ECLI:NL:GHARL:2025:3534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.331.526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffing van pensioenpremies door ABP aan GradusGroep B.V.

In deze zaak heeft GradusGroep B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin ABP werd toegestaan om achterstallige WW-pensioenpremies te vorderen. Gradus, die vrijwillig is aangesloten bij ABP, betwistte de vordering op basis van rechtsverwerking, stellende dat ABP haar niet tijdig had geïnformeerd over de noodzaak om WW-gegevens van ex-werknemers aan te leveren. Het hof oordeelde dat Gradus niet gehouden was om de WW-pensioenpremies over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2017 te betalen, omdat ABP onvoldoende had gedaan om Gradus te informeren over de wijziging in de informatieverplichting. Het hof wees de vordering van ABP tot betaling van deze premies af, maar oordeelde dat Gradus wel de reguliere pensioenpremies moest betalen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel werkgevers als pensioenfondsen in de communicatie over premies en informatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.526
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, 10200612)
arrest van 10 juni 2025
in de zaak van
GradusGroep B.V.
die is gevestigd in Amersfoort
hierna: Gradus
advocaat: mr. B.R.J. Rothuizen
tegen
Stichting Pensioenfonds ABP
die is gevestigd in Heerlen
hierna: ABP
advocaat: mr. E. Lutjens

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Gradus heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de meervoudige kamer voor kantonzaken in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, (hierna: de kantonrechter) op 31 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met vermeerdering van eis
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • de akte van Gradus met reactie op de vermeerdering van eis, ontvangen op 6 augustus 2024
  • de (aangepaste) antwoordakte tevens uitlating producties van ABP, ontvangen op 12 augustus 2024
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 21 augustus 2024 is gehouden, inclusief de daaraan gehechte spreekaantekeningen van mr. Rothuizen en mr. Lutjens.
1.2.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen. Dit is dat arrest.

2.De kern van de zaak

2.1.
Gradus heeft zich met ingang van januari 2007 vrijwillig aangesloten bij ABP, zodat haar personeel pensioen kan opbouwen bij ABP. In die hoedanigheid is zij gehouden pensioenpremies aan ABP te betalen. Het betreft niet alleen pensioenpremies voor haar
regulierewerknemers. Maar ook pensioenpremies voor
ex-werknemersdie (onder bepaalde voorwaarden) pensioen kunnen blijven opbouwen bij ABP als zij een werkloosheidsuitkering ontvangen (hierna: de WW-pensioenpremie). Om die WW-pensioenpremies in rekening te kunnen brengen heeft ABP informatie nodig. Voor medewerkers van verplicht bij ABP aangesloten werkgevers heeft ABP die informatie altijd ontvangen van het UWV. Maar de WW-gegevens voor ex-medewerkers van vrijwillig bij ABP aangesloten werkgevers kon het UWV langere tijd niet op dezelfde (geautomatiseerde) wijze aanleveren. Pas in 2016 en 2017 heeft ABP via het UWV de beschikking gekregen over de betreffende WW-gegevens van ex-werknemers van Gradus over de periode van 1 juli 2008 tot 1 juli 2017. Naar aanleiding van deze informatie heeft ABP in 2017 en 2018 over de periode vanaf 1 juli 2013 tot 1 juli 2017 achterstallige WW-pensioenpremies aan Gradus gefactureerd. Dit geschil gaat er in de kern om of Gradus gehouden is om deze WW-pensioenpremies aan ABP te betalen of dat ABP haar recht om hier aanspraak op te maken heeft verwerkt. Daarnaast is er bij Gradus op enig moment ook een achterstand ontstaan in de afdracht aan ABP van pensioenpremies voor
regulierewerknemers.
2.2.
ABP is in 2022 deze procedure begonnen. Zij heeft daarin gevorderd dat de kantonrechter Gradus veroordeelt om de nog openstaande (WW-)pensioenpremies, die op dat moment volgens haar in totaal € 326.332,08 bedroegen, aan haar te betalen. Gradus heeft op haar beurt bij wijze van tegenvordering verzocht om ABP te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van het met terugwerkende kracht heffen van WW-pensioenpremies, nader op te maken bij staat.
2.3.
De kantonrechter heeft zowel de vordering van ABP als die van Gradus toegewezen. Daar zijn ABP en Gradus het beiden niet mee eens. De bedoeling van hun respectievelijke hoger beroep is dat het hof de in eerste aanleg toegewezen vordering van de andere partij alsnog afwijst. Daarnaast heeft ABP haar eis in haar memorie van antwoord vermeerderd in die zin dat zij het hof vraagt om Gradus te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 408.354,61 aan uitstaande (WW-)pensioenpremies.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep van Gradus gedeeltelijk slaagt. De vordering van ABP om Gradus te veroordelen de gevorderde WW-pensioenpremies te betalen zal het hof namelijk alsnog afwijzen. Het nog openstaande bedrag aan reguliere pensioenpremies moet Gradus wel aan ABP betalen. Het hoger beroep van ABP slaagt ook. Dat betekent dat Gradus geen recht heeft op schadevergoeding. Het hof licht hierna toe hoe het tot deze beslissingen is gekomen.
