ECLI:NL:GHARL:2025:3815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.345.138
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling gezamenlijke lasten in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van gezamenlijke lasten na hun echtscheiding. Partijen, beiden van Syrische nationaliteit, zijn in 2014 in Syrië getrouwd en hebben in 2024 hun huwelijk ontbonden. De rechtbank Gelderland had eerder de echtscheiding uitgesproken en de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.007,45, wat de rechtbank had afgewezen. De vrouw ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering. Het hof concludeerde dat de man zijn deel van de gezamenlijke lasten had voldaan en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de bedragen die de man aan de vrouw verschuldigd zou zijn. De man had in incidenteel hoger beroep verzocht om een terugbetaling van € 1.128,-, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in dit verzoek omdat hij geen zelfstandige verzoeken had ingediend in de eerdere procedure. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat de vrouw geen recht had op de gevorderde betaling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.138
(zaaknummers rechtbank Gelderland 419581 en 431014)
beschikking van 24 juni 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.L.A. Cox,
en
[verweerder](in de vertaalde huwelijksakte ook aangeduid als [verweerder1] of [verweerder2] ),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 augustus 2024;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep; en
- een journaalbericht van mr. Cox van 7 februari 2025 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2025 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat; en
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.3
Op de mondelinge behandeling heeft het hof aan partijen meegedeeld dat de advocaat van de vrouw een termijn van vier weken zal krijgen voor het indienen van een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep. Dit verweerschrift is op 13 maart 2025 door het hof ontvangen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 in [plaats1] (Syrië) met elkaar gehuwd. Beide partijen
hebben de Syrische nationaliteit.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2024 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw en de man hebben een geschil over de verdeling van de gezamenlijke lasten. De rechtbank heeft in onderdeel 6.6 van de bestreden beschikking het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.007,45 (de helft van de gezamenlijke lasten van juni tot en met november 2023) aan de vrouw, afgewezen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat op het totaalbedrag van € 6.014,89 de huurtoeslag die de vrouw heeft ontvangen in mindering dient te worden gebracht. De helft van de gezamenlijke lasten die de man hoort te dragen, bedraagt dan € 1.888,45. De man heeft in totaal € 1.953,69 overgemaakt naar de vrouw. Partijen zijn het naar aanleiding hiervan met elkaar eens dat de man zijn deel van de gezamenlijke lasten heeft voldaan aan de vrouw, aldus de rechtbank.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt onderdeel 6.6 van de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw alsnog toe te wijzen.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen en – zo begrijpt het hof – in incidenteel hoger beroep te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.128,- moet terug betalen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De man en de vrouw hebben de Syrische nationaliteit. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.2
Het hof is – net als de rechtbank – van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van de verdeling van het huwelijksvermogen. Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, is die eveneens bevoegd ten aanzien van de verdeling. [1]
5.3
Partijen hebben de rechtbank verzocht om Nederlands recht toe te passen. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat, omdat partijen in Syrië zijn getrouwd en ook in Irak hebben gewoond, de toepassing van Nederlands recht op grond van het internationale privaatrecht incorrect is. De rechtbank heeft vervolgens het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is in het midden gelaten, omdat de goederen en schulden waarover partijen een beslissing wensen gemeenschappelijk zijn. Omdat geen van de partijen hiertegen een grief heeft geformuleerd en conflictregels processueel niet van openbare orde zijn is het hof gebonden aan dit oordeel. [2]
Principaal hoger beroep
5.4
