ECLI:NL:GHARL:2025:2933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.341.948/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging gedoogbeschikking inzake permanente gebruiksbeperkingen voor perceel E.679 in het kader van middenspanningsverbindingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gedoogbeschikking die aan de Stichting c.s. was opgelegd door de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De gedoogbeschikking betrof de aanleg en instandhouding van twee ondergrondse middenspanningsverbindingen (20 kV) in de gemeenten Doetinchem en Bronckhorst. De Stichting c.s. verzocht om vernietiging van deze gedoogbeschikking, omdat zij van mening was dat de opgelegde permanente gedoogplicht meer belemmering in het gebruik van hun gronden met zich meebracht dan redelijkerwijs nodig was voor de instandhouding van het werk. Het hof oordeelde dat dit inderdaad het geval was voor perceel E.679, en vernietigde de gedoogbeschikking voor dat perceel. Voor de overige percelen bleef de gedoogbeschikking in stand. Het hof benadrukte dat de toetsing van de gedoogbeschikking beperkt was tot de vraag of er meer belemmering werd gebracht dan noodzakelijk was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het opleggen van gedoogplichten en de noodzaak van een evenwichtige benadering tussen publieke belangen en de rechten van grondeigenaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.948
beschikking van 13 mei 2025
in de zaak van

1.De Pallandt van Keppel Stichting

die is gevestigd in Laag-Keppel (gemeente Bronckhorst)

2. Landgoed Kasteel Keppel B.V.

die is gevestigd in Laag-Keppel (gemeente Bronckhorst)

3. [appellante3]

die woont in [woonplaats1]
verzoeksters
hierna: de Stichting, Landgoed Kasteel Keppel respectievelijk [appellante3] en samen: de Stichting c.s.
advocaat: mr. B. Oudenaarden
tegen
de minister van Infrastructuur en Waterstaat
die zetelt in Den Haag
verweerder
hierna: de minister
advocaat: mr. M. Vink
en waarbij als belanghebbende optreedt
Liander N.V.
die is gevestigd in Duiven
hierna: Liander
advocaat: mr. J.W.M. Hagelaars.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Bij verzoekschrift van 31 mei 2024 (met bijlagen) hebben de Stichting c.s. op grond van artikel 4 lid 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht (hierna: BP) bij het hof een verzoek tot vernietiging ingediend van de door de minister opgelegde gedoogbeschikking van 4 april 2024 met betrekking tot de aanleg en instandhouding van twee ondergrondse middenspanningsverbindingen (20 kV).
1.2.
De minister heeft op 2 juli 2024 een vertoogschrift (hierna: verweerschrift) ingediend. Liander deed dat op 17 juli 2024.
1.3.
Op 3 december 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd.
1.4.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling hebben partijen onderling geprobeerd tot een oplossing te komen. Dat is niet gelukt. Partijen hebben vervolgens op 24 februari 2025, respectievelijk 25 februari 2025 het hof gevraagd alsnog uitspraak te doen. Vervolgens heeft het hof een datum voor het geven van een beschikking bepaald.

2.De kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de vraag of de permanente gedoogplicht (in de vorm van een permanent belemmerde strook en gebruiksbeperkingen die aldaar gelden) die in de gedoogbeschikking aan de Stichting c.s. is opgelegd meer belemmering in het gebruik van de aan de hun toebehorende gronden brengt dan redelijkerwijs nodig is voor de instandhouding van het werk. Het hof is van oordeel dat dat uitsluitend zo is voor perceel E.679. Om die reden zal het hof de gedoogbeschikking vernietigen voor zover deze betrekking heeft op dat perceel. Het hof zal hierna eerst ingaan op de achtergrond van het geschil tussen partijen en zal daarna toelichten hoe het tot voornoemde beslissing komt.