De achtergrond van de zaak
3.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis van de kantonrechter. Deze feiten worden hierna samengevat. Het hof houdt daarbij rekening met de bezwaren die Gradus aanvoert tegen de feitenopsomming van de kantonrechter voor zover het hof die bezwaren terecht oordeelt. Voor de volledigheid merkt het hof in dit verband op dat de rechter de relevante feiten selecteert met het oog op de te nemen beslissing, dat de rechter daarbij grote vrijheid toekomt en dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle tussen partijen vaststaande feiten te vermelden.
3.3.
ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheidswerkgevers. Gradus is een loopbaan- en re-integratiebureau dat zich richt op de bevordering van de arbeidsmobiliteit van werkers in de semipublieke sector, die zij in opdracht van overheidswerkgevers begeleidt naar (ander) werk. Gradus is niet verplicht aangesloten bij ABP maar heeft per 1 januari 2007 een overeenkomst gesloten tot vrijwillige aansluiting bij ABP (hierna: de aansluitingsovereenkomst).
3.4.
In de aansluitingsovereenkomst hebben partijen de bepalingen van de statuten, pensioen- en overige reglementen van ABP, en de daarop gebaseerde uitvoeringsregels van ABP, zoals deze van tijd tot tijd luiden, van toepassing verklaard. Ook zijn zij overeengekomen dat Gradus pensioenpremie aan ABP verschuldigd is overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement. Het pensioenreglement voorziet – kort gezegd – in afdracht van pensioenpremies voor i) werknemers en ii) ex-werknemers die een WW-uitkering ontvangen volgend op het dienstverband bij de aangesloten werkgever.
3.5.
Het uitvoeringsreglement bepaalt dat ABP de hoogte van de verschuldigde pensioenpremies vaststelt aan de hand van gegevens die door of namens de aangesloten werkgever aan haar worden aangeleverd. De aangesloten werkgever is
‘verplicht met inachtneming van door of namens ABP nader vast te stellen regels tijdig alle informatie te verstrekken die nodig is voor de juiste uitvoering van dit reglement en het pensioenreglement’.
3.6.
Nadere uitvoeringsregels heeft ABP onder andere vastgelegd in de “
Handleiding Premie en Gegevens” (hierna: HPG). Tot 1 januari 2014 stond daar kort gezegd in dat de relevante gegevens voor vaststelling van de WW-pensioenpremie door het UWV worden aangeleverd aan ABP. Met ingang van 1 januari 2014 bepaalt de HPG echter dat dit niet geldt voor vrijwillig aangesloten werkgevers en dat deze werkgevers ABP zelf moeten voorzien van de gegevens die nodig zijn om de WW-pensioenpremie vast te kunnen stellen. De reden voor deze wijziging was dat het UWV op dat moment de WW-informatie over ex-werknemers van verplicht aangesloten werkgevers al wel geautomatiseerd kon aanleveren, maar zij dat niet kon voor vrijwillig aangesloten werkgevers zoals Gradus. Die koppeling werd pas mogelijk in of omstreeks 2016/2017.
3.7.
In de periode waarin het informatiesysteem van het UWV nog niet met dat van ABP was gekoppeld, heeft ABP bij gebreke van andere informatie alleen pensioenpremies voor ex-werknemers met een WW-uitkering aan vrijwillig aangesloten werkgevers in rekening gebracht als die ex-werknemer zelf aan ABP liet weten een WW-uitkering te (hebben) ontvangen. Voor Gradus betrof dat één ex-werknemer, waarvoor ABP Gradus in 2016, over de jaren 2012 tot en met 2015, in totaal ongeveer € 10.500,- aan WW-pensioenpremies in rekening heeft gebracht.
3.8.
In 2016 ontving ABP van het UWV de voor de premievaststelling benodigde gegevens over de WW-uitkeringen van ex-werknemers van Gradus over de periode van 1 juli 2015 tot 1 juli 2017. En eind 2017 kreeg ABP via het UWV de beschikking over de betreffende WW-gegevens over de periode van 1 juli 2008 tot 1 juli 2015. ABP heeft de ex-werknemers van Gradus die het betrof de hun toekomende pensioenopbouw toegekend en hen daarover geïnformeerd onder toezending van een aangepast pensioenoverzicht.
3.9.
ABP heeft Gradus de achterstallige WW-pensioenpremies gefactureerd: in 2017 voor de periode 1 juli 2015 – 1 juli 2017, en in 2018 over de periode 1 juli 2013 tot 1 juli 2015. In totaal gaat het om een bedrag van € 271.436,48. Gradus heeft bij ABP bezwaar gemaakt tegen de facturen en na ongegrondverklaring daarvan beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep. De Commissie heeft in haar beslissing van 23 januari 2020 het beroep van Gradus ongegrond verklaard.
3.10.
In mei 2020 zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen voor de toen openstaande pensioenpremies (zowel de WW-pensioenpremies over de periode vanaf juli 2013 tot juli 2017 als reguliere pensioenpremies). Omdat Gradus de betalingsregeling niet nakwam, heeft ABP de regeling in april 2022 beëindigd. Vervolgens is ABP in het najaar van 2022 deze procedure begonnen.
De beoordeling in het hoger beroep van Gradus
Kon ABP haar aanspraak op WW-pensioenpremies in 2018 nog geldend maken? Nee.
3.11.
De hoofdvraag die voorligt is of ABP in 2017/2018 nog aanspraak kon maken op betaling door Gradus van de WW-pensioenpremies die zien op de periode van 1 juli 2013 tot en met 1 juli 2017. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dat als volgt toe.
3.12.