De vrouw heeft gesteld dat zij tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet goed begrepen heeft waarmee zij uiteindelijk heeft ingestemd. Volgens de tolk van de vrouw zijn in de moedertaal van de vrouw niet altijd vertalingen mogelijk van bijvoorbeeld inkomen via de participatiewet en kinderbijslag. Daardoor is sneller sprake van onduidelijkheden en misverstanden bij de uitleg van die begrippen. Na de mondelinge behandeling in eerste aanleg en de kennisname van de bestreden beschikking, constateerde de vrouw dat de berekening van de rechtbank niet juist was. Daarom verzoekt de vrouw het hof om haar verzoek tot betaling van het bij de rechtbank verzochte bedrag alsnog toe te wijzen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Zoals het hof ook op de mondelinge behandeling aan partijen heeft verteld, heeft het hof op basis van de stukken die in hoger beroep zijn overgelegd, moeite om de wettelijke basis en de berekening van het verzoek van de vrouw te begrijpen, daargelaten dat het voor het hof niet duidelijk is welk bedrag de man volgens de vrouw aan haar zou moeten betalen: € 3.007,45 zoals bij de rechtbank is verzocht, € 1.181,- zoals in het beroepschrift staat of € 813,- zoals op de mondelinge behandeling is genoemd. Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw in zoverre dat zij stelt dat partijen bij [naam1] (een sociale organisatie in [woonplaats1] ) een afspraak hebben gemaakt dat de man, in verband met de verdeling van de gezamenlijke woonlasten, € 488,- per maand aan de vrouw zou betalen. Volgens de vrouw had de man dit bedrag in de periode van 17 mei 2023 tot 1 december 2023 moeten voldoen, maar heeft hij de bijdrage over een periode van tweeënhalve maand niet voldaan. De man heeft zich hiertegen verweerd. Hij voert aan dat partijen inderdaad een afspraak bij [naam1] hebben gemaakt over de verdeling van de gezamenlijk woonlasten, maar geen van de partijen weet op basis van welke gegevens deze bedragen tot stand zijn gekomen. De man meent dat de vrouw zich niet zomaar kan beroepen op deze onduidelijke afspraken. Volgens de man moet gekeken worden naar de daadwerkelijk gemaakte kosten in de periode 17 mei 2023 tot 1 december 2023 en moet niet worden afgerekend op wat de man volgens [naam1] mogelijk zou hebben moeten voldoen.
Het hof is van oordeel dat de vrouw, in het licht van het verweer van de man, onvoldoende heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat zij thans nog een bedrag tegoed heeft van de man. Partijen zijn het met elkaar eens dat zij een afspraak bij [naam1] hebben gemaakt over de verdeling van de gezamenlijk woonlasten, maar zij weten allebei niet welke gegevens [naam1] heeft gebruikt bij het vaststellen van de maandelijkse bijdrage. De afspraken zijn ook niet schriftelijk vastgelegd, volgens partijen, zodat door het hof niet vast te stellen is met welke posten (plus en min) rekening is gehouden en met welke bedragen is gerekend. Zo heeft de man onder meer aangevoerd dat geen rekening is gehouden met de huurtoeslag en het kindgebonden budget die de vrouw heeft ontvangen. Ten slotte staat vast – daar is immers geen grief tegen geformuleerd – dat de man in ieder geval € 1.953,69 aan de vrouw heeft voldaan als bijdrage in de gemeenschappelijke lasten. Het hof kan op basis van wat de vrouw heeft gesteld en overgelegd, niet vaststellen of de man nog een bedrag aan de vrouw verschuldigd is en zo ja, welk bedrag. Het hof zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Incidenteel hoger beroep
5.6
De man heeft in het incidenteel hoger beroep het hof verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 1.128,- moet terug betalen.
5.7
De man heeft in de procedure bij de rechtbank geen (zelfstandige) verzoeken gedaan die samenhangen met de verdeling van de goederen en schulden of met de verrekening van (gemeenschappelijke) kosten. De man heeft slechts verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de man niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek doen. Dat het hof aan de (advocaat van de) vrouw op de mondelinge behandeling een termijn heeft gegeven voor het indienen van een verweerschrift op het incidentele hoger beroep doet daaraan niet af. Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek. Dat betekent dat het hof het verzoek in incidenteel hoger beroep van de man niet inhoudelijk zal behandelen.

6.De beslissing

Het hof:
beschikkende in het principaal hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
beschikkende in het incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 24 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Nr. 2016/1103)
2.HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525.