ECLI:NL:GHARL:2025:4260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
200.351.415
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk was, omdat hij geen gezag had over de minderjarige en zijn rechten niet rechtstreeks werden geraakt door de ondertoezichtstelling. De moeder had het gezag en de GI (gecertificeerde instelling) voerde de ondertoezichtstelling uit. Het hof concludeerde dat de vader geen belanghebbende was in deze procedure, omdat de ondertoezichtstelling niet ingreep in zijn rechten of verplichtingen. De vader had weliswaar enige tijd voor de minderjarige gezorgd, maar dit was niet formeel erkend en de GI had dit slechts gedoogd. Het hof verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken en compenseerde de proceskosten, omdat de vader niet misbruik had gemaakt van zijn recht om hoger beroep in te stellen. De beslissing van de kinderrechter bleef daarmee in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.415
zaaknummer rechtbank Overijssel 319653
beschikking van 10 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
die is gevestigd in Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
hierna: de GI,
en
[de moeder],
die woont op een geheim adres,
belanghebbende in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M.H.J. Booijink.

1.Samenvatting van de beslissing

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 11 september 2025. Het hof beslist dat het hoger beroep dat de vader heeft ingesteld van deze beslissing niet in behandeling wordt genomen (niet-ontvankelijk), zodat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2010. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
2.2
In de beschikking van 13 juni 2023 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken. In diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader.
2.3
Op 14 juni 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op adres van de opa van moederszijde (mz) verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tot 27 juni 2023, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
Deze machtiging is in de plaats gesteld van genoemde machtiging van 13 juni 2023.
2.4
In de beschikking van 21 juni 2023 is de voorlopige ondertoezichtstelling verlengd tot 13 september 2023. In diezelfde beschikking is de machtiging om [de minderjarige] uit huis te plaatsen op het adres van de opa (mz) of van een ander persoon uit het brede netwerk van de moeder of de vader, verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
2.5
In de beschikking van 11 september 2023 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 11 september 2024. In diezelfde beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van zes maanden tot 11 maart 2024.
2.6
In de beschikking van 6 maart 2024 is de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 11 september 2024.
2.7
[de minderjarige] verbleef sinds 16 februari 2024 op een woongroep van [naam1] . Op 2 mei 2024 is [de minderjarige] uitgeschreven op deze woongroep. [de minderjarige] verbleef daarna enige tijd bij de vader.
2.8
In de beschikking van 13 augustus 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken, tot 27 augustus 2024, welke machtiging tot uithuisplaatsing in de beschikking van 20 augustus 2024 is verlengd tot 11 september 2024.
2.9
[de minderjarige] verblijft sinds 14 augustus 2024 bij [naam2] in [plaats1] .

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1
De GI heeft de kinderrechter verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een
accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2
In de tussenbeschikking van 10 september 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder van [de minderjarige] verlengd voor de duur van twee maanden, tot 11 november 2024 en is elke verdere beslissing op het verzoek van de GI aangehouden.
3.3
In de beschikking van 6 november 2024 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder van [de minderjarige] verlengd tot 11 september 2025.
4. De procedure bij het hof
4.1
De vader is het niet eens met deze beslissing van de kinderrechter en komt in hoger beroep. Hij verzoekt het hof om de beschikking van 6 november 2024 te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI en de moeder voeren beiden aan dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Als hij wel ontvankelijk is, vinden zij dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven. De moeder wil dat de vader wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 3 februari 2025 en
  • het verweerschrift van de moeder.
4.4
[de minderjarige] heeft op 12 mei 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof.
Hij heeft verteld wat hij vindt van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
4.5
De zitting bij het hof was op 15 mei 2025. Aanwezig waren:
  • de vader met mr. De Gruijl;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • namens de moeder mr. Maatman als waarnemer van mr. Booijink.