Gradus heeft op grond van de aansluitingsovereenkomst (en de daarin van toepassing verklaarde reglementen) een verplichting op zich genomen om voor haar ex-werknemers WW-pensioenpremies aan ABP af te dragen. Als uitgangspunt heeft dus te gelden dat ABP een vorderingsrecht heeft op Gradus. Anders dan Gradus betoogt, kan niet worden aangenomen dat de grondslag aan die vordering is komen te ontvallen vanwege een schending door ABP van regels van publiekrecht, meer in het bijzonder de door Gradus specifiek genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur (een en ander als bedoeld in artikel 3:14 BW). Alhoewel artikel 3:14 BW niet strikt beperkt is tot het handelen van overheidsorganen, ziet het hof in dit geval onvoldoende aanknopingspunten voor een zelfstandige toetsing van het handelen van ABP aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. ABP is voor de beoordeling van de onderhavige kwestie namelijk geen bestuursorgaan en daarnaast gaat het hier om een privaatrechtelijke kwestie, namelijk de vraag of Gradus gehouden is tot nakoming van haar verbintenis tot betaling van
(WW-)pensioenpremies. Daarbij komt dat Gradus onder meer een beroep heeft gedaan op rechtsverwerking, een uitvloeisel van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Aan dat verweer heeft zij dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, zodat deze in die zin alsnog aan de orde komen. Het hof zal op dat verweer nu ingaan.
3.13.
Volgens vaste rechtspraak kan van rechtsverwerking alleen sprake zijn als de rechthebbende van een bepaald recht, in dit geval ABP, zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van dat recht. Enkel tijdsverloop is daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. [1]
3.14.
Het hof stelt in dat kader voorop dat een beroep op rechtsverwerking een bevrijdend verweer is. Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast voor de feiten en omstandigheden die tot rechtsverwerking moeten leiden, rusten op Gradus. Gradus stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij geen verdere gegevens hoefde aan te leveren met betrekking tot WW-gegevens van haar ex-werknemers dan zij gedurende de jaren deed en er op mocht vertrouwen dat zij niet méér WW-pensioenpremies verschuldigd was dan de premies die ABP bij haar in rekening bracht. Het hof volgt Gradus hier in en acht daarvoor het volgende redengevend.
3.15.
Het uitvoeringsreglement verplicht Gradus om ABP tijdig alle informatie te verstrekken die ABP nodig heeft om, onder meer, de hoogte van de in rekening te brengen pensioenpremies te kunnen vaststellen. Uitgangspunt is dus dat het aan Gradus, als (vrijwillig) aangesloten werkgever, is om ABP te voorzien van juiste en volledige gegevens. Maar, van belang is dat aan deze verplichting in het uitvoeringsreglement is toegevoegd: “
met inachtneming van door of namens ABP nader vast te stellen regels”[cursivering hof]. De bepalingen van de HPG moeten worden aangemerkt als zulke nader door ABP vastgestelde uitvoeringsregels.
3.16.
De HPG bepaalde tot 1 januari 2014 met betrekking tot de WW-gegevens uitdrukkelijk dat deze door het UWV werden aangeleverd. Gradus mocht ervanuit gaan dat dit klopte en dat er tot 2014 dus geen informatieverplichting voor haar gold ten aanzien van WW-gegevens. Daarbij komt dat ABP op haar website vermeldde dat ex-werknemers zélf moesten regelen dat hun pensioenopbouw tijdens werkloosheid werd voortgezet door daarvoor de benodigde stukken aan te leveren. Ex-werknemers werden hiertoe ook opgeroepen door ABP. Zodra ABP een melding ontving dat een werknemer uit dienst was getreden, stuurde zij de betreffende werknemer namelijk een brief met – onder meer – een verzoek om de WW-gegevens maandelijks door te geven. Gradus heeft onweersproken gesteld dat zij altijd door heeft gegeven aan ABP dat en per wanneer een werknemer uit dienst trad. Gradus mocht er in ieder geval tot 2014 dan ook vanuit gaan dat ABP de informatie die zij nodig had om de WW-pensioenpremies te berekenen van het UWV en/of van de betreffende ex-werknemer zelf ontving en daarmee ook dat de facturen die ABP bij haar in rekening bracht volledig waren en waar relevant ook de verschuldigde WW-pensioenpremies omvatten, zoals zij ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof nog heeft betoogd. ABP heeft niet, althans onvoldoende, concreet gemaakt waarom Gradus toch had moeten beseffen dat zij te weinig dan wel geen WW-pensioenpremies betaalde. Dat geldt zeker nu er voor Gradus geen aanleiding was om bij haar ex-werknemers te informeren of zij een WW-uitkering ontvingen, zo volgt uit wat hiervoor is overwogen, en zij niet automatisch op de hoogte raakte van WW-gegevens van ex-werknemers omdat zij geen eigenrisicodrager voor de WW is. Ook is van belang dat Gradus pas in 2016 voor het eerst een aparte factuur voor WW-pensioenpremies voor één ex-werknemer ontving. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat het Gradus voor die tijd duidelijk moet zijn geweest dat ABP WW-pensioenpremies kennelijk niet samen met maar juist afzonderlijk van reguliere pensioenpremies factureerde en voor haar aanleiding had moeten vormen om te twijfelen aan haar veronderstelling dat de facturen die zij tot dan toe van ABP ontving ook WW-pensioenpremies omvatten. Samenvattend was er voor Gradus in ieder geval tot 2014 geen aanleiding om te veronderstellen dat ABP te weinig WW-pensioenpremies bij haar in rekening had gebracht.
