Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
[plaats1](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Vaststaande feiten
2.Huurtijd
3.Huurprijs, eventuele service(kosten) en betalingsverplichtingen van huurder.
Huurbeding
3.Geschil
- de verhuur valt onder artikel 11, lid 1, letter b, onder 2o, van de Wet OB, de kort-verblijf-uitzondering, ook wel short stay genoemd, en als dat niet het geval is,
- belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan het Vastgoedbesluit.
4.Beoordeling van het geschil
met een soortgelijke functie[onderstreping door het Hof]" een uitzondering invoert op de in deze bepaling neergelegde vrijstelling voor verhuur van onroerende goederen, dat de in dit zinsdeel bedoelde handelingen dus onder het algemene stelsel van de Zesde richtlijn (nu: Btw-richtlijn) worden geplaatst, welk stelsel – behoudens de uitdrukkelijk voorziene uitzonderingen – alle belastbare handelingen aan belasting onderwerpt en dat dit zinsdeel dan ook niet strikt mag worden uitgelegd. [1] De uitdrukking “sectoren met een soortgelijke functie” moet ruim worden uitgelegd, aangezien zij beoogt te verzekeren dat het tijdelijk verstrekken van accommodatie op overeenkomstige wijze als in het hotelbedrijf, dat potentieel met dit laatste concurreert, aan belasting wordt onderworpen.
De aard en de duur van het verblijf zijn bepalend voor de vraag of sprake is van ‘verblijf voor een korte periode’. Als de gasten feitelijk maximaal zes maanden in de accommodatie verblijven en zij het middelpunt van hun maatschappelijk leven niet daarnaar verplaatsen, is in ieder geval sprake van een ‘verblijf voor een korte periode’ in een accommodatie in het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf.”
Bij verhuur voor een periode langer dan zes maanden, rust op de verhuurder de bewijslast om tegenover de inspecteur aannemelijk te maken dat toch sprake is van een ‘verblijf voor een korte periode’ zoals hiervoor bedoeld.” Maar met de zinsnede “zoals hiervoor bedoeld”, moet verwezen zijn naar de zin “Als de gasten feitelijk maximaal zes maanden in de accommodatie verblijven (…), is in ieder geval sprake van een ‘verblijf voor een korte periode’ in een accommodatie in het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf.” Dus ook dan blijft het feitelijke verblijf doorslaggevend.
De term ‘sectoren met een soortgelijke functie’ moet ruim worden uitgelegd. Deze term heeft namelijk tot doel het belasten van het tijdelijk verstrekken van accommodatie die plaatsvindt op overeenkomstige wijze als in het hotelbedrijf. Het gemeenschappelijke kenmerk van de in de richtlijnbepaling bedoelde accommodatie is dat het gaat omverblijfsruimten die zijn ingericht om daarin kort te verblijven, zonder dat de tijdelijke bewoner is belast met de zorg voor de inventaris[onderstreping door het Hof] (HR 26 januari 2007, nr. 41.917). Bij een accommodatie voor het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf gaat het om accommodatie die de verhuurder in gemeubileerde/ingerichte staat aan de gasten verhuurt.” Dit maakt dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat bij een feitelijk verblijf van minder dan zes maanden door de huurder in een ter beschikking gestelde gemeubileerde woning waarbij de huurder niet wordt belast met de zorg voor de inventaris sprake was van short stay verhuur.
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.814, en
- bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 559.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).