5.Het oordeel van het hof

Ondertoezichtstelling
5.1
Zowel de GI als de moeder hebben aangevoerd dat de vader geen belanghebbende is en dat hij daarom niet-ontvankelijk is. De vader heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Uit artikelen 806 lid 1 en 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat zowel door de verzoeker als door de belanghebbenden hoger beroep kan worden ingesteld van een beschikking. Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
5.3
De ondertoezichtstelling is een maatregel die het ouderlijk gezag beperkt. De GI kan ter uitvoering van haar taak zo nodig schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De met het gezag belaste ouder en de minderjarige dienen deze aanwijzingen op te volgen (artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Dergelijke aanwijzingen kunnen op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder vervallen worden verklaard (artikel 1:259 lid 1 BW). Hieruit volgt dat de maatregel van ondertoezichtstelling ingrijpt in de rechtsbetrekking tussen de met het gezag beklede ouder(s) en de minderjarige en aldus rechtstreeks betrekking heeft op de uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en verplichtingen. [1]
5.4
Omdat de vader geen gezag heeft over [de minderjarige] is het hof van oordeel dat de rechten of verplichtingen van de vader door de ondertoezichtstelling niet rechtstreeks worden geraakt en de vader dus geen belanghebbende is.
5.5
Ten overvloede overweegt het hof dat ook niet is gebleken dat de (verlenging van de) ondertoezichtstelling zou leiden tot een ongeoorloofde inmenging van het family life (8 lid 1 EVRM) tussen de vader en [de minderjarige] . De door de GI genoemde doelen van de ondertoezichtstelling, waarnaar de kinderrechter in de bestreden beschikking verwijst, hebben geen betrekking op het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het recht op family life tussen de vader en [de minderjarige] wordt daarom niet rechtstreeks geraakt door de procedure over de verlenging tot ondertoezichtstelling.
5.6
Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren.
Machtiging uithuisplaatsing
5.7
Ook ten aanzien van het verzoek van de vader aan het hof om de beslissing van de kinderrechter tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen, vinden de GI en de moeder dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5.8
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige] verbleef vanaf 16 februari 2024 op een woongroep van [naam1] . Kort daarna begon [de minderjarige] (steeds langer en vaker) weg te lopen. De GI vermoedde al snel dat [de minderjarige] bij de vader verbleef. Toen dat uiteindelijk bevestigd werd door de vader, heeft de GI besloten om het verblijf van [de minderjarige] daar (tijdelijk) te gedogen. De moeder was het niet eens met het verblijf van [de minderjarige] bij de vader.
5.9
In de beschikking van 13 augustus 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken, tot 27 augustus 2024, welke machtiging tot uithuisplaatsing in de beschikking van 20 augustus 2024 is verlengd tot 11 september 2024. De vader is door de rechtbank zowel in de beschikking van 20 augustus 2024 als in de beschikking van 10 september 2024 als in de bestreden beschikking als belanghebbende aangemerkt. Het hof is van oordeel dat de vader (inmiddels) geen belanghebbende meer is. Hoewel [de minderjarige] feitelijk enkele maanden bij de vader heeft verbleven, heeft [de minderjarige] in die periode niet zijn (formele) hoofdverblijf bij de vader gehad. De moeder die het gezag heeft, had daartoe geen toestemming gegeven en zijn verblijf bij de vader werd slechts gedurende enkele maanden door de GI gedoogd en is door de spoedmachtiging al op 14 augustus 2024 geëindigd. Omdat de vader geen gezag heeft, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet bij de vader is en hij ten tijde van de bestreden beschikking ook feitelijk niet meer bij de vader verbleef, worden de rechten of verplichtingen van de vader door de machtiging tot uithuisplaatsing niet rechtstreeks geraakt. Bovendien, zelfs als het hof tot vernietiging van de beslissing tot machtiging tot uithuisplaatsing zou beslissen, dan zou die beslissing er niet leiden dat [de minderjarige] bij de vader zou gaan wonen.
5.1
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.5 overweegt het hof ten overvloede dat ook
niet is gebleken dat de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing zou leiden tot een ongeoorloofde inmenging van het family life tussen de vader en [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is niet bij de vader en hij verbleef ten tijde van de bestreden beschikking ook feitelijk niet meer bij de vader. Het recht op family life tussen de vader en [de minderjarige] wordt daarom niet rechtstreeks geraakt door de procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.11
Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren.
Samenvatting
5.12
Omdat het hof zowel ten aanzien van de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing de vader niet-ontvankelijk zal verklaren, komt het hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de vader.
Proceskosten
5.13
De moeder heeft verzocht om de vader te veroordelen tot de proceskosten, omdat hij (opnieuw) een nodeloze procedure is begonnen. Het hof volgt de moeder hierin niet. De kinderrechter heeft de vader (bij de machtiging tot uithuisplaatsing) als belanghebbende aangemerkt. Het hof is van oordeel dat de vader geen misbruik van recht heeft gemaakt door vanuit die positie hoger beroep in te stellen. Het hof zal daarom beslissen dat iedere partij de eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten), omdat het hier gaat om een uithuisplaatsing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en D.J.M. van de Voort, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) en Hoge Raad 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463)