3.Achtergrondinformatie

3.1.
In de gemeenten Keppel (Bronckhorst) en Doetinchem ligt ‘Landgoed Keppel’. Het gaat om een landgoed dat bestaat uit een groot kasteel met gracht, met daaromheen bossen en landerijen. Het landgoed bestaat uit percelen die in eigendom toebehoren aan de Stichting, Landgoed Kasteel Keppel en aan [appellante3] . De percelen zijn hoofdzakelijk in agrarisch gebruik.
3.2.
Liander is wettelijk verplicht om een ieder die daarom verzoekt aan te sluiten op het elektriciteitsnet (artikel 23 Elektriciteitswet). Omdat sprake bleek te zijn van een transportbeperking in de regio Doetinchem en Angerlo doordat onvoldoende capaciteit en kwaliteit van het distributienetwerk bestond en om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen, heeft Liander tussen onderstation Doetinchem en onderstation Angerlo (gemeente Zevenaar) twee nieuwe ondergrondse middenspanningsverbindingen (20 kV) aangelegd. De twee ondergrondse middenspanningsverbindingen hebben een lengte van 12 kilometer en lopen door de gemeenten Bronckhorst en Doetinchem. Een groot gedeelte van de verbinding is aangelegd door middel van een open ontgraving en het overige deel door middel van een gestuurde boring. Een gedeelte van de aangelegde verbindingen loopt over percelen grond waarvan de Stichting c.s. eigenaar is.
3.3.
De Stichting c.s. en Liander hebben geprobeerd om afspraken te maken over de aanleg en instandhouding van de twee ondergrondse verbindingen, maar partijen bereikten geen overeenstemming.
3.4.
Liander heeft de minister daarom op grond van artikel 1 in samenhang met artikel 2 lid 5 BP gevraagd om aan de Stichting c.s. een gedoogplicht op te leggen voor het gewenste tracé. De minister heeft die gedoogplicht in zijn beschikking van 4 april 2024 (RWS-2024/13294) (hierna: de gedoogbeschikking) aan de Stichting c.s. opgelegd. Voor zover hier van belang, houdt de gedoogplicht in dat:
is vastgelegd dat sprake is van een permanente belemmering in het gebruik van de percelen van de Stichting c.s. die bestaat uit het gedogen van de instandhouding van de twee nieuwe ondergrondse middenspanningsverbindingen (20 kV) in de gemeenten Doetinchem en Bronckhorst, en
dat ter plaatse van de belemmerde strook een aantal gebruiksbeperkingen zijn opgelegd.
De belemmerde strook is weergegeven op situatietekeningen die aan de gedoogbeschikking zijn gehecht.
3.5.
Op grond van de gedoogbeschikking komt het hof tot het volgende overzicht:
Perceel
(sectie en nummer)
Eigenaar
Aanlegdiepte verbinding
1
Gemeente Keppel (Bronckhorst)
E.679,
E.680,
E.740,
E.925,
E.1040
de Stichting
minimaal 1,3 meter onder maaiveld
2
Gemeente Keppel (Bronckhorst)
E.612
[appellante3]
minimaal 5,0 meter onder maaiveld
3
Gemeente Ambt Doetinchem
A.9218
Landgoed Kasteel Keppel
minimaal 10,0 meter onder maaiveld
Voor de percelen genoemd onder (1) geldt dat zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Liander op deze belemmerde strook:
  • geen bouwwerk of, andere onroerende zaken mogen worden opgericht;
  • geen gesloten bestrating of wegdek mogen worden aangebracht;
  • geen kabels en leidingen mogen worden aangebracht;
  • geen diepwortelende gewassen dan wel beperking mogen worden aangebracht;
  • geen wijziging aangebracht mag worden in het bodemniveau en of de gronddekking.
Voor de percelen onder (2) en onder (3) geldt alleen dat zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Liander op deze belemmerde strook geen bouwwerk mag worden opgericht. In alle gevallen (voor de percelen onder (1), (2) en (3) genoemd) geldt dat Liander aan een eventuele toestemming voor deze activiteiten voorwaarden kan verbinden.

