ECLI:NL:GHARL:2025:4767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
24/1062 en 24/1063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning en garagebox onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2024. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning en een garagebox onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 205.000 en de garagebox op € 18.000, waarop aanslagen onroerendezaakbelasting en andere heffingen volgden. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen en aanslagen, maar de rechtbank heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende opnieuw de waarden betwist en verzocht om schadevergoeding van € 100.000. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog zijn en dat het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/1062 en 24/1063
uitspraakdatum: 29 juli 2025
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 20 maart 2024, nummers ARN 22/4567 en 22/5272, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres1] 5 (hierna: de woning) en [adres1] 8 G9 (hierna: de garagebox) te [woonplaats] , voor het jaar 2022, waardepeildatum 1 januari 2021, vastgesteld op € 205.000 respectievelijk € 18.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) van € 240,87 in verband met de woning en van € 21,15 in verband met de garage opgelegd. Voorts zijn er aanslagen rioolheffing van € 104,96 en afvalstoffenheffing van € 255,00 opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen en de aanslagen bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025. De heffingsambtenaar is met kennisgeving niet verschenen. Belanghebbende is bij aangetekende brief van 19 mei 2025, verzonden aan het adres [adres1] 5, [woonplaats] , uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op woensdag 2 juli 2025 om 11.50 uur in het gerechtsgebouw, Walburgstraat 2-4 te Arnhem. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 mei 2025 om 13:39 uur op het genoemde adres is uitgereikt en dat voor ontvangst daarvan is getekend. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de woning. Het betreft een in 1965 gebouwde rijwoning met berging. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 145 m² en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 163 m2. Belanghebbende is tevens eigenaar van de eveneens in 1965 gebouwde garagebox met een oppervlakte van 26 m2.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
2.3.
De Rechtbank heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daartoe overweegt de Rechtbank dat belanghebbende voor de jaren 2013, 2014, 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 ook beroep heeft ingesteld inzake de WOZ-waarden van de woning en de garagebox en - in sommige jaren - de rioolheffing en de afvalstoffenheffing en dat al deze beroepen ongegrond [1] zijn verklaard, dat de hoger beroepen voor de jaren 2017 en 2019 eveneens ongegrond [2] zijn verklaard, dat het beroep in cassatie voor het jaar 2017 niet-ontvankelijk [3] is verklaard en dat belanghebbende in zijn beroepschriften en de aanvullingen daarop geen andere gronden naar voren heeft gebracht dan die hij ook al in die eerdere procedures naar voren heeft gebracht.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
  • de waarden van de woning en de garagebox op de waardepeildatum te hoog zijn vastgesteld,
  • de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld, en of
  • belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100.000.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vermindering van de vastgestelde waarden en van de aanslagen en tot vergoeding van schade.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

De waarde van de onroerende zaken
4.1.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep - evenals in eerdere procedures - de objectafbakening betwist, is het Hof van oordeel dat de woning en de garagebox terecht zijn afgebakend als twee zelfstandige WOZ-objecten als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ. Het Hof voegt hieraan toe dat het begrip eigen woning in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hetzelfde is als het begrip onroerende zaak bij de objectafbakening in artikel 16 van de Wet WOZ. Als de garage als aanhorigheid tot de eigen woning behoort, betekent dit - anders dan belanghebbende van mening is - dus niet dat de woning en de garage als één object moet worden aangemerkt voor de Wet WOZ.
4.2.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.3.
In hoger beroep bepleit belanghebbende gemotiveerd lagere waarden voor de woning en de garagebox. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarden niet te hoog zijn.
4.4.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarden wijst de heffingsambtenaar op de in de beroepsprocedures voor de Rechtbank ingebrachte taxatierapporten van taxateur [naam1] van 24 oktober 2023 waarin de waarden van de woning en de garagebox zijn getaxeerd op respectievelijk € 205.000 voor de woning en op € 18.000 voor de garagebox.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar, in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, met de taxatierapporten aannemelijk gemaakt dat de waarden van de woning en de garagebox niet te hoog zijn vastgesteld.
4.6.1.
