ECLI:NL:GHARL:2021:998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
200.112.029/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest in aansprakelijkheidszaak over ziekte en sterfte bij runderen na het eten van Jacobskruiskruid met betrekking tot schadevergoeding en expertisekosten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een eindarrest in een langdurige aansprakelijkheidskwestie tussen Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Noord-Nederland U.A. en Staatsbosbeheer. De zaak draait om de schadevergoeding die Univé vordert voor de ziekte en sterfte van runderen van de verzekerde, [A], na het eten van Jacobskruiskruid. Het hof heeft in een eerder tussenarrest vastgesteld dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is voor tweederde van de schade. Univé heeft een herberekening van de schade ingediend, die uitkomt op een hoofdsom van € 473.049,91, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de bewijsstukken van Univé als voldoende aannemelijk beoordeeld en vastgesteld dat de uitkeringen aan [A] correct zijn gedaan, ondanks dat enkele bankafschriften op naam van een gelieerde rechtspersoon stonden.

Staatsbosbeheer heeft betoogd dat niet met de volledige slachtopbrengst van de dieren is rekening gehouden en dat er geen causaal verband is tussen de vergiftiging en de sterfte van de runderen. Het hof heeft deze argumenten verworpen, omdat Univé voldoende bewijs heeft geleverd dat de uitkeringen aan [A] zijn gedaan voor runderen die daadwerkelijk vergiftigd zijn. Het hof heeft ook geoordeeld dat Univé recht heeft op vergoeding van expertisekosten en buitengerechtelijke kosten, waarbij het hof de redelijkheid van de gemaakte kosten heeft erkend. Uiteindelijk heeft het hof Univé in het gelijk gesteld en Staatsbosbeheer veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 582.041,03, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft het de proceskosten aan beide partijen toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.112.029/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 68052)
arrest van 2 februari 2021
in de zaak van
Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Noord-Nederland U.A.,
gevestigd te Zwolle,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Univé,
advocaat: mr. E. Bos-van den Berg, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Staatsbosbeheer,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Staatsbosbeheer,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen, kantoorhoudend te Arnhem.
Het hof neemt het tussenarrest van 3 maart 2020 hier over.

1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Partijen hebben de volgende processtukken ingediend:
- een akte na tussenarrest (met producties) van Univé;
- een akte van Staatsbosbeheer.
1.2
Vervolgens hebben partijen hun (aanvullende) procesdossiers overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.2 De verdere beoordeling van het geschil

Inleiding2.1 In het tussenarrest van 3 maart 2020 heeft het hof overwogen dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is voor tweederdedeel van de schade. Het hof heeft Univé gevraagd haar vordering te herberekenen op basis van een aansprakelijkheid van Staatsbosbeheer van tweederdedeel van de schade en om die herberekening voorzien van onderliggende stukken over te leggen.
Aan [A] uitbetaalde bedragen2.2 Univé heeft een herberekening overgelegd. Deze berekening sluit op een bedrag van
€ 473.049,91 in hoofdsom, te vermeerderen met € 434.384,- aan wettelijke rente voor de periode tot en met 1 september 2020, uitgaande van volledige aansprakelijkheid van Staatsbosbeheer. Tweederdedeel van dit bedrag is € 604.956,-. Univé heeft het door haar berekende bedrag van € 473.049,91 onderbouwd met een groot aantal betalingsbewijzen en een overzicht uit haar administratie.
2.3
Met de door haar overgelegde bewijsstukken heeft Univé de door haar gestelde betalingen voldoende aannemelijk gemaakt. In het overzicht uit de administratie van Univé worden de door haar in de zaak [A] gedane betalingen vermeld, waaronder de betalingen aan [A] . Deze laatste betalingen blijken uit de overlegde betalingsbewijzen. Die betalingsbewijzen betreffen bankafschriften waarop een bedrag is vermeld dat van de rekening van Univé is afgeschreven. Dat bedrag is een totaalbedrag, de som van een groot aantal betalingsopdrachten. Univé heeft de specificatie van die betalingsopdrachten overgelegd, waarbij steeds de opdrachten betreffende anderen dan [A] zijn weggelakt, maar de betalingsopdracht aan Univé zichtbaar is gebleven. Bovendien sluit het totaalbedrag aan bij wat in de overgelegde correspondentie tussen Univé en [A] is vermeld over de betalingen van Univé aan [A] . In een brief van de advocaat van [A] aan Univé van
26 maart 2003 wordt al melding gemaakt van een door [A] ontvangen bedrag van
€ 473.049,91 en in een brief van Univé aan de advocaat van [A] van 16 mei 2013 wordt dat bedrag ook genoemd.
