In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk was, omdat hij geen gezag had over de minderjarige en zijn rechten niet rechtstreeks werden geraakt door de ondertoezichtstelling. De moeder had het gezag en de GI (gecertificeerde instelling) voerde de ondertoezichtstelling uit. Het hof concludeerde dat de vader geen belanghebbende was in deze procedure, omdat de ondertoezichtstelling niet ingreep in zijn rechten of verplichtingen. De vader had weliswaar enige tijd voor de minderjarige gezorgd, maar dit was niet formeel erkend en de GI had dit slechts gedoogd. Het hof verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken en compenseerde de proceskosten, omdat de vader niet misbruik had gemaakt van zijn recht om hoger beroep in te stellen. De beslissing van de kinderrechter bleef daarmee in stand.