3.17.
Dat was anders voor ABP. ABP was er eind 2007 namelijk al van op de hoogte dat er problemen waren met de informatievoorziening voor deze categorie werknemers vanuit het UWV. Dat volgt uit de volgende e-mail [onderstreping hof]:

From: [naam1] < [naam1] ®uwv.nl>
Sent: donderdag 29 november 2007 14:58
To: [naam2]
Cc: [naam3] ( [naam3] ) < [naam3] @apg.nl>; [naam4] < [naam4] @apg.nl>; [naam5] - < [naam6] @uwv.nl>; [naam7] < [naam7] @uwv.nl>
Subject:[naam1] RE: Gegevens 1
Beste [naam2] ,
In ons overleg van 8 november hebben wij het gehad over 2 verschillende ABP populaties.
Populatie 1)
Personen die als overheidswerknemer gewerkt hebben. Voor deze groep personen zijn wij in staat om gegevens te leveren. Deze groep is binnen ons uitkeringssysteem straks herkenbaar. De gegevens die wij niet kunnen leveren (zoals o.a. de normuren en deeltijdfactor) hebben wij met jullie besproken. De gegevenslevering is gebaseerd op een bestaande verantwoordingsproces/job die wekelijks gedraaid wordt
Populatie 2)
Dit zijn de personen die zich vrijwillig bij ABP hebben aangesloten. Deze groep personen is binnen ons systeem niet herkenbaar. (…)Indien ook voor deze groep personen gegevenslevering gewenst is, zoals bij de eerste populatie, dan moet hiervoor een informatieanalyse worden opgestart.
ABP was er dus al vanaf 2007 mee bekend dat het UWV zonder nadere actie géén WW-gegevens aan haar kon aanleveren van werknemers in dienst van vrijwillig aangesloten werkgevers omdat deze populatie binnen de systemen van ABP niet herkenbaar was. Dit terwijl zij wist dat vrijwillig aangesloten werkgevers er op basis van de HPG vanuit gingen en mochten gaan dat zij niet gehouden waren WW-gegevens bij ABP aan te leveren. Daarbij komt dat ABP wel op de hoogte was van de uitdiensttreding van werknemers van Gradus omdat Gradus daarvan regulier melding deed. ABP wist dus i) dat ze voor WW-gegevens voor ex-werknemers van vrijwillig aangesloten werkgevers afhankelijk was van informatie die zij ontving van die ex-werknemers zelf, omdat het UWV geen informatie kon aanleveren en vrijwillig aangesloten werkgevers ervanuit gingen dat zij geen verdere informatie hoefden aan te leveren, en ii) hoeveel ex-werknemers er uit dienst traden bij Gradus en welke werknemers zich vervolgens ook daadwerkelijk bij haar meldden. Vaststaat dat slechts een enkele ex-werknemer van Gradus zich in 2016 zelf bij ABP heeft gemeld (met een terechte claim voor de jaren 2012 tot en met 2015) terwijl er, gelet op de facturen die ABP aan Gradus in 2017 en 2018 zond, veel meer ex-werknemers met WW-pensioenaanspraken waren. Daaruit leidt het hof af dat ABP haar eigen oproepen aan de uit dienst getreden werknemers zelf destijds niet opvolgde met rappels of controles.
Ondanks dit alles heeft ABP in de periode van 2007 tot 2014 geen contact met Gradus gezocht. Zij heeft Gradus niet geïnformeerd dat er problemen waren met het verkrijgen van de relevante WW-gegevens via het UWV en is niet met haar in overleg getreden of bijvoorbeeld aanlevering van WW-gegevens door haar zelf mogelijk was. ABP heeft Gradus niet gewaarschuwd dat er op een later tijdstip alsnog WW-premies in rekening zouden kunnen worden gebracht en zich dat recht niet voorbehouden.
3.18.
ABP heeft het probleem van de informatieverstrekking op enig moment wel onderkend en heeft in 2014 daarom een wijziging van de HPG doorgevoerd. Vanaf dat moment maakt de HPG namelijk een onderscheid tussen verplicht en vrijwillig bij ABP aangesloten werkgevers. Vrijwillig aangesloten werkgevers moeten ABP vanaf dat moment voorzien “
van de gegevens die nodig zijn voor de juiste registratie van de pensioenopbouw en de vaststelling van de premie.” Het hof gaat in dit kader overigens voorbij aan het betoog van Gradus dat er op enig moment na 1 januari 2014 weer een HPG van toepassing is verklaard die opnieuw zou bepalen dat WW-gegevens door het UWV werden aangeleverd. Het document dat Gradus in dat kader heeft overgelegd bevat geen datum en betreft versie 1.3, terwijl de HPG die per 1 januari 2014 gold versie 1.5 betreft. Het ligt dan ook niet in de rede dat het document waar Gradus zich op baseert een “nieuwere” versie betreft, die de HPG van 1 januari 2014 heeft vervangen.
3.19.
