ECLI:NL:GHARL:2025:421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
200.325.524
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg annuleringsbeding in aannemingsovereenkomst met geslaagd beroep op contra proferentem regel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die handelt onder de naam [naam1], tegen [geïntimeerden], bestaande uit twee partijen die in [woonplaats2] wonen. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst die op 10 januari 2021 is gesloten voor de bouw van een nieuw woonhuis. Op 9 april 2021 hebben de geïntimeerden de overeenkomst vernietigd of ontbonden, waarna [appellant] hen heeft aangesproken voor betaling van € 59.000,-, wat 10% van de aanneemsom vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep. Het hof heeft op 28 januari 2025 arrest gewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden geen € 59.000,- aan [appellant] verschuldigd zijn, omdat de uitleg van het annuleringsbeding in de overeenkomst niet in het voordeel van [appellant] uitvalt. Het hof heeft de contra proferentem regel toegepast, wat betekent dat bij twijfel over de betekenis van schriftelijke bedingen in consumentenovereenkomsten de voor de consument gunstigste uitleg prevaleert. Het hof concludeert dat de annuleringsvergoeding alleen verschuldigd is als [appellant] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt na de opdrachtverstrekking, wat niet is aangetoond. [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.524
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 403692
arrest van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellant] , tevens handelend onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. L. Isenborghs
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen: [geïntimeerden]
advocaat: mr. B. Altena

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 30 juli 2024 heeft op 26 november 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald op heden.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben op 10 januari 2021 met elkaar een aannemingsovereenkomst (hierna: overeenkomst) gesloten voor het realiseren van een nieuw woonhuis. Bij brief van 9 april 2021 hebben [geïntimeerden] de overeenkomst vernietigd althans ontbonden. Partijen verschillen van mening over de vraag of [geïntimeerden] 10% van de aanneemsom (€ 59.000,-) verschuldigd zijn aan [appellant] .
2.2.
[appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van € 59.000,-. Primair legt hij nakoming van de overeenkomst aan deze vordering ten grondslag, namelijk betaling van de factuur voor de eerste termijn die hij aan [geïntimeerden] heeft gestuurd. Subsidiair doet hij een beroep op het annuleringsbeding dat in de overeenkomst is opgenomen, waarin staat dat [geïntimeerden] bij annulering van de opdracht 10% van de aanneemsom is verschuldigd. [appellant] heeft daarnaast veroordeling van [geïntimeerden] gevorderd tot het betalen van een schadevergoeding wegens wanprestatie (nader op te maken bij staat) en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat [geïntimeerden] geen € 59.000,- aan [appellant] verschuldigd zijn. Het vonnis wordt bekrachtigd. Het hof licht hieronder zijn oordeel toe.
Omvang hoger beroep
3.2.
In de overeenkomst is opgenomen dat betaling voor het door [appellant] te realiseren project plaatsvindt in termijnen op basis van een termijnstaat die partijen nog nader zullen overeenkomen. [appellant] heeft geen grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen geen termijnstaat zijn overeengekomen en [geïntimeerden] als gevolg daarvan niet gehouden zijn de factuur voor de eerste termijn te betalen die [appellant] hen heeft gestuurd. Ook heeft [appellant] in hoger beroep geen grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] geen schadevergoeding verschuldigd zijn. Daarmee staan de oordelen van de rechtbank over de (primaire) nakomingsvordering en de vordering tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, vast en liggen deze in hoger beroep niet meer voor. In hoger beroep ligt ter beoordeling voor of [geïntimeerden] € 59.000,- aan [appellant] moeten betalen op grond van een annuleringsbeding in de overeenkomst.
Standpunten partijen
3.3.
