ECLI:NL:GHARL:2019:6632

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
18/00764
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling onroerende zaken en heffingen door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2018. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning en garage, en de daaropvolgende aanslagen voor afvalstoffenheffing, rioolheffing en onroerende-zaakbelasting (OZB). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 142.000 en de garage op € 15.000, beide per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen en de aanslagen, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 6 juni 2019 is belanghebbende niet verschenen, ondanks een tijdig verzonden uitnodiging. Hij heeft wel een wrakingsverzoek ingediend, dat door de wrakingskamer is afgewezen. Het Hof heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schending van het fundamentele recht op een onafhankelijke rechter. Het Hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de waardevaststellingen en aanslagen terecht zijn opgelegd. Ook het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding van € 100.000 is afgewezen, omdat er geen onrechtmatig besluit of handeling is vastgesteld.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat belanghebbende kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van procesrecht, wat heeft geleid tot een proceskostenveroordeling voor de reiskosten van de heffingsambtenaar tot een bedrag van € 20. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00764
uitspraakdatum:
20 augustus 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 juli 2018, nummer AWB 17/4156, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Belastingcentrum Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 5 te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 142.000. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 G9 te [Z] (hierna: de garage), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 15.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn de aanslagen onroerende-zaakbelasting 2017 (OZB), de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag rioolbelasting gebruiker woning vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.6.
Belanghebbende heeft met dagtekening 5 juni 2019, bij het Hof binnengekomen op 6 juni 2019, een wrakingsverzoek gedaan. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 16 juli 2019 het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning en van de garage. De woning betreft een rijwoning met een berging uit het bouwjaar 1965. De inhoud van de woning bedraagt 406 m³ en de oppervlakte van het perceel bedraagt 163 m². De garage, uit het bouwjaar 1965, heeft een oppervlakte van 26 m².
2.2.
Bij beslissing van 27 februari 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank het wrakingsverzoek van belanghebbende strekkende tot de wraking van mr. A.P. Vaatstra, rechter in de Rechtbank, afgewezen. Bij beslissing van 19 juni 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank het wrakingsverzoek van belanghebbende strekkende tot de wraking van mr. A.P. Vaatstra, mr. L.P.J. Lambooij, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. Y.M.J.I. Baauw, allen rechters in de Rechtbank, niet-ontvankelijk verklaard.