De waarde van de woning is getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie in de directe omgeving van de woning gelegen referentieobjecten die rondom de betreffende waardepeildatum zijn verkocht. De genoemde referentieobjecten zijn gezien soort object, bouwjaar, ligging en grootte voldoende vergelijkbaar. Bij de waardering heeft de heffingsambtenaar voorts voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten in met name kwaliteit en onderhoud.
4.6.2.
Blijkens de taxatierapporten is de waarde van de garagebox getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van drie in [woonplaats] gelegen referentieobjecten die rondom de betreffende waardepeildatum zijn verkocht. De in de taxatierapporten genoemde referentieobjecten zijn wat betreft type en bouwjaar voldoende vergelijkbaar. Bij de waardering heeft de heffingsambtenaar voorts voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de garage en de referentieobjecten in met name grootte en onderhoud.
Aanslagen OZB, rioolheffing en afvalstoffenheffing
4.7.
Belanghebbende heeft gesteld dat de afvalcontainers niet functioneerden, dat de gemeente weigerde afval te (laten) ophalen en dat hij slechts een minimale hoeveelheid afval aanbiedt. Hij wil om die reden vrijstelling dan wel minimalisering van de afvalstoffenheffing. Het tarief van de rioolheffing vindt hij te hoog in relatie tot de hoeveelheid afgevoerd water.
4.8.
Het vaststellen van belastingverordeningen en de daarbij behorende tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad (artikel 216 en artikel 219, lid 2, Gemeentewet). De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd over het in de verordeningen vastgestelde tarief te oordelen. Het Hof stelt vast dat de aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met geldende verordening en tarieven. De omstandigheid dat belanghebbende weinig afvalstoffen aanbiedt en weinig water afvoert leidt niet tot een lagere aanslag afvalstoffenheffing (vastrecht) of een lagere aanslag rioolheffing.
4.9.
Voor zover belanghebbende met zijn betoog dat de gemeente heeft geweigerd zijn container te (laten) ledigen, bedoelt te stellen dat de gemeente de inzamelplicht van huishoudelijke afvalstoffen (artikel 10.21 Wet milieubeheer) niet is nagekomen en dat dit aan de afvalstoffenheffing in de weg staat [4] , heeft hij die stelling – tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar – niet aannemelijk gemaakt.
4.10.
De overige grieven van belanghebbende zijn door de heffingsambtenaar gemotiveerd bestreden en kunnen niet tot een gegrond hoger beroep leiden.
4.11.
De hoogte van de aanslagen OZB (eigenaar) en rioolheffing (gebruiker) is bovendien gerelateerd aan de voor de woning vastgestelde WOZ-waarde. Nu het Hof geen reden ziet om voor de onderhavige jaren de vastgestelde WOZ-waarde van de woning te verlagen is er ook om die reden geen aanleiding de aanslagen OZB en rioolheffing te verlagen.
Schadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft een verzoek om vergoeding van schade gedaan tot een bedrag van € 100.000. Het Hof vat dit verzoek op als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling en evenmin van het niet tijdig nemen van een besluit, is dit verzoek reeds daarom niet voor toewijzing vatbaar. Mocht belanghebbende zich voor schadevergoeding baseren op een andere wettelijke bepaling, dan dient hij zich te wenden tot de burgerlijke rechter (artikel 8:71 Awb).
4.13.
De overige grieven van belanghebbende komen in de kern neer op het uiten van zijn onvrede over de wijze waarop de overheid, in het bijzonder de gemeente [de gemeente] , en de rechterlijke macht functioneert. Deze grieven kunnen echter niet tot vernietiging of vermindering van de in geding zijnde beschikkingen en aanslagen leiden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
De griffier, De raadsheer,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 18 december 2014, AWB 13/7178, 13/7180, 13/7181 en 13/7182; Rechtbank Gelderland 7 april 2015, AWB 14/6416 en 14/6419; Rechtbank Gelderland 11 juli 2018, AWB 17/4156; Rechtbank Gelderland 14 februari 2020 AWB 19/5363, 19/5381, 19/5383 en 19/5384; Rechtbank Gelderland 24 maart 2023 AWB 18/5868, 18/5869, 20/4001, 21/2013, 21/3579 en 21/4409.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6632; Hof Arnhem-Leeuwarden 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6065.
3.Hoge Raad 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:794.
4.Vergelijk HR 2 januari 1985, ECLI:NL:HR:1985:AW8380, BNB 1985/102.