In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een agrarisch medewerkster die op staande voet is ontslagen door haar werkgever, een varkensfokbedrijf, na het beëindigen van een affectieve relatie met de directeur. De kantonrechter heeft het ontslag ongeldig verklaard en de medewerkster een billijke vergoeding van € 50.000,- toegekend, evenals een vergoeding voor onregelmatig ontslag en een cao-toeslag voor werk op zon- en feestdagen. De werkgever heeft in hoger beroep de toekenning van de billijke vergoeding en de cao-toeslag betwist, terwijl de medewerkster in incidenteel appel een hogere billijke vergoeding eist. Het hof heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de redenen voor het ontslag niet voldoende waren onderbouwd en de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de verwijten aan de medewerkster niet los konden worden gezien van de beëindiging van de affectieve relatie. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bevestigd, met uitzondering van de toekenning van vakantietoeslag over de cao-toeslag, die is vernietigd. De kosten van de procedure in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.