2.4
Dat enkele bankafschriften op naam staan van Univé Noord-Drenthe BA, zoals Staatsbosbeheer opmerkt, betekent niet dat de betaling niet ten laste is gekomen van Univé Noord U.A. (de rechtsvoorgangster van Univé). Tussen partijen staat niet ter discussie dat [A] verzekerd was bij Univé Noord U.A., zodat ervan kan worden uitgegaan dat uitkeringen aan [A] op basis van deze verzekering ten laste zijn gekomen van Univé Noord U.A., ook als de betaling van die uitkering is verlopen via de bankrekening van een gelieerde rechtspersoon.
2.5
Het hof gaat er dan ook vanuit dat Univé € 473.049,91 heeft uitgekeerd aan [A] .
Volledige slachtopbrengst in aftrek gebracht?2.6 Volgens Staatsbosbeheer staat niet vast dat rekening is gehouden met de volledige slachtopbrengst van de dieren. Het hof volgt Staatsbosbeheer niet in dit betoog. Uit de correspondentie tussen [A] en Univé blijkt op welke manier de uitkeringen van Univé aan [A] werden berekend. Univé verstuurde afrekeningen aan [A] op basis van de in een bepaalde periode - de periode waarop de afrekening betrekking had - gestorven dieren. Indien die dieren naar de slacht waren afgevoerd, werd de slachtsopbrengst vermeld en in mindering gebracht op het uit te keren bedrag. Ook uit de expertiserapporten die door de schaderegelaar van Univé, ing. [B] (hierna: [B] ) zijn opgesteld, blijkt dat rekening is gehouden met de slachtopbrengsten. Dat ligt ook wel voor de hand, omdat de slachtopbrengsten ook in mindering kwamen op de door Univé aan [A] uit te keren bedragen. Univé had er dan ook zelf belang bij dat rekening werd gehouden met de slachtopbrengsten. Die verminderen immers haar schadelast. Staatsbosbeheer geeft ook niet aan van welke dode runderen waarop de vordering van Univé betrekking heeft de slachtopbrengst niet in mindering is gebracht. Onder deze omstandigheden heeft Staatsbosbeheer onvoldoende weersproken dat, zoals Univé gemotiveerd heeft gesteld, wel met de slachtopbrengsten rekening is gehouden.
Voor te veel dode runderen uitbetaald aan [A] ?2.7 Voor wat Staatsbosbeheer aanvoert over het causaal verband tussen de afgevoerde runderen en de vergiftiging met Jacobskruiskruid - kort gezegd: [A] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van dieren die geen Jacobskruiskruid hebben gegeten - geldt hetzelfde als voor de slachtopbrengst. Uit de rapporten van [B] blijkt dat [B] de opgaves van [A] steeds kritisch heeft getoetst, juist ook op het verband tussen het eten van / de vergiftiging met Jacobskruiskruid en de dood en/of de noodzaak van slacht van de runderen. De door Staatsbosbeheer in noot 1 van haar laatste akte aangehaalde passage uit een van de rapporten van [B] vormt er een illustratie van dat [B] de opgaves van [A] niet klakkeloos heeft gevolgd maar kritisch heeft getoetst. Uit deze rapporten en de overgelegde correspondentie tussen Univé en (de advocaat van) [A] blijkt ook dat Univé veel minder aan [A] heeft uitgekeerd dan waar [A] aanspraak op maakte. Staatsbosbeheer laat na nauwkeurig aan te geven voor welke runderen Univé ten onrechte een uitkering heeft uitbetaald. Onder deze omstandigheden heeft zij haar verweer tegen de stelling van Univé dat alleen een vergoeding aan [A] is betaald voor dode of geslachte runderen die met Jacobskruiskruid zijn gevoerd onvoldoende gemotiveerd.
