantonrechter past dan ook een bepaalde mate van terughoudendheid. De werkgever moet zich wel voor zijn keuze verantwoorden door onder meer het structureel vervallen van arbeidsplaatsen aannemelijk te maken.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat Wilco in voldoende mate heeft aangetoond dat de arbeidsplaats van [verweerder] dient te komen vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De kantonrechter leidt uit het financieel overzicht over 2019 tot en met 2024 (productie 7 bij het verzoekschrift) af dat de omzet vanaf 2022 is gedaald van
€ 97.048.405,- naar € 93.248.231,- in 2023. De prognose voor 2024 is dat de omzet nog verder zal dalen. Het budget voor 2024 is tussentijds opengebroken en naar beneden bijgesteld. Wilco heeft op de (verwachte) omzetdaling een uitvoerige toelichting gegeven.
Wilco is een onderneming gespecialiseerd in het drukken van boeken, tijdschriften en catalogi. De digitalisering heeft volgens Wilco een grote invloed op deze branche. Daar komt volgens Wilco bij dat zij grote concurrentie heeft van de lageloonlanden die tegen lagere tarieven produceren. [verweerder] heeft dit niet betwist. Wilco heeft aangegeven dat zij heeft getracht de werkvermindering op te vangen door tijdelijke contracten niet te verlengen en door vacatures niet in te vullen. Deze maatregelen zijn niet voldoende. Om het prijsverschil met lage lonen landen zo beperkt mogelijk te houden, heeft Wilco een steeds verdergaande digitalisering en automatisering van processen binnen de afdeling prepress waar [verweerder] werkzaam is, doorgevoerd. Het gevolg daarvan is dat hetzelfde werk met minder mensen gedaan kan worden en dat er arbeidsplaatsen, waaronder die van [verweerder] , komen te vervallen.
4.11.
Volgens [verweerder] zou hij – hoewel hij in functieschaal H zit – moeten worden afgespiegeld met zijn collega medewerkers prepress in schaal E. Er is volgens hem sprake van onderlinge uitwisselbaarheid. Wilco heeft dit betwist. Daarnaast is volgens [verweerder] niet gerekend met de juiste anciënniteit van [verweerder] omdat geen rekening is gehouden met opvolgend werkgeverschap. Wilco heeft zich voor wat betreft dit punt gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
4.12.
Voor wat betreft de functies E en H oordeelt de kantonrechter dat deze functies voor wat betreft vereiste kennis, vaardigheden en competenties en het niveau van de functies en de bijbehorende beloning de functies niet gelijkwaardig en uitwisselbaar zijn. Voor de functie van prepress medewerker in functiegroep H zijn naast de vaardigheden die ook vereist zijn voor de functie van prepress medewerker in functieschaal E een HBO werk- en denkniveau vereist en een goed analytisch vermogen om processen goed in kaart te brengen, problemen te doorgronden en oplossingen te realiseren. Het takenpakket van een prepressmedewerker in functiegroep H is omvangrijker en zwaarder. Daarnaast is het salaris van een medewerker in schaal H bijna € 900,- bruto per maand hoger dan het salaris van een medewerker in schaal E. Dit betekent dat Wilco het afspiegelingsbeginsel op de juiste wijze heeft toegepast door slechts de medewerkers in functiegroep H daarin te betrekken.
4.13.
Bij Wilco is er naast [verweerder] nog een medewerker prepress in functiegroep H in dienst. Beide medewerkers zijn vanwege een doorstart op 18 februari 2013 bij de rechtsvoorganger van Wilco in dienst getreden, onder de voorwaarde dat zij afstand deden van de opgebouwde dienstjaren. [verweerder] doet een beroep op de nietigheid van dit beding en stelt dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap. Als dit beroep zou slagen, zou [verweerder] sinds 10 augustus 1998 bij (de rechtsvoorganger van) Wilco in dienst zijn. Wilco heeft gesteld dat de enige collega van [verweerder] in functiegroep H, voor wie de nietigheid van dit beding dan ook zou gelden, dan nog langer dan [verweerder] in dienst zou zijn, namelijk vanaf 19 augustus 1985. [verweerder] heeft dit niet betwist. Dit punt behoeft daarom in het kader van het afspiegelingsbeginsel geen verdere bespreking en zal hieronder in het kader van het zelfstandig nevenverzoek van [verweerder] beoordeeld worden.
Herplaatsing
4.14.
De kantonrechter is op basis van de stukken voorts van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.15.
De verplichting tot herplaatsing beoogt niet een resultaatsverplichting van de werkgever tot herplaatsing in het leven te roepen. Het gaat om hetgeen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd (zie ECLI:NL:HR:2019:64 (Siep)). Ook redelijkheidsargumenten kunnen daarbij dus een rol spelen, waarbij de werkgever een zekere beoordelingsruimte wordt gelaten.
4.16.