ABP heeft de betreffende wijziging van de HPG in 2014 niet nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van vrijwillig aangesloten werkgevers. Volgens ABP was dat ook niet nodig. Gradus moet er volgens haar van op de hoogte zijn geweest dat zij vanaf 2014 werd geacht de WW-gegevens aan te leveren omdat dat duidelijk staat genoemd in de elektronische omgeving waarbinnen Gradus informatie aan ABP opgeeft. ABP wijst daartoe op:
  • de tekst van de HPG zelf waaruit dat volgt (p. 27, par. 4.4.2), in combinatie met de verwijzing naar de HPG in de portal met de tekst “
  • de toelichting “
  • de “look” van het Selfservice Werkgevers Portaal (hierna: SWP) sinds 2013 (waar op p. 4 onder “aard dienstverband” expliciet de optie “ex-werknemer werkeloos” is opgenomen), waardoor werkgevers er specifiek op zijn gewezen dat gegevens over dergelijke ex-werknemers opgegeven dienen te worden.
Volgens ABP heeft Gradus een eigen verantwoordelijkheid om op juiste wijze aan haar contractuele verplichtingen te voldoen en kan zij zich daarbij niet verschuilen achter het ontbreken van expliciete vermeldingen door ABP wat die contractuele verplichtingen precies inhouden, zeker niet gezien de duidelijkheid van de drie hiervoor vermelde informatiebronnen. Daar volgt het hof ABP niet in.
3.20.
In beginsel mag van werkgevers, zoals Gradus, verwacht worden dat zij zich bewust zijn van hun contractuele verplichtingen, waaronder de wijze waarop zij gegevens bij ABP moeten aanleveren. In dat kader behoren zij zich op de hoogte stellen van de inhoud van de HPG. Maar het betoog van ABP dat Gradus uit de LPG en SWP, die sinds jaar en dag de methoden zijn waarmee werkgevers elektronisch gegevens aan ABP moeten aanleveren, zelf kon en moest opmaken dat zij vanaf 2014 – anders dan voorheen – zelf de WW-gegevens moest aanleveren, gaat niet op. De LPG waar ABP zich op baseert, dateert uit augustus 2013, dus van voor de inwerkingtreding van de gewijzigde HPG. Deze LPG is niet aangepast in verband met de wijziging van de HPG in 2014. Zonder nadere toelichting van ABP, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe Gradus uit de reeds vóór de wijziging van 2014 opgenomen verwijzing naar de code “WWU” in de LPG had moeten opmaken dat zij vanaf 2014 zelf de betreffende WW-gegevens aan ABP diende aan te leveren.
Voor wat betreft het SWP wijst ABP op een screenshot van het SWP waaruit blijkt dat een selectievakje ‘Ex-werknemer werkeloos’ kan worden aangevinkt. Maar ABP geeft zelf aan dat het SWP deze “look” al vanaf 2013 had, dus al voor de wijziging van de HPG in 2014. Ook hiervoor geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe Gradus uit de aanwezigheid van deze al bestaande optie moest opmaken dat zij vanaf 2014 dit selectievakje moest aanvinken en de daarbij behorende WW-informatie moest aanleveren. Gesteld noch gebleken is dat dit vakje vanaf 2014 moet worden aangevinkt als wordt ingevuld dat een werknemer uit dienst is gegaan en/of dat het SWP anderszins is aangepast om aanlevering van de betreffende gegevens door vrijwillig aangesloten werkgevers mogelijk te maken.
Aangezien de gegevens in 2014 nog steeds aangeleverd konden worden op dezelfde manier als Gradus dat daarvoor deed, ontbrak een aanleiding voor Gradus om de HPG er op na te slaan. Daarbij is relevant dat de HPG een omvangrijk document betreft van 112 pagina’s. Het is onder deze omstandigheden dan ook niet realistisch om te verwachten dat Gradus in 2014 bij het aanleveren van haar gegevens uit zichzelf acht zou slaan op het feit dat op p. 27 van de HPG een nieuwe alinea was opgenomen op grond waarvan van haar werd verlangd dat zij voortaan zélf de WW-gegevens zou aanleveren. Dat zou anders zijn als ABP een toelichtend overzicht van wijzigingen zou hebben meegestuurd maar dat heeft zij niet gedaan.
3.21.
Uit het voorgaande volgt dat het niet realistisch was om te verwachten dat Gradus de wijziging in de HPG van 2014 zelf zou ontdekken. Daarbij komt dat vrijwillig aangesloten werkgevers, anders dan de verplicht bij ABP aangesloten werkgevers, niet (verplicht) eigen risicodrager voor de WW zijn. Dat betekent dat zij in beginsel geen bericht van het UWV ontvangen over de (toekenning of beëindiging van een) WW-uitkering van hun ex-werknemers. Om de betreffende informatie aan te kunnen leveren aan ABP zijn deze vrijwillig aangesloten werkgevers dus afhankelijk van de medewerking van hun ex-werknemer. Daarbij heeft Gradus zich op het standpunt gesteld dat het opvragen van de betreffende uitkeringsgegevens bij haar ex-werknemers in strijd is met de AVG en heeft ABP zich daartegen verweerd met de stelling dat de pensioenovereenkomst daarvoor een grondslag biedt. Wat hiervan ook verder zij, ABP zich had moeten realiseren dat deze werkgevers niet automatisch in beeld hebben welke van hun ex-werknemers een WW-uitkering ontvangen en het aanleveren van de betreffende WW-informatie dus extra inspanningen van deze werkgevers vergt. Het is een feit van algemene bekendheid dat ex-werknemers doorgaans geen tot weinig contact onderhouden met hun voormalige werkgever en het hof kan zich voorstellen dat dit eens te meer het geval is bij Gradus dat immers voormalige overheidswerknemers van werk naar werk begeleidt en dus als werkgever voor haar werknemers “slechts” een tussenstation vormt. Naar het oordeel van het hof had het, mede gelet op de impact van die wijziging en wat dat voor deze werkgevers in de praktijk betekende, dan ook van ABP verwacht mogen worden dat zij de wijziging expliciet onder de aandacht zou brengen van deze werkgevers. Dat dit voor ABP (onevenredig) bezwaarlijk zou zijn geweest, valt niet in te zien: een e-mail of nieuwsflits is zo verstuurd en gelet op de huidige technologie zou het ook mogelijk moeten zijn geweest om in de SWP bijvoorbeeld via pop-ups duidelijk te maken dat er een belangrijke wijziging was doorgevoerd. Toch heeft ABP dit niet gedaan terwijl zij daar wel een vanzelfsprekend belang bij heeft, dit gelet op haar gehoudenheid pensioenaanspraken en -rechten toe te kennen en daarvoor pensioenpremies te incasseren.
