In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2023, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017 gedeeltelijk gegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag voor 2016 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.451 en de aanslag voor 2017 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.817. Tevens heeft de rechtbank de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en belanghebbende een vergoeding voor griffierecht en proceskosten toegekend.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 1 juli 2025 zijn partijen tot een compromis gekomen, waarbij onder andere is overeengekomen dat er voor de jaren 2016 en 2017 geen verlies uit terbeschikkinggesteld vermogen is en dat het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nihil bedraagt. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, behoudens de beslissing omtrent de navorderingsaanslag voor 2016, die is verminderd. De Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht vergoeden.
De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.