2.8
Op wat Staatsbosbeheer heeft aangevoerd over andere dierziekten op het bedrijf van [A] die de sterfte ook kunnen hebben veroorzaakt, is het hof in de diverse tussenarresten al uitvoerig ingegaan. Het hof verwijst naar die tussenarresten.
Dubbele betaling aan [A]2.9 Het staat vast dat Univé een bedrag van € 53.987,55 per ongeluk tweemaal heeft betaald aan [A] . Die abusievelijke betaling is begrepen in het hiervoor vermelde bedrag van € 473.049,91. Univé was aanvankelijk van mening dat zij € 432.484,93 aan [A] verschuldigd was, dus € 40.564,98 te veel had betaald. [A] meende juist aanspraak te hebben op een hogere uitkering dan € 473.049,91. Volgens hem had Univé van een aantal runderen ten onrechte bepaald dat deze niet onder de dekking van de verzekering vielen en was zij bij een aantal runderen uitgegaan van een te laag verzekerd bedrag. Uiteindelijk hebben Univé en [A] de uitkering van [A] in onderling overleg vastgesteld op
€ 473.049,91.
Volgens Staatsbosbeheer heeft Univé de verschuldigdheid van het door haar uitgekeerde bedrag onvoldoende onderbouwd. Dat zij meer heeft uitgekeerd dan € 432.484,93 moet voor haar eigen rekening blijven, aldus Staatsbosbeheer.
2.1
Het hof volgt Staatsbosbeheer in dit betoog. Op grond van het bepaalde in artikel 7:962 lid 1 BW (deze bepaling heeft op grond van het overgangsrecht onmiddellijke werking) gaat de vordering van de verzekerde (in dit geval [A] ) op een derde (in dit geval Staatsbosbeheer) tot vergoeding van schade over op de verzekeraar voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt. Indien de verzekeraar meer vergoedt dan de derde aan de verzekerde verschuldigd is, subrogeert de verzekeraar niet in de rechten van de verzekerde ten aanzien van het meerdere; die rechten zijn er immers niet. Univé heeft, zoals hiervoor is overwogen, voldoende onderbouwd dat [A] schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 432.484,93, het door haar expert berekende bedrag waarop [A] aanspraak heeft. Dat de (onder de dekking van de verzekering vallende) vordering van [A] in werkelijkheid
hoger (laat staan € 473.049,91 of meer) was, heeft Univé onvoldoende onderbouwd. Het had op haar weg gelegen aan te geven met welke runderen zij bij de bepaling van het bedrag van € 432.484,93 ten onrechte geen rekening had gehouden en/of bij welke runderen waarvoor zij wel een uitkering had gedaan aanvankelijk was uitgegaan van een te laag verzekerd bedrag en welke bedragen gemoeid waren met een correctie. Univé heeft die toelichting niet gegeven en daarmee gelet op het gemotiveerde verweer van Staatsbosbeheer op dit punt onvoldoende onderbouwd dat zij terecht € 473.049,91 in plaats van € 432.484,93 aan [A] heeft uitgekeerd. Dat betekent dat het hof zal uitgaan van een hoofdsom van € 432.484,93,
€ 40.564,98 minder dan waar Univé van uitgaat.
Schending schadebeperkingsplicht en voordeelsverrekening2.11 Volgens Staatsbosbeheer heeft [A] te lang gewacht met het afvoeren van zijn runderen naar het slachthuis. Zijn veearts had hem al veel eerder geadviseerd de dieren te laten slachten. Door deze vertraging is de slachtopbrengst van de runderen gedaald, onder meer vanwege een lager gewicht, een verminderd vetpercentage en een hogere leeftijd, aldus Staatsbosbeheer.
2.12
Het hof volgt Staatsbosbeheer niet in dit betoog. Het hof heeft in het tussenarrest van
3 maart 2020 in r.ov. 2.48 dit verweer al verworpen. Het hof blijft daarbij. Een benadeelde is verplicht zijn schade te beperken voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. De grenzen van de verplichting tot schadebeperking worden door de redelijkheid getrokken en of in een bepaald geval die grenzen zijn overschreden is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Omdat het de aansprakelijke is geweest die door zijn onrechtmatige handelen de benadeelde in de situatie heeft gebracht dat hij schade lijdt, moet terughoudendheid betracht worden bij het oordeel over het handelen van de benadeelde in deze situatie waar hij ongevraagd in is terechtgekomen.