3.Geschil

In geschil is of:
  • de beslissing van de wrakingskamer van 19 juni 2018 terecht is genomen;
  • de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog is;
  • de waarde van de garage op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog is;
  • de aanslagen OZB, afvalstoffenheffing en rioolbelasting terecht zijn opgelegd; en
  • belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100.000.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Bij een aangetekend verzonden brief van 9 april 2019 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 6 juni 2019 om 11:00 uur te Arnhem. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 10 april 2019 is afgeleverd bij het Hof bekende adres van de belanghebbende, zijnde [a-straat] 5 te [Z] . Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan belanghebbende is verzonden, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.
4.2.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft het Hof kennisgenomen van de brief van belanghebbende van 5 juni 2019. In deze brief heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat hij zich niet veilig voelt om naar de zitting te komen. Tevens heeft hij een voorwaardelijk wrakingsverzoek ingediend met betrekking tot de raadsheren die de onderhavige zaak behandelen, voor het geval zij niet aan het verzoek om uitstel tegemoet komen. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 16 juli 2019 het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen. Het Hof ziet in het verzoek om uitstel van de zitting geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen.
Beslissing van de wrakingskamer van 19 juni 2018
4.3.
Belanghebbende verzoekt in hoger beroep een oordeel over de beslissing van de wrakingskamer van 19 juni 2018.
4.4.
Tegen een beslissing inzake wraking staat, behoudens in bijzondere, hier niet aan de orde zijnde gevallen, geen zelfstandig rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). Het blijft echter wel mogelijk dat een partij in het hoger beroep tegen de einduitspraak in de zaak zelf ook de beslissing op het wrakingsverzoek ter discussie stelt in het kader van een klacht over schending van het fundamentele recht op behandeling van de zaak door een onpartijdige rechter (HR 2 december 2005, nr. 40066, ECLI:NL:HR:2005:AU7352). Belanghebbende heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat mr. Vaatstra, door de afwijzing van het verzoek om uitstel van de zitting omdat het verweerschrift kort daarvoor was ingediend, de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt en dat daarom geen sprake is geweest van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Verder is mr. Vaatstra lui, onbekwaam en corrupt, aldus belanghebbende.
4.5.
Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. De rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat een verzoek om uitstel van de zitting wordt afgewezen, levert op zichzelf niet een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld. Evenmin zijn in het dossier aanknopingspunten ervoor te vinden dat mr. Vaatstra lui, onbekwaam en corrupt zou zijn. Het Hof komt tot het oordeel dat er geen sprake is van schending van het fundamentele recht op de behandeling van de zaak door een onafhankelijke rechter.
Waarde woning [a-straat] 5
4.6.
Voor zover belanghebbende de waarde van de woning in hoger beroep betwist, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt het haar overwegingen tot de zijne.
Waarde garage [a-straat] 8 G9
4.7.
Voor zover belanghebbende de waarde van de garage in hoger beroep betwist, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt het haar overwegingen tot de zijne.
Afvalstoffenheffing, rioolbelastinging, OZB
4.8.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolbelasting en OZB betwist, is het Hof van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en maakt het haar overwegingen tot de zijne.
Schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende heeft een verzoek om vergoeding van schade gedaan tot een bedrag van € 100.000. Het Hof vat dit verzoek op als een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige handeling en evenmin van het niet tijdig nemen van een besluit, is dit verzoek niet voor toewijzing vatbaar. Mocht belanghebbende zich voor een schadevergoeding baseren op een andere wettelijke bepaling, dan dient hij zich te wenden tot de burgerlijke rechter (artikel 8:71 van de Awb).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten van belanghebbende.
De heffingsambtenaar heeft verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten, meer in het bijzonder reiskosten, omdat belanghebbende kennelijk onredelijk gebruik maakt van het procesrecht als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de heffingsambtenaar gewezen op de inhoud van de door belanghebbende ingediende processtukken die hij als grievend ervaart, het in hoger beroep komen terwijl er geen inhoudelijke gronden worden aangevoerd en het – net als in iedere belastingprocedure die hij voert – zonder kennisgeving niet ter zitting verschijnen zodat de heffingsambtenaar telkenmale voor niets naar de zitting komt.
Het Hof is met de heffingsambtenaar van oordeel dat in de onderhavige situatie sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door belanghebbende. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het hogerberoepschrift bol staat van teksten die als grievend moeten worden aangemerkt en die geen inhoudelijk verband houden met de in geding zijnde beschikkingen en aanslagen. Ter illustratie wijst het Hof op de navolgende passage: “(…) Daarom moet de gemeente [Z] de inwoners van [Z] wel afpersen om de tekorten aan te vullen en zij doet dat met veel verve en fanatisme. Nederland hangt van corruptie en fraude aan elkaar, De kwetsbaarste Nederlanders worden steeds maar weer gestraft voor de misdaden van de machtigste Nederlanders. Zo was het vroeger en zo is het nu en zo zal het in de toekomst zijn. De Joden, die uit Duitsland naar Nederland zijn gevlucht om te ontkomen aan de heksenjacht van de Nazi’s, kwamen van een koude kermis thuis. (…)”. Nu belanghebbende geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd en pas in een zeer laat stadium een verzoek om uitstel van de zitting heeft gedaan – dat het Hof pas na de zitting heeft bereikt – terwijl de heffingsambtenaar wel naar de zitting is gekomen hoewel hij bij andere zaken van belanghebbende wordt geconfronteerd met vergelijkbaar handelen, ziet het Hof aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor de reiskosten van de heffingsambtenaar tot een bedrag van € 20.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt belanghebbende in de proceskosten van de heffingsambtenaar tot een bedrag van € 20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Linssen, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
20 augustus 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter
te ondertekenen.
(C.E. te Brake) (I. Linssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 augustus 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.