ECLI:NL:GHARL:2025:50

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
200.344.363
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 17 april 2024 is uitgesproken. De rechtbank had de vrouw veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de woning aan de [adres] te [woonplaats2]. De vrouw heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat zij het eens is met de toedeling van de woning aan de man. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de beslissingen die betrekking hebben op de levering van de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar hoger beroep niet binnen de vereiste termijn heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid voor dat deel van het beroep. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven, waarbij de vrouw voor het overige wel ontvankelijk is in haar hoger beroep. De uitspraak van het hof is gedaan op 7 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.363
zaaknummer rechtbank Gelderland 422979
arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. B. Anik
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. J.G. Kalk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 17 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of de vrouw ontvankelijk is in haar hoger beroep in verband met het niet inschrijven van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). De vrouw heeft op 16 september 2024 een akte genomen. De man heeft op 25 september 2024 een antwoordakte genomen.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Op dat huwelijk was het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing en partijen waren in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, zodat een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dient plaats te vinden. Onderdeel van deze huwelijksgoederengemeenschap is de eigendom van 99/100ste deel van de woning aan de [adres] te [woonplaats2] (hierna: de woning). De vorderingen van partijen bij de rechtbank strekken ertoe de wijze van verdeling van de woning te gelasten, waarbij geldt dat partijen het niet eens zijn over de financiële afwikkeling daarvan.
2.2.
De man heeft in eerste aanleg in conventie, na vermindering van eis, gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. zal bepalen dat de vrouw binnen een week na het vonnis van de rechtbank haar medewerking dient te verlenen aan het verlijden van de aktes tot verdeling en levering van (bedoeld zal zijn:) haar aandeel in het 99/100ste aandeel in de woning aan de man, waarbij de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, met machtiging van de man om het vonnis van de rechtbank op de voet van (bedoeld zal zijn:) artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats te doen stellen van de medewerking van de vrouw, waarbij de kosten voor het opstellen van de verdelingsakte bij helft tussen partijen zullen worden gedragen,
II. zal bepalen dat de vrouw aan de man binnen een week na het vonnis van de rechtbank zal voldoen
primairde helft van de onderwaarde van de woning per 2011 van € 6.422,13,
subsidiairter zake van de vergoedingsrechten van de man € 9.240,34, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
III. zal bepalen dat de vrouw aan de man binnen een week na het vonnis van de rechtbank zal voldoen de helft van de kosten die de man vanaf 2011 heeft betaald inzake de eigenaarslasten, waterschapslasten en de premie opstalverzekering voor de woning van € 2.184,37 (p.m.), dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag,
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
2.3.
De vrouw heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. zal bepalen dat er een 'spoorboekje' wordt vastgesteld teneinde tot verkoop c.q. overname van de woning te komen,
II. zal bepalen dat de woning door een onafhankelijke NVM-taxateur getaxeerd dient te worden,
III. zal bepalen dat de man binnen twee maanden na datum van het taxatierapport aan de vrouw dient te laten weten of hij de woning kan overnemen,
IV. zal bepalen dat wanneer de man de woning niet kan overnemen, binnen een week na zijn mededeling daaromtrent, dan wel binnen een week na afloop van de twee maanden termijn, aan een NVM-makelaar de opdracht wordt verstrekt om de woning in de verkoop te zetten,
V. zal bepalen dat partijen een redelijk bod dienen te aanvaarden, waarbij de NVM-makelaar kan bepalen of een bod redelijk is,
VI. zal bepalen dat indien de man zijn medewerking niet aan de hiervoor vermelde vorderingen verleent, het vonnis van de rechtbank als vervangende toestemming kan worden aangemerkt om de gevorderde handelingen alsnog te kunnen verrichten,
in voorwaardelijke reconventie:
VII. zal bepalen dat, indien de vordering van de man met betrekking tot de helft van de eigenaarslasten, waterschapslasten en opstalverzekering wordt toegewezen, de eigenaarslasten worden verrekend met een gebruiksvergoeding van € 9.320,00 per jaar.
2.4.
De rechtbank heeft het volgende beslist:

in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen een week na dagtekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verlijden van de aktes tot verdeling en levering van haar aandeel in het 99/100ste aandeel in de woning aan de man, waarbij de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) en waarbij de kosten voor het opstellen van de verdelingsakte bij helft tussen partijen zullen worden gedragen, met dien verstande dat partijen voor het overige niets meer aan elkaar verschuldigd zijn,
5.2.
bepaalt dat indien de vrouw niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de vrouw strekkende tot verdeling en levering van (haar aandeel in) de woning aan de man,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1. en 5.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof stelt voorop dat de rechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van (een deel van) een akte die is bestemd tot levering van een registergoed, zoals een woning (artikel 3:300/3:301 lid 1 BW). Hoger beroep tegen een dergelijke uitspraak moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. De rechter dient ambtshalve na te gaan of aan het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW is voldaan. Artikel 3:301 lid 2 BW heeft een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond het toepassingsbereik van deze bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken, of waarin de betrouwbaarheid van de openbare registers niet in het geding is. Daarom moet worden aangenomen dat de eis van inschrijving in het rechtsmiddelenregister slechts geldt voor gevallen waarin de bestreden uitspraak op het moment dat het rechtsmiddel wordt ingesteld, daadwerkelijk in de plaats van (een deel van) de akte van levering is getreden of nog kan treden. [1] Verder strekt een niet-ontvankelijkheid op grond van artikel 3:301 lid 2 BW zich alleen uit tot de grieven of klachten die zich richten tegen oordelen die betrekking hebben op het gedeelte van de uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van (een deel van) de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. [2]
3.2.