4.De motivering van de beslissing

Juridisch kader
4.1.
Het hof stelt voorop dat het toetsingskader in deze procedure op grond van artikel 4 lid 1 BP beperkt is. De toetsing van een gedoogbeschikking door het gerechtshof is op grond van artikel 4 lid 1 BP beperkt tot de vragen:
  • of de belangen van de rechthebbende geen onteigening van de percelen grond van de Stichting vorderen, en
  • of in het gebruik van de percelen grond van de Stichting niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is.
Het door de Stichting c.s. ingediende verzoek betreft alleen de vraag of in het gebruik van de percelen grond van de rechthebbende niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig is. De Stichting c.s. komt slechts op tegen de gedoogbeschikking voor zover die
permanentebelemmeringen meebrengt ten behoeve van de instandhouding van de middenspanningsverbinding. De noodzaak van de
tijdelijkebelemmeringen die de aanleg ervan meebrengen staat niet ter discussie.
Het bezwaar tegen de opgelegde ‘eeuwigdurende beperking’ gaat niet op
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Oudenaarden namens de Stichting c.s. verklaard dat hij niet langer het bezwaar handhaaft dat het opleggen van een ‘eeuwigdurende beperking’ redelijkerwijs meer belemmering brengt in het gebruik van de percelen dan redelijkerwijs nodig is en dat de gedoogbeschikking om die reden moet worden vernietigd. Dat bezwaar is daarmee komen te vervallen en zal niet verder worden besproken.
4.3.
Voor zover het [appellante3] (perceel E.612) en Landgoed Kasteel Keppel (perceel A.9218) betreft, berust het verzoek tot vernietiging uitsluitend op het vervallen bezwaar. Het verzoek tot vernietiging is met betrekking tot hun percelen niet langer met gronden onderbouwd en zij hebben geen belang bij de verzochte vernietiging ten aanzien van de andere percelen. Het hof zal het verzoek van [appellante3] en Landgoed Kasteel Keppel daarom afwijzen. Ten overvloede merkt het hof op dat het in 4.2 benoemde bezwaar niet tot vernietiging zou hebben kunnen leiden. Gelet op de wettelijke verplichtingen die op Liander rusten met betrekking tot de instandhouding van het elektriciteitsnet is het hof van oordeel dat de gedoogplicht voor onbepaalde tijd moet gelden en niet moet worden gekoppeld aan de technische levensduur van de verbinding. Gelet op het belang van Liander bij toekomstige leveringszekerheid moet het mogelijk blijven dat de verbindingen na afloop van de levensduur hersteld of vervangen worden. Om die reden wordt met het opleggen van een permanente belemmering en de gebruiksbeperkingen niet meer belemmering gebracht in het gebruik van de percelen grond van de Stichting c.s. dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is.
Het verzoek met betrekking tot perceel E.679 zal worden toegewezen
4.4.
De Stichting stelt dat in de gedoogbeschikking voor perceel E.612 en A.9218 een beperktere gebruiksbeperking is opgenomen dan voor de andere percelen. Voor deze beide percelen geldt alleen de beperking dat zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Liander op de belemmerde strook geen bouwwerk mag worden opgericht. Voor de overige percelen gelden verdergaande gebruiksbeperkingen, onder meer voor de aanleg van gesloten bestrating of nutsvoorzieningen. De beperktere gebruiksbeperking voor de percelen E.612 en A.9218 is ingegeven door het feit dat de verbinding door middel van een gestuurde boring of met gebruik van een boogzinker is gerealiseerd en daardoor dieper ligt. Volgens de Stichting had ten aanzien van perceel E.679 ook alleen een beperkte gebruiksbeperking moeten worden opgenomen. Dat perceel is, net als perceel E.612, een toegangsweg en er is gebruikgemaakt van een gestuurde boring bij de realisatie van de verbinding. In die zin zijn beide percelen vergelijkbaar. De verstrekkende gebruiksbeperkingen als vermeld in rov. 3.5 brengen meer belemmering in het gebruik van perceel E.679 dan redelijkerwijs nodig is.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof met partijen gesproken over de mate waarin perceel E.612 vergelijkbaar is met perceel E.679. Partijen zijn het erover eens dat op beide percelen een toegangsweg is gelegen, dat sprake is van een beperkte perceelsbreedte en dat de verbinding op beide percelen is gerealiseerd door middel van een gestuurde boring. In de gedoogbeschikking staat dat de verbinding op perceel E.679 op een diepte van tenminste 1,3 meter ligt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat dit onjuist is en dat de verbinding op perceel E.679 – net als op perceel E.612 – op een diepte van tenminste 5,0 meter ligt. Dit volgt uit de werkbeschrijvingen en de boortekeningen waarover de minister beschikte bij het wijzen van de gedoogbeschikking. Het hof beschikt niet over deze werkbeschrijvingen, maar gaat uit van de juistheid van wat daarover door partijen op zitting is verklaard.
4.6.
