ECLI:NL:GHARL:2025:4252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
200.347.423
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over minderjarige na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder alleen het gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder, verzocht om gezamenlijk gezag. De rechtbank Overijssel had in een eerdere beschikking op 31 juli 2024 de vader samen met de moeder belast met het gezag over de minderjarige, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en constateert dat de minderjarige onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2025 waren beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig. Het hof oordeelt dat, ondanks dat de minderjarige klem lijkt te zitten tussen de ouders, het in haar belang is dat beide ouders gezamenlijk gezag hebben. Het hof benadrukt dat er enige verbetering is in de communicatie tussen de ouders, wat de samenwerking ten goede kan komen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.423
(zaaknummer rechtbank Overijssel 268122)
beschikking van 10 juli 2025
inzake:
[verzoekster],
verzoekster in hoger beroep,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. G. van Lent,
en
[verweerder],
verweerder in hoger beroep,
wonende te [woonplaats2] ,
hierna: de vader,
advocaat: L.J.A. Eshuis-Nijmeijer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
hierna: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 28 oktober 2021, 23 februari 2022, 12 februari 2024 en
31 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 31 juli 2024 wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 oktober 2024;
- het verweerschrift van de vader en
- de brief van de GI.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 30 april 2025 aan het hof haar mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 mei 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI en
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (geboren [in] 2013). [de minderjarige] woont bij de moeder. Tot de bestreden beschikking had de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 31 juli 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het volgende beslist:
“7.1. belast vader samen met moeder met het gezag over [de minderjarige] ;
7.2.
wijzigt de bij beschikking van 12 februari 2024 vastgestelde voorlopige
omgangsregeling en stelt de navolgende voorlopige zorg- en contactregeling vast:
[de minderjarige] heeft eens in de twee weken contact met vader voor de duur van vier uren, waarbij de overdrachtsmomenten plaatsvinden onder begeleiding. Uitbreiding of afwijking van deze regeling is mogelijk onder regie van de GI.
7.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve zorg- en contactregeling en het verzoek om een bijzondere curator te benoemen aan tot de voortgezette mondelinge behandeling bij kinderrechter mr. A. Flos op maandag 13 januari 2025 om 10.00 uur, welke mondelinge behandeling wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Almelo, Egbert Gorterstraat 5 te Almelo, tot het bijwonen waarvan de belanghebbenden die een afschrift van deze beschikking ontvangen hierdoor worden opgeroepen.”
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof de tussenbeschikkingen van 28 oktober 2021, 23 februari 2022 en 12 februari 2024 gedeeltelijk te vernietigen en de bestreden beschikking van 31 juli 2024 geheel of gedeeltelijk te vernietigen, en opnieuw beschikkende:
a. het verzoek van de vader om te worden belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht, en de proceskosten te compenseren, en
b. het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen.
4.3
Het hof heeft het verzoek van de moeder om een bijzondere curator te benoemen, afgesplitst van het verzoek over het gezag. In de beschikking van 28 januari 2025 heeft het hof de beschikking van 31 juli 2024 van de rechtbank, voor zover het de beslissing over de bijzondere curator betreft, bekrachtigd.
4.4
In onderhavige procedure behandelt het hof het verzoek over het gezag.
4.5
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Hij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag te bekrachtigen.
4.6
De GI is het ook eens met de beslissing van de rechtbank en vraagt het hof de bestreden beschikking in stand te houden.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het oordeel van het hof
5.2
Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders samen het gezag over haar hebben. Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.