In dit geval heeft de vrouw haar hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Dat betekent dat de vrouw in een deel van haar hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In de beslissing in het vonnis onder 5.2 heeft de rechtbank onder verwijzing naar artikel 3:300 lid 2 BW bepaald dat indien de vrouw niet aan de veroordeling onder 5.1 voldoet, het vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de vrouw strekkende tot verdeling en levering van (haar aandeel in) de woning aan de man. Dat betreft een situatie als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW, waarop het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW van toepassing is. Het vonnis kan namelijk (nog) in de plaats treden van (een deel van) een tot levering van een registergoed bestemde akte.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat ten tijde van het instellen van hoger beroep (nog) geen levering van de woning aan de man had plaatsgevonden. Dat betekent dat het vonnis, in ieder geval op het moment dat het hoger beroep werd ingesteld, daadwerkelijk nog in de plaats van (een deel van) de akte van levering kan treden.
3.4.
De vrouw stelt dat zij desondanks niet gehouden was om het hoger beroep in te schrijven in het rechtsmiddelenregister omdat zij het eens is met de toedeling van de woning aan de man. Haar hoger beroep ziet dan ook niet op de levering van de woning aan de man, noch op onderdeel 5.2. van het vonnis, aldus de vrouw. De vrouw kan zich echter niet verenigen met de beslissing van de rechtbank over (i) de verrekening van de overwaarde / de toewijzing van de investeringskosten en (ii) de afwijzing van de vorderingen van de vrouw in reconventie ten aanzien van de verrekening van verschillende posten, zoals de gebruikersvergoeding en de eigenaarslasten.
3.5.
Het hof is van oordeel dat het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de vrouw strekkende tot verdeling en levering van (haar aandeel in) de woning aan de man onlosmakelijk is verbonden met het oordeel van de rechtbank onder 5.1. van het vonnis voor zover de vrouw daarin is veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan het verlijden van de aktes tot verdeling en levering van haar aandeel in het 99/100ste aandeel in de woning aan de man, waarbij de vrouw dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en). Ook het oordeel van de rechtbank onder 5.6. ten aanzien van de afwijzing van de vorderingen van de vrouw in reconventie voor zover dit de vorderingen I. tot en met VI. betreffen is onlosmakelijk verbonden met het gedeelte van het vonnis dat in de plaats treedt van de leveringsakte.
3.6.
Het hof acht de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover deze ziet op de beslissingen in het vonnis over de algehele verrekening van de overwaarde van de woning, het vergoedingsrecht van de man ter zake van de aflossingen op de hypothecaire geldlening(en), het vergoedingsrecht van de man ter zake van de investeringen in de woning, de verrekening van de door de man betaalde eigenaarslasten, waterschapslasten en opstalverzekering, de vordering van de vrouw ten aanzien van de gebruiksvergoeding en/of de afwijzing van de vorderingen van de vrouw in voorwaardelijke reconventie ten aanzien van de verrekening van verschillende posten (vordering VII. in reconventie). Deze beslissingen zijn naar het oordeel van het hof, anders dan de man aanvoert, niet onlosmakelijk verboden met de beslissing dat het vonnis in de plaats treedt van (een deel van) de leveringsakte. Dit gelet op de beperkte strekking van het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW en de omstandigheid dat deze beslissingen niet nodig zijn om de levering van de woning te bewerkstelligen. Daarvoor geldt het voorschrift van artikel 3:301 lid 2 BW dan ook niet, zodat de vrouw met betrekking tot die beslissing van de rechtbank wel ontvankelijk is in haar hoger beroep.
De conclusie
3.7.
De vrouw zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de beslissingen in het vonnis van de rechtbank van 17 april 2024 onder 5.1. voor zover de vrouw daarin is veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan alle handelingen ten aanzien van de levering van de woning, waarbij de vrouw dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) en onder 5.6 voor zover dit de afwijzing van de vorderingen I. tot en met VI. van de vrouw in reconventie betreft. Uit een oogpunt van proceseconomie zal het hof deze beslissing aanhouden totdat een eindarrest in deze zaak zal worden gewezen.
3.8.
Voor het overige is de vrouw ontvankelijk in haar hoger beroep. Met het oog daarop wordt de zaak verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van
18 februari 2025voor memorie van grieven en
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, K. Mans en M. Schoemaker, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1108.
2.HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647.