Wilco heeft zich op het standpunt gesteld dat er binnen de groep waartoe Wilco behoort geen herplaatsingsmogelijkheden zijn. Wilco voorziet een verdere krimp en door procesoptimalisaties kan het werk met minder mensen worden uitgevoerd. Vacatures die in 2022 en 2023 ontstonden voor medewerker prepress zijn om die reden niet meer ingevuld. Wilco heeft gesteld dat er uitsluitend vacatures zijn in een lager functieprofiel dan dat van [verweerder] en dat voor die functies een ander competentieprofiel is vereist. Wilco betwist dat er een vacature was voor ordermanager in Amersfoort. De functie van ordermanager acht Wilco ook niet geschikt voor [verweerder] , omdat hij geen commerciële ervaring en capaciteiten heeft en niet sterk is in het klantcontact. [verweerder] heeft dit ter zitting niet betwist.
[verweerder] heeft aangevoerd dat zijn directe collega in schaal H een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aanvaard bij een drukkerij in Heerenveen en dat er voor Wilco nu geen grond meer is om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen. Wilco heeft dit betwist. De desbetreffende medewerker is gedetacheerd bij een drukkerij waarvan Wilco mede-aandeelhouder is. Bij Wilco waren voor deze medewerker te weinig workflow- of prepress taken. Als die taken er bij Wilco wel zijn dan worden die door deze medewerker uitgevoerd.
De kantonrechter komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat er geen mogelijkheden binnen Wilco zijn om [verweerder] te herplaatsen. Het verzoek van Wilco tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden toegewezen.
4.17.
Ingevolge artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder a, BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, met dien verstande dat de looptijd van de procedure in mindering wordt gebracht op de geldende opzegtermijn
(artikel 7:671b lid 9 BW). In dit geval geldt de wettelijke opzegtermijn van vier maanden. Met inachtneming van het vorenstaande en overwegende dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst plaatsvindt tegen het einde van de maand, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2024 ontbinden.
4.18.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat Wilco aan [verweerder] een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van Wilco is ontbonden. Aan deze voorwaarde is voldaan. Omdat partijen onvoldoende stukken hebben overgelegd aan de hand waarvan de transitievergoeding kan worden, zal de kantonrechter Wilco veroordelen tot betaling van een transitievergoeding conform artikel 7:673 lid 2 BW.
Nevenvordering van [verweerder]
4.19.
[verweerder] heeft gevorderd een verklaring voor recht af te geven dat ten aanzien van het afspiegelingsbeginsel, anciënniteit en transitievergoeding sprake is van opvolgend werkgeverschap en [verweerder] aldus sinds 10 augustus 1998 in dienst is van (de rechtsvoorganger van) Wilco. Wilco refereert zich op dit punt aan het oordeel van de kantonrechter.
4.20.
De kantonrechter overweegt dat [verweerder] op 10 augustus 1998 in dienst is getreden bij Krips BV. In 2010 is de naam van Krips gewijzigd in Ten Brink BV. Ten Brink BV is op
11 februari 2013 gefailleerd. Ten Brink BV heeft op 18 februari 2013 een doorstart gemaakt. Met ingang van 1 januari 2017 is [verweerder] vanwege een herstructurering in dienst getreden bij Bariet Ten Brink. Op 1 januari 2022 is Wilco Meppel gesloten en is [verweerder] bij Wilco B.V. in dienst getreden.
4.21.
Bij de doorstart van Ten Brink BV zijn [verweerder] en Ten Brink BV een nieuwe arbeidsovereenkomst overeengekomen. Ten aanzien van de anciënniteit is daarin bepaald dat [verweerder] de bij de gefailleerde onderneming opgebouwde dienstjaren niet meeneemt bij de indiensttreding bij zijn nieuwe werkgever en dat de opgebouwde dienstjaren van [verweerder] bij de rechtsvoorgangers van Ten Brink BV komen te vervallen. [verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beding nietig is, omdat het in strijd zou zijn met dwingend recht. [verweerder] heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Nu de opgenomen bepaling aansluit bij de strekking van artikel 7:666 BW, welk artikel een scheiding creëert tussen de periode voor en na het faillissement, ziet de kantonrechter - zonder nadere onderbouwing van [verweerder] die ontbreekt – geen reden om te bepalen dat dit beding nietig is. Wel is vanaf de datum van indiensttreding van [verweerder] bij de nieuwe Ten Brink BV sprake geweest van opvolgend werkgeverschap. Voor wat betreft de berekening van het aantal dienstjaren van [verweerder] dient dan ook te worden uitgegaan van 18 februari 2013.
4.22.
Gelet op de aard en de uitkomst van de zaak is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat de proceskosten op de hierna te bepalen wijze worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2024,
5.2.
veroordeelt Wilco om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen conform artikel 7:673 lid 2 BW,
5.3.
verklaart voor recht dat ten aanzien van het afspiegelingsbeginsel, anciënniteit en transitievergoeding sprake is van opvolgend werkgeverschap en [verweerder] sinds
18 februari 2013 in dienst is van (rechtsvoorganger van ) Wilco,
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven te Assen en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024 door,
mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 353/md