5.3
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 [1] geoordeeld dat, ondanks dat [de minderjarige] klem lijkt te zitten tussen haar ouders, het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders samen het gezag hebben. De moeder heeft bij het hof gesteld dat de verwijzing naar deze uitspraak van de Hoge Raad in dit geval niet opgaat. De moeder belemmert – anders dan het geval was in deze uitspraak van de Hoge Raad – de omgang tussen de vader en [de minderjarige] niet, aldus de moeder. Het hof is van oordeel dat de moeder hiermee een te beperkte uitleg geeft aan de uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak tot uitdrukking gebracht dat op grond van artikel 1:251a BW de rechter eenhoofdig gezag aan een ouder
kantoekennen indien een van de daarin genoemde gronden zich voordoet. Uit die formulering volgt dat de rechter, ook indien is voldaan aan het klemcriterium, ruimte heeft om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten. Deze uitleg is ook van toepassing op artikel 1:253c lid 2 BW. Dus, ook indien is voldaan aan het klemcriterium, heeft de rechter ruimte om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten. Deze uitleg van het tweede lid van artikel 1:253c BW strookt met het uitgangspunt dat bij dit soort beslissingen, zoveel mogelijk recht moet worden gedaan aan het belang van het kind.
5.4
In dat kader overweegt het hof als volgt. [de minderjarige] heeft (inmiddels onbegeleid) contact met de vader, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] terug brengt. Het is gebleken dat samenwerking tussen de ouders mogelijk is. De ouders hebben namelijk dit (school)jaar samen een middelbare school voor [de minderjarige] gekozen. Volgens de GI kan gezamenlijk gezag deze samenwerking verder stimuleren. De ouders kunnen via de GI aan de verbetering van de samenwerking werken en de GI kan de ouders hiervoor – zo nodig – aanwijzingen geven. Dat kan alleen als beide ouders het gezag hebben. Verder volgen de ouders allebei het traject Parallel Solo Ouderschap (PSO). De ouders hebben beiden aan het hof verteld dat zij hierbij baat hebben. PSO kan de ouders handvatten geven voor de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Het hof is, net zoals de raad heeft geadviseerd bij de mondelinge behandeling, van oordeel dat in deze situatie gezamenlijk gezag passend is. Het hof vind het belangrijk dat de ouders hun prille samenwerking (met hulp van de GI) uitbouwen en dat de vader over belangrijke zaken zoals de hulp aan [de minderjarige] geïnformeerd wordt en ook hierover kan meebeslissen. Hierdoor kan hij meer betrokken zijn bij [de minderjarige] . Dat vindt het hof in het belang van [de minderjarige] .
5.5
De advocaat van de moeder heeft op de mondelinge behandeling nog verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2022 en de conclusie van de advocaat-generaal [2] en gesteld dat op basis van deze uitspraak het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag zou moeten worden afgewezen. Het hof volgt de moeder hierin niet. Blijkens de conclusie van de advocaat-generaal was er in dat geval geen communicatie tussen de ouders en was er – ondanks de ondertoezichtstelling – geen verbetering in de verstandhouding tussen de ouders. Zoals hiervoor beschreven, is er tussen de ouders van [de minderjarige] wel (een vorm van) communicatie (zij hebben samen een school voor [de minderjarige] gekozen en er is een gezamenlijk overdrachtsmoment bij de omgang). Hieruit leidt het hof af dat er enige verbetering is in de verstandhouding tussen de ouders, die met de ingezette, door de ouders geaccepteerde, hulpverlening kan worden uitgebouwd .
5.6
Het hof zal op grond van het voorgaande – zoals de raad het hof ook heeft geadviseerd – de bestreden beschikking in stand houden (bekrachtigen).
5.7
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. De advocaat van de moeder heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank een verrassingsbeslissing was, omdat de rechtbank is afgeweken van het advies dat de raad aan de rechtbank had gegeven. Het hof volgt de advocaat van de moeder hierin niet. Van een verrassingsbeslissing is bijvoorbeeld sprake als de rechter een beslissing geeft, zonder dat daar een verzoek van een van de partijen aan ten grondslag ligt. In dit geval heeft de vader bij de rechtbank verzocht om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast. Nu dit verzoek is toegewezen door de rechtbank, is dat geen verrassingsbeslissing. Dat de rechtbank is afgeweken van het advies van de raad, maakt dat niet anders.
5.8
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 31 juli 2024 voor zover het de beslissing over het gezag betreft (7.1);
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffie en is op 10 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.