In dit geval is aannemelijk geworden dat [A] zich veel moeite heeft getroost om (onder meer door middel van een fokprogramma) een veestapel te verkrijgen met (in elk geval voor hem) unieke eigenschappen. Uit wat [A] als getuige heeft verklaard, leidt het hof af dat hij het verkrijgen van deze veestapel als zijn levenswerk zag. Onder deze omstandigheden is alleszins voorstelbaar dat hij toen (steeds meer) runderen ziek werden, hij er grote moeite mee had om zijn runderen te laten slachten en hij het advies om dat zo snel mogelijk te laten doen naast zich neerlegde. Door - wellicht in de hoop dat de op dat moment nog niet zo zieke runderen zouden herstellen - te wachten met het afvoeren naar de slacht van deze runderen, heeft hij niet gehandeld in strijd met wat in deze omstandigheden in redelijkheid van hem gevraagd mocht worden.
2.13 Volgens Staatsbosbeheer is sprake geweest van besparingen doordat de zieke runderen minder voer aten. Dit voordeel dient verrekend te worden, meent zij. Ook dit verweer heeft het hof in het tussenarrest van 3 maart 2020 in r.ov. 2.48 verworpen. Het hof blijft daarbij. Staatsbosbeheer heeft haar beroep op voordeelsverrekening verder niet uitgewerkt. Zo heeft zij niet aangegeven welke bedragen gemoeid zijn met de door haar beschreven besparing en is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk dat tegenover het ‘voordeel’ van een besparing in de voederkosten niet een nadeel staat in waardevermindering van de runderen, dat niet volledig wordt gecompenseerd door de uitbetaalde waarde per rund.
Wettelijke rente2.14 Staatsbosbeheer heeft geen bezwaar tegen de berekening van de wettelijke rente door Univé. Omdat moet worden uitgegaan van een lagere hoofdsom (de tweede betaling van
€ 53.987,55, gedaan op 17 februari 2003, dient te worden verlaagd met € 40.564,98,- zodat van die betaling € 13.422,57 resteert), dient ook de berekening van de wettelijke rente te worden gecorrigeerd. Het hof komt, met inachtneming van de verder door Univé bij de berekening gehanteerde uitgangspunten, uit op een wettelijke rente tot en met
1 september 2020 van € 434.384,- (het door Univé berekende bedrag) -/- € 33.693,88 (toegepaste correctie) = € 400.690,12.
2.15
Univé heeft aanspraak op twee derde deel van de hoofdsom en de wettelijke rente, dus op 2/3 x (€ 432.484,93 + € 400.690,12) = € 555.450,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2020 over dit bedrag, met dien verstande dat de in deze berekening meegenomen lopende rente over 2020 eerst rentedragend wordt vanaf 1 januari 2021.
Expertisekosten en buitengerechtelijke kosten2.16 Univé maakt ook aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte expertisekosten van € 5.781, -, te vermeerderen met wettelijke rente. Zij verwijst voor dit bedrag naar door haar overgelegde nota’s. Staatsbosbeheer maakt bezwaar tegen deze vordering. Volgens Staatsbosbeheer staat niet vast dat Univé de nota’s ook heeft betaald. Het hof volgt Staatsbosbeheer niet in dit betoog. Allereerst worden de meeste nota’s vermeld in het door Univé overgelegde overzicht uit haar boekhouding waarin de kosten ten behoeve van de claim van [A] zijn verwerkt. Bovendien ligt het niet voor de hand dat Univé haar in rekening gebrachte kosten niet zou vergoeden.
2.17
Omdat Univé eenzijdig een agrarisch deskundige heeft ingeschakeld en zij op voorhand kon weten dat Staatsbosbeheer de totstandkoming en inhoud van de daaruit voortvloeiende expertiserapporten niet zou erkennen, is zij de met die rapporten gemoeide kosten niet verschuldigd, meent Staatsbosbeheer.