3.22.
Ook na invoering van de wijziging in 2014 heeft ABP geen aanleiding gezien om contact te zoeken met vrijwillig aangesloten werkgevers op dit punt en om zich richting hen op zijn minst het recht voor te behouden om op een later moment WW-premies te innen. Terwijl ABP toch in ieder geval enige tijd na invoering van de wijziging heeft moeten kunnen constateren dat de wijziging van de uitvoeringsregels op dit punt niet heeft geleid tot het aanleveren van de betreffende WW-gegevens door het merendeel van de vrijwillig aangesloten werkgevers. Zeker nu zij van Gradus wel melding ontving van werknemers die uit dienst traden en zij kon nagaan of zij voor die deelnemers de benodigde WW-gegevens aangeleverd kreeg. Ook in 2015, toen het UWV haar systemen aanpaste waardoor gegevensaanlevering aan ABP (op termijn) wel mogelijk werd, heeft zij geen nadere berichtgeving of waarschuwing doen uitgaan. Evenmin op het moment dat zij een deel van de relevante gegevens van het UWV daadwerkelijk ontving in 2016 en 2017. ABP heeft op 21 november 2016, 3 februari 2017 en 23 juni 2017 wel digitale berichten gestuurd aan Gradus. Maar die zien op een herstelactie die ABP doorvoerde als gevolg van inwerkingtreding van de WWZ per juli 2015, waardoor – zo begrijpt het hof – herberekening van al betaalde premies nodig was en werkgevers in sommige gevallen moesten “bijbetalen”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat Gradus uit deze berichten had moeten begrijpen dat ABP met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 volledige WW-pensioenpremies zou gaan innen vanwege het eerder compleet ontbreken van die gegevens. Verder stond ook na de wijziging van 2014 nog steeds op de website van ABP vermeld dat ex-werknemers zélf moesten regelen dat hun pensioenopbouw tijdens werkloosheid werd voortgezet door daarvoor de benodigde stukken aan te leveren.
3.23.
Uit het voorgaande volgt dat ABP op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt dat zij vanaf 2014 van Gradus als een van de vrijwillig aangesloten werkgevers verlangde dat Gradus zelf WW-gegevens voor ex-werknemers aanleverde. Van Gradus kon in de gegeven omstandigheden ook niet worden verwacht dat zij die wijziging zelf ontdekte. Voor Gradus bestond daarom ook na 2014 geen aanleiding om eraan te twijfelen dat zij kon volstaan met de melding dat een werknemer uit dienst was getreden en dat ABP (via andere wegen) over de benodigde informatie beschikte om de WW-pensioenpremies te berekenen. Gradus hoefde er niet op bedacht te zijn dat de facturen die ABP bij haar in rekening bracht niet volledig waren. Het enkele feit dat Gradus in 2016 eenmalig een aparte factuur ontving voor één ex-werknemer die wel zag op WW-pensioenpremies, maakt dit niet anders. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is het niet zo dat Gradus zich op basis van deze ene factuur had moeten realiseren dat alle andere facturen die zij tot dan toe van ABP had ontvangen, mogelijk niet ook de door haar verschuldigde WW-pensioenpremies omvatten van haar voormalige werknemers, temeer omdat ABP geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om Gradus er op te attenderen dat deze factuur anders was dan de reguliere facturen voor haar werknemers. Het voorgaande maakt dat het hof voorbij gaat aan het betoog van ABP dat de WW-pensioenpremies die zij in 2017 en 2018 heeft gefactureerd, zijn gebaseerd op gegevens van het UWV en dat WW-pensioenpremies altijd enige tijd later worden gefactureerd. Daarmee miskent ABP dat Gradus ervanuit mocht gaan dat ABP bij haar eerdere facturen al de beschikking had over deze WW-gegevens en dat deze daarin waren meegenomen, en zij er dus geen rekening mee hoefde te houden dat deze op een later moment nog bij haar in rekening zouden worden gebracht.
3.24.
