Uitspraak
[appellant],
Staatsbosbeheer,
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
Op 16 februari 2023 had een eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna de zaak is aangehouden voor onderhandelingen tussen partijen. Toen partijen uiteindelijk geen overeenstemming bleken te hebben bereikt, heeft het hof in genoemd arrest een nieuwe mondelinge behandeling bepaald.
Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling hebben beide partijen producties ( [appellant] de producties 32 t/m 36 en Staasbosbeheer de producties 51 en 52) in het geding gebracht.
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
2.Waar gaat het in deze zaak (nog) om?2.1 Tussen partijen bestaat een erfpachtovereenkomst op grond waarvan [appellant] percelen van Staatsbosbeheer mag gebruiken voor zijn rundveebedrijf. De overeenkomst van erfpacht bevat ook een bepaling die erop neerkomt dat Staatsbosbeheer jaarlijks verplicht is een hoeveelheid ruwvoer aan [appellant] te leveren, die [appellant] vervolgens van Staatsbosbeheer moet afnemen (het ruwvoerbeding).2.2 Partijen hebben al geruime tijd een verschil van mening over de uitleg van het ruwvoerbeding. Zij menen over en weer dat de andere partij de overeenkomst niet nakomt en hebben daarover bij de rechtbank vorderingen ingesteld. Volgens [appellant] heeft Staatsbosbeheer bovendien in het jaar 2000 ruwvoer met daarin Jacobskruiskruid geleverd, waardoor een groot deel van zijn veestapel ziek is geworden en/of dood is gegaan. Hij heeft schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd.2.3 De rechtbank heeft de vordering van Staatsbosbeheer gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen.2.4 Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen een regeling getroffen voor hun geschillen over de uitleg en de nakoming van het ruwvoerbeding. Zij blijven van mening verschillen over de vordering van [appellant] betreffende het voer met Jacobskruiskruid, zodat het hof nog op deze vordering moet beslissen.2.5 Het hof zal beslissen dat deze vordering verjaard is en om die reden moet worden afgewezen. Deze beslissing zal hierna worden uitgelegd.
3.De relevante feiten3.1 Partijen hebben op 8 juni 1995 een erfpachtovereenkomst gesloten. In artikel 1 van deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [appellant] de in erfpacht gegeven percelen uitsluitend mag gebruiken met inachtneming van de beheersbepalingen zoals die betreffende het recht van erfpacht zijn overeengekomen. Artikel 2 van deze beheersbepalingen bevat het ruwvoerbeding, dat er in het kort op neerkomt dat Staatsbosbeheer verplicht is jaarlijks maximaal 250 ton droge stof ruwvoer te leveren aan [appellant] , die verplicht is het geleverde ruwvoer af te nemen.3.2 In het jaar 2000 heeft Staatsbosbeheer ruwvoer geleverd dat Jacobskruiskruid bevatte. Veel runderen van [appellant] zijn ziek geworden en zijn dood gegaan. Volgens [appellant] zijn ze ziek geworden door het eten van het ruwvoer van Jacobskruiskruid. Staatsbosbeheer heeft dat bestreden.3.3 De verzekeraar van [appellant] , Univé, heeft een deel van de schade van [appellant] vergoed op grond van de door [appellant] bij Univé afgesloten verzekering voor schade aan of verlies van de verzekerde dieren door ongeval of ziekte. Univé heeft jegens Staatsbosbeheer op grond van subrogatie aanspraak gemaakt op vergoeding van het door haar aan [appellant] uitgekeerde bedrag. Staatsbosbeheer heeft aansprakelijkheid afgewezen, waarna Univé omstreeks 2007 een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen Staatsbosbeheer. Nadat de rechtbank Assen de vordering van Univé in 2012 had afgewezen, heeft dit hof (na een aantal tussenarresten) op2 februari 2021 uiteindelijk geoordeeld dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is voor tweederde deel van de schade en heeft het hof Staatsbosbeheer veroordeeld om ruim € 580.000,- met rente en kosten aan Univé te betalen.3.4 [appellant] zelf heeft Staatsbosbeheer ook aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de levering van ruwvoer met Jacobskruiskruid.3.5 Op 13 augustus 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [appellant] en diens advocaat en vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer, de heren [naam1] en [naam2] en mevrouw [naam3] . Van dit gesprek heeft [naam3] van Staatsbosbeheer een verslag gemaakt. Partijen zijn het niet eens geworden over de inhoud van het verslag. In het begin van het verslag is het volgende vermeld:‘Allereerst geeft [naam1] aan op welke onderwerpen dit gesprek volgens hem betrekking dient te hebben. Hij noemt daarbij achtereenvolgens:
Dit deel van het verslag is door [appellant] niet ter discussie gesteld.
4.De beoordeling van het geschil
13 augustus 2009 geen stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden totdat [appellant] op 15 juni 2020 in de toen lopende procedure met Staatsbosbeheer zijn eis vermeerderde en ook aanspraak maakte op schadevergoeding vanwege de levering van ruwvoer met Jacobskruiskruid. Dat betekent dat de vordering van [appellant] toen verjaard was en niet meer toewijsbaar is, tenzij partijen inderdaad, zoals [appellant] stelt, een afspraak hebben gemaakt die erop neerkomt dat Staatsbosbeheer zich (al dan niet gedurende enige tijd) niet op verjaring kan of zal beroepen.
Het beroep van Staatsbosbeer op verjaring4.6 Op grond van artikel 3:322 lid 3 BW kan geen afstand van verjaring worden gedaan voordat de verjaring is voltooid. Zoals hiervoor is overwogen, was de vordering van [appellant] op Staatsbosbeheer op 13 augustus 2009 nog niet verjaard. Dat betekent dat Staatsbosbeheer toen geen afstand kon doen van verjaring.