Ook in dit betoog volgt het hof Staatsbosbeheer niet. De keuze van Univé om een agrarisch deskundige in te schakelen om haar te begeleiden bij de afwikkeling van de claim van haar verzekerde [A] , toen die werd geconfronteerd met ziekte en sterfte van runderen en daarvoor dekking zocht bij zijn verzekeraar Univé, was een redelijke keuze, gezien de aard, complexiteit en omvang van de claim. In dit verband wijst het hof erop dat Staatsbosbeheer, zoals uit het voorgaande ook blijkt, zich (terecht) kritisch heeft getoond over het verband tussen de door Univé aan [A] gedane uitkeringen en de sterfte van het vee door het eten van voer met Jacobskruiskruid. Dat Univé een agrarisch deskundige bij de afwikkeling heeft ingeschakeld, kan zij Univé alleen daarom al in redelijkheid niet tegenwerpen. De deskundige heeft de claim onderzocht en heeft de afwikkeling ervan begeleid. Uit de overgelegde nota’s volgt hoeveel tijd hij daaraan heeft besteed en welk uurtarief hij heeft gehanteerd. Voor zover Staatsbosbeheer al heeft willen aanvoeren dat te veel tijd en/of een te hoog uurtarief is berekend, heeft zij haar stelling onvoldoende onderbouwd.
Ten overvloede merkt het hof op dat de door Univé zelf gemaakte expertisekosten ook in het kader van subrogatie voor vergoeding in aanmerking kunnen komen [1] .
2.18
Partijen verschillen van mening over de vraag of Univé recht heeft op het volledige bedrag aan expertisekosten, zoals Univé meent, of op 2/3 deel daarvan, zoals Staatsbosbeheer verdedigt. Voor het standpunt van beide partijen zijn goede argumenten te vinden, maar het hof kiest toch de lijn van Univé.
Voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW - de door Univé gevorderde expertisekosten - is vereist dat:
a. conditio sine qua non-verband bestaat tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten;
b. de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend;
c. het redelijk was om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen; en
d. de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
Maar voor vergoeding van de hier bedoelde kosten is niet vereist dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden [2] .
In dit geval staat vast dat Staatsbosbeheer aansprakelijk is jegens [A] door voer met Jacobskruiskruid aan [A] te leveren. Zij is dan ook verplicht om de daardoor geleden schade aan [A] te vergoeden. Om te kunnen vaststellen of [A] daardoor schade heeft geleden (daarin gelegen dat zijn runderen ziek zijn geworden) en, zo ja, welke schade hij daardoor heeft geleden, was onderzoek nodig. Zo diende in kaart te worden gebracht hoeveel runderen ziek waren geworden en moesten worden geslacht, wat de waarde van deze runderen was en hoeveel ze nog hebben opgebracht. Dat onderzoek is verricht door de door Univé ingeschakelde agrarisch expert. Diens werkzaamheden staan in conditio sine qua non verband met de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis; zonder die gebeurtenis zou het onderzoek niet zijn verricht. Hiervoor heeft het hof ook al overwogen dat aan de onder b tot en met d vermelde vereisten is voldaan. Dat uiteindelijk onzeker is gebleven dat [A] schade heeft geleden door de levering van het voer, staat dan ook niet aan de toewijzing van de vergoeding van de volledige kosten in de weg. Ook indien uiteindelijk zou zijn vastgesteld dat de ziekte van de runderen niet in verband stond met de levering van het voer met Jacobskruiskruid zouden de expertisekosten, gelet op wat hiervoor is overwogen, toch geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom is het niet onredelijk dat in de situatie waarin Staatsbosbeheer aansprakelijk wordt gehouden voor tweederdedeel van de schade van [A] , Staatsbosbeheer de expertisekosten ook volledig dient te vergoeden.
2.19
De vordering betreffende de expertisekosten is dan ook geheel toewijsbaar. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente over deze kosten, waar Staatsbosbeheer geen afzonderlijk verweer tegen heeft gevoerd.