De conclusie van het voorgaande is dat ABP al vanaf eind 2007 wist, althans kon weten dat er geen of in ieder geval te weinig WW-pensioenpremies bij Gradus in rekening werden gebracht. Er hebben zich meerdere momenten voorgedaan waar het op de weg van ABP lag om hierover met Gradus in contact te treden en haar in ieder geval te waarschuwen dat er op een later moment naar alle waarschijnlijkheid nog WW-pensioenpremies in rekening gebracht zouden worden. Met maatregelen die voor ABP nauwelijks bezwaarlijk te noemen zijn (zoals een brief / e-mail / notificatie in SWP), had zij Gradus daarover kunnen informeren. Maar ABP heeft niets van dat alles gedaan. ABP heeft naar het oordeel van het hof daarmee zelf bij Gradus het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij geen WW-gegevens hoefde aan te leveren omdat ABP die kreeg van het UWV en/of de ex-werknemer zelf en dat de premies die Gradus in rekening gebracht kreeg, juist en volledig waren. Gradus hoefde op de mogelijkheid van naheffingen zoals ABP die met haar facturen vanaf medio 2017 in rekening bracht, in de gegeven omstandigheden dan ook redelijkerwijs niet bedacht te zijn.
3.25.
Alles overziend is het hof van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar is dat ABP zich in de hiervoor genoemde omstandigheden erop beroept dat Gradus op grond van de aansluitingsovereenkomst gehouden is om de WW-pensioenpremies over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2017 aan ABP te betalen. Voor zover ABP betwist dat het, naar haar idee te korte, tijdsverloop tussen het ontstaan van de verschuldigdheid en het opleggen van de factuur hieraan in de weg staat, overweegt het hof dat het gaat hier gaat om WW-pensioenpremies over een periode die start op 1 juli 2013 en waarvan in 2017 respectievelijk 2018 betaling is gevorderd. Voor een klein deel van de vordering is het tijdsverloop mogelijk beperkt, namelijk de facturen uit 2017 die zien op de kort daaraan voorafgaande periode. Van die facturen zijn overigens geen kopieën overgelegd, zodat voor het hof niet duidelijk is wanneer de facturering precies heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof biedt dit, in het licht van alle omstandigheden, in ieder geval onvoldoende grond om aan te nemen dat Gradus de betalingsverplichting over deze periode alsnog moet nakomen. Het gerechtvaardigd vertrouwen dat ABP bij Gradus heeft gewekt, eindigt met het doen uitgaan (voor eerder verschuldigde WW-pensioenpremies) van de factuur in 2017. Naar het oordeel van het hof is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarmee kennelijk onaanvaardbaar om Gradus te verplichten WW-pensioenpremies die zien op de periode tot de datum van het uitbrengen van die factuur in 2017 te betalen.
Het hof gaat ook voorbij aan het betoog van ABP dat van haar niet gevergd kan worden “gratis” pensioenaanspraken weg te geven. Duidelijk is dat het wel moeten toekennen van pensioenopbouw aan de betreffende deelnemers, terwijl daar geen premies tegenover staan, een negatieve impact zal hebben op het vermogen van ABP. Maar die consequentie is onlosmakelijk verbonden met het slagen van dit verweer van Gradus. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat Gradus hierdoor in zekere zin bevoordeeld wordt omdat zij gedurende een aantal jaren deze premies niet heeft hoeven betalen, terwijl concurrenten dat wellicht wel hebben gedaan.
3.26.
Nu het beroep op rechtsverwerking slaagt, heeft Gradus geen belang bij behandeling van de overige bezwaren (grieven), voor zover deze erop gericht zijn afwijzing van de vordering van ABP betreffende WW-pensioenpremies te bewerkstelligen. Evenmin ziet het hof aanleiding om verder in te gaan op het in 3.21 hierboven aangestipte debat tussen partijen over de gevolgen van de AVG voor hun wederzijdse standpunten. De bewijsaanbiedingen van beide partijen zal het hof passeren nu, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden leiden als ze zouden worden bewezen.
De hoogte van de vordering
3.27.
De vraag is vervolgens wat een en ander betekent voor de vordering van ABP. ABP heeft bij memorie van antwoord haar eis vermeerderd, in die zin dat zij betaling vordert van een bedrag van € 408.354,61 aan hoofdsom voor wat betreft onbetaald gebleven
(WW-)premies (per januari 2024). In haar antwoordakte heeft zij haar eis vervolgens nogmaals vermeerderd naar een bedrag van € 521.045,80 aan hoofdsom (per juli 2024). Maar deze laatste eisvermeerdering zal het hof buiten beschouwing laten nu deze, gelet op de tweeconclusieregel, te laat is ingebracht.
3.28.
ABP heeft ter onderbouwing van haar vordering een Excel-overzicht overgelegd waarin zowel alle vorderingen van ABP als alle betalingen die zij van Gradus heeft ontvangen, zijn verwerkt. Daaruit volgt dat het totale openstaande saldo per januari 2024
€ 408.354,61 bedroeg. In haar memorie van grieven stelt Gradus zich onder meer op het standpunt dat zij alle reguliere facturen heeft voldaan. Zij verwijst in dat kader naar een in eerste aanleg door haar overgelegde productie. Dat betreft een overzicht van betalingen in de periode vanaf juni 2020 tot en met april 2023 (en dus geenszins compleet) en een eigen berekening waaruit volgens haar volgt dat alles is betaald, maar die ABP gemotiveerd heeft weersproken. Ook de verwijzing naar e-mailcorrespondentie over dit onderwerp tussen partijen in juni 2023 is weinig gedetailleerd en daarnaast op kritieke punten inhoudelijk weerlegd door ABP. Daarmee heeft Gradus haar bezwaren tegen het overzicht van ABP onvoldoende concreet gemaakt. Het had bijvoorbeeld op haar weg gelegen om aan te tonen dat zij nog meer betalingen aan ABP heeft gedaan, dan ABP in het overzicht heeft opgenomen. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van het openstaande saldo zoals berekend door ABP.