In de overeenkomst is het volgende beding opgenomen: ‘
Na het ondertekenen van deze aanneemovereenkomst zal aannemer zorgdragen voor voorbereiding van opdracht en zal kosten maken. Indien opdrachtgever na het tekenen van deze aanneemovereenkomst het project aan een derde overdraagt of annuleert zal ze 10% van de aanneemsom bedrag aan de aannemer binnen 30 dagen overmaken i.v.m. gemaakte kosten’.Met zijn grieven stelt [appellant] de door de rechtbank gegeven uitleg aan het annuleringsbeding ter discussie. Hij betoogt dat het beding niet alleen van toepassing is als er aantoonbaar kosten zijn gemaakt op het moment dat de opdrachtgever besluit de opdracht te annuleren. Volgens [appellant] heeft de rechtbank zich bij de uitleg van dit annuleringsbeding ten onrechte aan de letterlijke tekst van het beding gehouden, zonder daarbij de wederzijdse verwachtingen van beide partijen mee te wegen. Duidelijk is bedoeld een vaste annuleringsvergoeding van 10% van de aanneemsom overeen te komen, ongeacht of er op dat moment kosten zijn gemaakt, aldus [appellant] . Deze vaste annuleringsvergoeding dient daarbij zowel als compensatie voor gemaakte kosten als voor gederfde winst. Mocht het hof een andere uitleg van het beding voorstaan, dan stelt [appellant] wel degelijk kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, bestaande uit kosten voor geïnvesteerde tijd, uitgevoerde gedetailleerde berekeningen, reiskosten en overleg met [geïntimeerden] , die hij onderbouwt met een kostenoverzicht en een factuur.
3.4.
[geïntimeerden] voeren aan dat de uitleg die de rechtbank aan het annuleringsbeding heeft gegeven, juist is en niet te restrictief. Het beding is door [appellant] opgesteld, [appellant] profiteert ervan en er is niet over het beding onderhandeld tussen partijen. Daarom mag het beding in het nadeel van [appellant] worden uitgelegd, aldus [geïntimeerden] De letterlijke bewoordingen ‘
i.v.m. gemaakte kosten’en ‘
zal kosten maken’, spelen volgens [geïntimeerden] een rol van betekenis bij de uitleg van het beding. Daaruit blijkt dat de annuleringsvergoeding pas verschuldigd is als [appellant] daadwerkelijk kosten gemaakt heeft. [geïntimeerden] betwisten daarnaast dat [appellant] kosten heeft gemaakt. Uit een e-mail van [appellant] van 12 februari 2021, waarin [appellant] aangeeft zijn leveranciers pas vast te leggen als [geïntimeerden] hebben betaald, blijkt immers het tegendeel. Daarnaast behoren geïnvesteerde tijd en reiskosten tot het ondernemersrisico van [appellant] en komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De andere kosten die [appellant] gemaakt zou hebben, zijn volgens [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd.
Oordeel hof
3.5.
Bij de uitleg van het annuleringsbeding geldt de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Die houdt in dat niet alleen naar de letterlijke bewoordingen van het beding moet worden gekeken, maar ook naar de betekenis die de partijen redelijkerwijs aan de tekst gaven en wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten.
3.6.
Tegen de achtergrond van die maatstaf volgt het hof [appellant] niet in de door hem bepleite uitleg van het annuleringsbeding. Naar gangbaar taalgebruik wordt onder ‘kosten’ verstaan wat betaald moet worden voor een zaak die verhandeld wordt of een handeling, gebeurtenis, etc. die plaatsvindt. [1] Vertaald naar deze zaak betekent dat dat onder ‘kosten maken’ redelijkerwijs moet worden verstaan de uitgaven van [appellant] in verband met het project. Daaronder valt in beginsel geen gederfde winst, omdat winst de opbrengst is boven de gemaakte kosten. Doordat het annuleringsbeding wordt ingeleid met de zinsnede dat de aannemer ( [appellant] ) na ondertekening zal zorgdragen voor voorbereiding van de opdracht en kosten zal maken en afsluit met de woorden ‘
i.v.m. gemaakte kosten’ hebben [geïntimeerden] het beding taalkundig redelijkerwijs zo kunnen opvatten dat de annuleringsvergoeding is bedoeld als een gefixeerde vergoeding voor het geval dat [appellant] na het sluiten van de overeenkomst in verband met de uitvoering van de overeenkomst uitgaven doet en de overeenkomst vervolgens door [geïntimeerden] zou worden geannuleerd. Dat de voorbereidingskosten voor dit project hoger waren dan gemiddeld en [geïntimeerden] om die reden hadden moeten begrijpen dat deze bij annulering van de opdracht ook vergoed moesten worden, zoals de adviseur van [appellant] , de heer [de adviseur] (hierna: [de adviseur] ) namens [appellant] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, is door [appellant] niet eerder en daarmee te laat naar voren gebracht. Bovendien is deze stelling niet onderbouwd en door [geïntimeerden] weersproken. Andere feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] redelijkerwijs moesten begrijpen dat ook vóór ondertekening gemaakte kosten een rol zouden kunnen spelen of dat onder kosten ook gederfde winst viel, zijn door [appellant] niet gesteld. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat in ieder geval in redelijkheid twijfel kan bestaan over of [geïntimeerden] op grond van het annuleringsbeding de annuleringsvergoeding ook verschuldigd zijn als [appellant] vóór het sluiten van de overeenkomst kosten heeft gemaakt, als hij winst is misgelopen of als hij in het geheel geen kosten heeft gemaakt.