Liander heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de op te leggen gebruiksbeperkingen verband houden met de diepteligging van de verbinding op het perceel. Liander hanteert daarvoor een gestandaardiseerd normenkader. Daarover beschikt het hof niet. De diepteligging van de verbinding op perceel A.9218 is ter plaatse minimaal 10,0 meter. Volgens Liander zijn op grond van het gestandaardiseerd normenkader vanwege deze diepteligging met betrekking tot dit perceel minder verstrekkende gebruiksbeperkingen noodzakelijk dan bij percelen waarop de verbinding een diepteligging heeft van minimaal 1,3 meter. Voor perceel E.612, waar de diepteligging van de verbinding ter plaatse minimaal 5,0 meter is, is een beperktere gebruiksbeperking opgenomen, omdat daarover in de voorfase met Liander is onderhandeld. Liander voert aan dat ook ten aanzien van perceel E.679 in de voorfase onderhandeld had kunnen worden over de concreet op te leggen gebruiksbeperkingen, maar dat is niet gebeurd. De minister heeft daarom – conform het gestandaardiseerde normenkader dat Liander hanteert – de gebruiksbeperkingen opgelegd die in de gedoogbeschikking zijn genoemd. Anders dan de Stichting stelt had de minister niet zelf moeten constateren dat perceel E.612 en E.679 vergelijkbaar zijn en dat dezelfde gebruiksbeperkingen hadden moeten worden opgelegd, aldus nog steeds Liander. Zo werkt het systeem niet, omdat sprake is van een gestandaardiseerd systeem waarbij maatwerk kan worden geleverd wanneer daarover in de minnelijke fase wordt onderhandeld tussen de rechthebbende en – in dit geval – Liander.
4.7.
De door Liander omschreven werkwijze is niet te verenigen met het wettelijk uitgangspunt dat in het gebruik van een perceel niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs nodig is. Dat vereist een afweging per perceel, ook als daarover geen minnelijk overleg is gevoerd. Omdat Liander ter mondelinge behandeling heeft erkend dat de percelen E.612 en E.679 vergelijkbaar zijn en dat in de minnelijke fase minder verstrekkende gebruiksbeperkingen overeengekomen hadden kunnen worden, kan de gedoogbeschikking voor zover het perceel E.679 betreft niet in stand blijven.
Het verzoek met betrekking tot de percelen E.740, E.925 en E.1040 zal worden afgewezen
4.8.
De Stichting stelt verder dat ook met betrekking tot de gedeeltes van de percelen E.740, E.925 en E.1040 waar de verbinding door middel van een gestuurde boring is gerealiseerd dezelfde niet-verstrekkende gebruiksbeperkingen zouden moeten gelden als ten aanzien van perceel E.612 en A.9218, omdat op die plaatsen de verbinding diep in de grond ligt. Liander heeft daartegen aangevoerd dat niet precies duidelijk is op welke plaats op het perceel de verbinding een diepte van meer dan 5,0 meter bereikt. Via een boorput van tenminste 1,3 meter wordt gestart met de boring en vanuit dat punt zakt de leiding geleidelijk naar een grotere diepte. Het is niet voor ieder willekeurig punt op het perceel vast te stellen wat de exacte diepte van de verbinding ter plaatse is. Uit veiligheidsoverwegingen gelden daarom de gebruiksbeperkingen zoals deze zijn opgelegd. Gelet op deze onderbouwing van Liander, heeft de Stichting onvoldoende gesteld om haar te kunnen volgen in het standpunt dat de gedoogbeschikking voor deze percelen meer belemmering in het gebruik brengt dan redelijkerwijs nodig is. Daarom zal het verzoek tot vernietiging met betrekking tot deze percelen E.740, E.925 en E.1040 worden afgewezen.
Het verzoek met betrekking tot perceel E.680 zal worden afgewezen
4.9.
Het hof stelt vast – en ter mondelinge behandeling heeft mr. Oudenaarden dat namens de Stichting ook bevestigd – dat ten aanzien van perceel E.680 geen bezwaren zijn aangevoerd door de Stichting. Het verzoek tot vernietiging van de gedoogbeschikking met betrekking tot perceel E.680 is dus niet met gronden onderbouwd en zal om die reden worden afgewezen.
Conclusie
4.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek afwijzen voor zover het [appellante3] en Landgoed Kasteel Keppel betreft. Het verzoek van de Stichting zal alleen met betrekking tot perceel E.679 worden toegewezen, omdat de gedoogbeschikking in het gebruik van dat perceel meer belemmering brengt dan redelijkerwijs voor de instandhouding van de middenspanningsverbinding nodig is. Voor het overige wordt het verzoek ook ten aanzien van de Stichting afgewezen.
4.11.
Omdat het verzoek slechts ten aanzien van perceel E.679 wordt toegewezen en voor het overige wordt afgewezen, zal het hof bepalen dat partijen hun eigen proceskosten dragen (compensatie van proceskosten). Omdat van deze beschikking geen hogere voorziening openstaat, zal het hof deze beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
5.1.
vernietigt de beschikking van de minister ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht houdende oplegging van de plicht tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van twee ondergrondse middenspanningsverbindingen (20 kV) in de gemeenten Doetinchem en Bronckhorst, van 4 april 2024 (RWS-2024/13294)
voor zoverdeze betrekking heeft op de permanente gebruiksbeperkingen die zijn opgelegd met betrekking tot de onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Keppel, sectie E, nummer 679;
5.2.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten dragen;
5.3.
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gewezen door mrs. K. Mans, J.E. Wichers en G.D. Hoekstra, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.