Voor zover Gradus de juistheid van de WW-gegevens in twijfel trekt waarop de WW-premiefacturen (na juli 2017) zijn gebaseerd, overweegt het hof dat ABP het proces van gegevensaanlevering door UWV in de door haar overgelegde producties nauwgezet heeft toegelicht. Van belang is dat ABP afhankelijk is van de informatie die zij aangeleverd krijgt via het UWV. Het is ook niet aan haar om te oordelen over de juistheid van de door het UWV genomen beslissingen over de toekenning en/of hoogte van de WW-uitkering. De verantwoordelijkheid van ABP is om op basis van de informatie die zij van het UWV ontvangt over de WW-uitkeringen de hoogte van de WW-pensioenpremie vast te stellen. Dat ABP daarin fouten heeft gemaakt, heeft Gradus niet nader geconcretiseerd. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de WW-facturen die ABP in rekening heeft gebracht, en die onderdeel vormen van het hiervoor besproken overzicht, niet kloppen.
3.29.
Het voorgaande betekent dat ervanuit moet worden gegaan dat het openstaande saldo aan reguliere pensioenpremies en WW-pensioenpremies per januari 2024 € 408.354,61 bedroeg. Daarin begrepen zit echter een bedrag van € 271.436,48 voor WW-premiefacturen over de periode van juli 2013 tot juli 2017. Het slagen van het beroep op rechtsverwerking betekent dat ABP daar geen aanspraak op kan maken. Dat leidt ertoe dat ABP richting Gradus nog aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 136.918,13
(€ 408.354,61 - € 271.436,48). De vordering van ABP zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen. Dat geldt ook voor de daarover gevorderde wettelijke rente. Het beroep van Gradus op schuldeisersverzuim van de kant van ABP slaagt niet. Gradus heeft ter onderbouwing van dat verweer aangevoerd dat ABP te lang stil heeft gezeten en ineens na vele jaren een volledig onverwachte invorderingsactie is gestart. Dat kan alleen zien op de WW-pensioenpremies over juli 2013 – juli 2017. En daarvan is hiervoor vastgesteld dat Gradus die juist niet hoeft te betalen. Het bedrag dat Gradus aan ABP moet betalen betreft reguliere pensioenpremies en WW-pensioenpremies over de periode ná juli 2017. En daarover is zij de wettelijke rente verschuldigd zoals hierna bepaald.
De beoordeling in het hoger beroep van ABP
3.30.
ABP is het er niet mee eens dat de rechtbank de vordering van Gradus tot vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van de naheffing, heeft toegewezen. Daar volgt het hof ABP in. Gradus heeft ter onderbouwing van haar vordering in de kern aangevoerd dat ABP meer inspanningen had kunnen en moeten verrichten om de WW-gegevens in een eerder stadium (van het UVW) te verkrijgen en dat zij steken heeft laten vallen in de communicatie met Gradus over de (problemen in de) gegevensuitwisseling. Kort gezegd precies de redenen waarom het beroep van Gradus op rechtsverwerking slaagt. Maar dat ABP als gevolg van die handelswijze haar rechten heeft verwerkt om betaling van de WW-pensioenpremies in kwestie te verlangen, betekent niet automatisch dat zij ook toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst met Gradus en/of dat ABP zich onrechtmatig jegens haar heeft gedragen. Gradus heeft onvoldoende toegelicht waarom daar sprake van zou zijn. Dat Gradus kosten heeft moeten maken voor haar (bestuursrechtelijke) verzet tegen de naheffing en deze procedure is daartoe ook onvoldoende.
3.31.
Het hof zal deze vordering van Gradus dan ook alsnog afwijzen en het bestreden vonnis op dit punt vernietigen.
De conclusie
3.32.
Het hoger beroep van Gradus slaagt deels. Omdat partijen ieder deels gelijk hebben gekregen, slechts een gedeelte van de vordering van ABP wordt immers toegewezen, bepaalt het hof dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten), zowel in conventie in eerste aanleg als in het principaal hoger beroep.
3.33.
Het hoger beroep van ABP slaagt. Omdat Gradus in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Gradus tot betaling van de proceskosten zowel in incidenteel hoger beroep als bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.34.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de meervoudige kamer voor kantonzaken in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 31 mei 2023 en beslist:
in conventie:
4.2.
veroordeelt Gradus om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest aan ABP tegen bewijs van kwijting te betalen € 136.918,13 (aan per januari 2024 openstaande pensioenpremies), vermeerderd met de wettelijke rente over de onderscheiden factuurbedragen vanaf de vervaldatum van de premiefactuur tot de voldoening;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep (van Gradus) als van de procedure bij de kantonrechter;
in reconventie:
4.4.
veroordeelt Gradus tot betaling van de volgende proceskosten van ABP tot aan de uitspraak van de kantonrechter: € 660,- aan salaris van de advocaat van ABP
en tot betaling van de volgende proceskosten van ABP in het hoger beroep (van ABP): € 1.214,- aan salaris van de advocaat van ABP (1 procespunt x appeltarief II).
in conventie en in reconventie:
4.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.W.J.M. Kemperink, A.J.J. van Rijen en T.J. Zuiderman, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 11 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2574.