3.7.
In dat verband hebben [geïntimeerden] onweersproken aangevoerd dat zij als consumenten hebben gehandeld en dat over de tekst van het beding niet is onderhandeld. [appellant] heeft de overeenkomst opgesteld, die vervolgens door [geïntimeerden] is ondertekend. [geïntimeerden] hebben zich daarom terecht beroepen op de zogeheten contra proferentem regel, die bepaalt dat bij geval van twijfel over de betekenis van schriftelijke bedingen in consumentenovereenkomsten de voor de consument gunstigste uitleg prevaleert. Het hof merkt daarbij op dat de contra proferentem regel niet beperkt is tot algemene voorwaarden, zodat in het midden kan blijven of [appellant] het annuleringsbeding vaker hanteerde. Het voorgaande betekent dat het hof het beding zo uitlegt dat [geïntimeerden] de annuleringsvergoeding van € 59.000,- aan [appellant] slechts moeten betalen als [appellant] na opdrachtverstrekking voor het project kosten heeft gemaakt, dat wil zeggen uitgaven heeft gedaan, waaronder niet begrepen gederfde winst.
3.8.
[appellant] heeft ten onderbouwing van de door hem gemaakte kosten als productie 1 bij memorie van grieven een kostenoverzicht overgelegd. Als gevolg van de uitleg die het hof aan het annuleringsbeding geeft, zullen de in het overzicht opgenomen kosten vóór opdrachtverstrekking niet in de beoordeling worden betrokken. Dat [appellant] ná opdrachtverstrekking daadwerkelijk kosten heeft gemaakt, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Op het kostenoverzicht staan 56 uur aan advieskosten van [de adviseur] vermeld voor een bedrag van € 5.040,-. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de adviseur] echter erkend deze advieskosten niet in rekening te hebben gebracht bij [appellant] . De 80 uur aan werkvoorbereiding die genoemd wordt voor een bedrag van € 5.200,-, zijnde geïnvesteerde tijd en het vervaardigen van gedetailleerde berekeningen, aldus [appellant] , komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat dit geen kosten van [appellant] zijn. Hetzelfde geldt voor de drie genoemde bezoeken aan [geïntimeerden] en de omzetderving van
€ 24.380,17. Dat [appellant] geen kosten heeft gemaakt voor werkzaamheden van onderaannemers of leveranciers, is door [de adviseur] namens [appellant] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onderkend. [de adviseur] heeft verklaard dat [appellant] geen facturen van onderaannemers heeft ontvangen, omdat [appellant] een goede band heeft met de onderaannemers en deze uit coulance eventuele werkzaamheden niet hebben gefactureerd. Dat [appellant] nog geen opdrachten heeft verstrekt aan derden en daarom nog geen kosten hiervoor heeft gemaakt, blijkt eveneens uit de e-mail van [appellant] aan [geïntimeerden] van 12 februari 2021 waarin hij aangeeft zijn leveranciers pas vast te gaan leggen als [geïntimeerden] hebben betaald. Dat [geïntimeerden] [appellant] nooit hebben betaald, staat niet ter discussie. De factuur die [appellant] als productie 2 bij memorie van grieven heeft overgelegd, is slechts een offerte van een leverancier, zoals [de adviseur] ter zitting ook heeft bevestigd, zodat ook hier geen gemaakte kosten uit blijken. Het hof concludeert dat [geïntimeerden] het gevorderde bedrag van € 59.000,- niet verschuldigd zijn aan [appellant] .
3.9.
Feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn niet gesteld. Daarom gaat het hof voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant] .
De conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.11.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 11 januari 2023;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] tot op heden begroot op:
€ 783,- aan griffierecht
€ 4.426,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief IV);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Wallart, A.E.F. Hillen en S.C.P. Giesen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 januari 2025.

Voetnoten

1.Volgens De Dikke van Dalen, zestiende editie.
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.