2.2
De vordering van Univé betreffende de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand is gedeeltelijk toewijsbaar. De vordering is onderbouwd met de facturen van de advocaat van Univé. Uit deze facturen en bijbehorende urenspecificaties volgt dat de advocaat van Univé gedurende een periode van ongeveer drie jaar voorafgaande aan het aanhangig maken van de procedure werkzaamheden heeft verricht voor Univé in het inmiddels ontstane geschil tussen Univé en Staatsbosbeheer, waarbij Univé vergoeding verlangde van de door haar betaalde uitkeringen en Staatsbosbeheer dat weigerde. Dat blijkt ook uit de overgelegde correspondentie. Onder deze omstandigheden, waarin sprake is van rechtsbijstand in een complex geschil gedurende een periode van enkele jaren voorafgaand aan het aanhangig maken van een procedure, heeft Staatsbosbeheer haar stelling dat slechts sprake is geweest van werkzaamheden die onder het bereik van een proceskostenveroordeling onvoldoende onderbouwd. De kosten van de advocaat van Univé zijn ook kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW en komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Het hof merkt in dit verband op dat Staatsbosbeheer de redelijkheid van de keuze van Univé om een advocaat in te schakelen niet heeft bestreden en ook de redelijkheid van de gemaakte kosten niet ter discussie heeft gesteld.
2.21
Het verweer van Staatsbosbeheer dat slechts tweederdedeel van de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, slaagt wel. Het betreft geen kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (kosten als bedoeld in artikel 6:96 aanhef en onder b BW) - Univé heeft dat in elk geval onvoldoende onderbouwd -, maar kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW, waarop de hiervoor aangehaalde rechtspraak van de Hoge raad geen betrekking heeft. Tegen de wettelijke rente over de kosten voert Staatsbosbeheer geen afzonderlijk verweer.
Conclusie2.22 De conclusie is dat Univé van Staatsbosbeheer te vorderen heeft per
1 september 2020: € 555.450,03 (hoofdsom met wettelijke rente) + € 10.507,- (expertisekosten met wettelijke rente) + €16.084,- (buitengerechtelijke kosten met wettelijke rente; tweederde van het gevorderde bedrag) = € 582.041,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2020.
2.23
Het hof zal het (eind)vonnis van de rechtbank Assen van 4 januari 2012, waarin de vordering van Univé geheel is afgewezen, vernietigen. Het tussenvonnis van
30 september 2009 zal worden bekrachtigd. Staatsbosbeheer is grotendeels in het ongelijk gesteld. De meeste verweren van Staatsbosbeheer zijn verworpen en het causaliteitsverweer is slechts ten dele gehonoreerd. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
Deze kosten bedragen voor de procedure in eerste aanleg:
- dagvaardingskosten: € 85,44
- griffierecht € 4.784,-
- kosten deskundigen € 4.950,-
- salaris advocaat € 7.740,- (3 punten, tarief VII – liquidatietarief per 4 januari 2012).
In hoger beroep bedragen de proceskosten:
- dagvaardingskosten € 90,64;
- griffierecht € 4.836,-
- salaris advocaat: € 32.746,- (7punten, tarief VII) voor principaal en incidenteel appel tezamen.
Het hof zal Staatsbosbeheer ook veroordelen tot betaling van het nasalaris, zoals gevorderd en tot betaling van de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling en het nasalaris.

3.3 De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussenvonnis van 30 september 2009 van de (toenmalige) rechtbank Assen, tussen partijen gewezen;
vernietigt het eindvonnis van 4 januari 2012 van de (toenmalige) rechtbank Assen, tussen partijen gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Staatsbosbeheer om aan Univé te betalen € 582.041,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 september 2020, met dien verstande dat de in deze berekening meegenomen lopende rente over 2020 eerst rentedragend wordt vanaf
1 januari 2021;
veroordeelt Staatsbosbeheer in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van Univé gemaakt:
- voor de procedure bij de rechtbank op € 9.333,44 aan verschotten en op € 7.740,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- voor de procedure bij het hof in principaal en in incidenteel appel op € 4.926,64 aan verschotten en op € 32.746,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt Staatsbosbeheer tot betaling aan Univé van een bedrag van € 131,- aan nasalaris, te verhogen met € 86,- indien niet binnen 14 dagen na dagtekening aan dit arrest is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest (en voor wat betreft de verhoging vanaf het moment dat die verschuldigd is);
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, J.H. Kuiper en D.H. de Witte en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0891.
2.Vgl. Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423 en 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586.