ECLI:NL:GHARL:2025:234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
21-005299-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gewelddadige woningoverval met dodelijke afloop en vormverzuimen in het strafproces

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een gewelddadige woningoverval met dodelijke afloop, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van medeplegen van gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procesgang en de feiten uitvoerig besproken, inclusief eerdere uitspraken en de rol van getuigen. Het hof heeft vastgesteld dat er onherstelbare vormverzuimen zijn begaan, met name het niet auditief registreren van het verhoor van getuige [getuige 1]. Ondanks deze verzuimen heeft het hof geoordeeld dat de waarheidsvinding niet onmogelijk is gemaakt en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de woningoverval. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte is vrijgesproken van de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005299-22
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 28 november 2022 met het parketnummer 18-950090-16 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te – volgens de raadsvrouw – [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) en volgens de SKDB: te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [postcode] [plaats] ( [land] ), [adres] .
Het hoger beroep
Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 april 2018 de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard.
Tegen dat vonnis heeft de officier van justitie tijdig hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft bij arrest van 25 juli 2019 het vonnis van de rechtbank vernietigd, het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, om de zaak met inachtneming van de beslissing van het hof inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 november 2022:
  • met inachtneming van de beslissing van het hof, de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging verklaard;
  • verdachte ter zake van het primair, subsidiair en meer subsidiair onder A tenlastegelegde vrijgesproken;
  • verdachte ter zake van het meer subsidiair onder B tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • de gevangenneming van verdachte bevolen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toegewezen, dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] hoofdelijk toegewezen, dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 116.496,93 (bestaande uit € 91.496,93 aan materiële schade en
Tegen dat vonnis heeft verdachte tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 mei 2024, 17 en 18 december 2024 en 22 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van verdachte ter zake van het primair, subsidiair, meer subsidiair onder A en B en meest subsidiair onder A tenlastegelegde;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het meest subsidiair onder B tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • gevangenneming van verdachte;
  • hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadslieden,
mr. J. Kuijper en mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door het slachtoffer en de benadeelde partij, [benadeelde 1] , en haar advocaat, mr. C.E. Jeekel, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen, te stompen en/of te slaan, althans door op enigerlei wijze zodanig lichamelijk geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen dat deze aan de gevolgen daarvan, althans van het daardoor ontstane letsel, is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit,
te weten diefstal met geweld in vereniging gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, van een of meer geldbedragen, een hoeveelheid sieraden een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en/of een of meer sleutels,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven hebben/heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen, te stompen en/of te slaan, althans door op enigerlei wijze zodanig lichamelijk geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen dat deze aan de gevolgen daarvan, althans van het daardoor ontstane letsel, is overleden,
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning van een of meer geldbedragen, een hoeveelheid sieraden, een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en/of een of meer sleutels,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van
1 juni 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
  • samen met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen vooraf dat misdrijf te beramen en/of
  • vooraf duct-tape en/of een of meer andere voor vastbinden geschikte voorwerpen beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of anderen en/of
  • een of meer auto’s te huren waarmee die [medeverdachte 1] en of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen zich naar de plaats van het misdrijf zou(den) kunnen begeven en/of
  • die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen in een of meer auto’s te vervoeren naar de plaats van het misdrijf
  • gedurende de autorit naar de plaats van het misdrijf telefonisch contact te hebben met die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen die (eveneens) onderweg waren/was naar de plaats van het misdrijf en/of
  • in de directe omgeving van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te gaan staan en/of te blijven staan, teneinde bij onraad die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen, tijdig te kunnen waarschuwen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen, nadat voornoemd misdrijf was gepleegd, uit de omgeving van de plaats van het misdrijf te brengen/vervoeren;
meer subsidiair:
A.
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen, te stompen en/of te slaan, althans door op enigerlei wijze zodanig lichamelijk geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen dat deze aan de gevolgen daarvan, althans van het daardoor ontstane letsel, is overleden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan/nabij de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen, een hoeveelheid sieraden een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en/of een of meer sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming
en/of
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
  • zich aan die [slachtoffer] en/of die [benadeelde 1] hebben/heeft vertoond terwijl hun/zijn gezicht(en) waren/was geschminkt, althans waren/was voorzien van kleurstof en/of
  • die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam hebben/heeft geschopt, gestompt en/of geslagen en/of
  • met die [slachtoffer] in gevecht/worsteling zijn/is gegaan en/of
  • de armen/polsen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met een of meer snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
  • de benen/enkels van die [slachtoffer] hebben/heeft vastgebonden met een of meer snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
  • een of meer snoeren, althans een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en) om de nek/hals van die [slachtoffer] hebben/heeft gebonden en/of
  • een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben/heeft gericht op die [benadeelde 1] , althans dat vuurwapen/voorwerp zichtbaar voor die [benadeelde 1] en/of die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden en/of
  • dreigend tegen die [benadeelde 1] hebben/heeft gezegd: “Jullie hebben drie kluizen”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft vastgepakt en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft meegetrokken/meegenomen naar de benedenverdieping van die woning en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen een kantoordeur in die woning te ontsluiten en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen een tas te geven en/of
  • dreigend aan die [benadeelde 1] hebben/heeft gevraagd waar de vijftigjes waren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • dreigend aan die [benadeelde 1] hebben/heeft gevraagd: “Waar is het bungalowgeld”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde 1] (met een voorwerp) tegen het hoofd hebben/heeft geslagen en/of
  • die [slachtoffer] naar de overloop van die woning hebben/heeft gesleept en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen op de buik op de vloer te gaan liggen en/of
  • de armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde 1] hebben/heeft vastgebonden met een of meer riemen, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerpen, en/of
  • een ring van een vinger en/of een ketting van de hals van die [benadeelde 1] hebben/heeft gerukt/getrokken,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair:
A.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben/heeft beroofd, door die [slachtoffer] (meermalen) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen, te stompen en/of te staan, althans door op enigerlei wijze zodanig lichamelijk geweld op die [slachtoffer] uit te oefenen dat deze aan de gevolgen daarvan, althans van het daardoor ontstane letsel, is overleden,
en/of
B.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen op of omstreeks 30 juni 2016 te [plaats] , althans in de [gemeente] , gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan/nabij de [adres] , tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben/heeft weggenomen een of meer geldbedragen, een hoeveelheid sieraden een portemonnee met inhoud, een envelop met inhoud en/of een of meer sleutels, in elk gevat enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of aan verdachte,
waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben/heeft verschaft en/of dat/die goed(eren) onder zijn/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op beter daad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen
  • zich aan die [slachtoffer] en/of die [benadeelde 1] hebben/heeft vertoond terwijl hun/zijn gezicht(en) waren/was geschminkt, althans waren/was voorzien van kleurstof en/of
  • die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam hebben/heeft geschopt, gestompt en/of geslagen en/of
  • met die [slachtoffer] in gevecht/worsteling zijn/is gegaan en/of
  • de armen/polsen van die [slachtoffer] op diens rug hebben/heeft vastgebonden met een of meer snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
  • de benen/enkels van die [slachtoffer] hebben/heeft vastgebonden met een of meer snoeren, met tape en/of met een of meer kledingstukken, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en), en/of
  • een of meer snoeren, althans een of meer voor vastbinden geschikte voorwerp(en) om de nek/hals van die [slachtoffer] hebben/heeft gebonden en/of
  • een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben/heeft gericht op die [benadeelde 1] , althans dat vuurwapen/voorwerp zichtbaar voor die [benadeelde 1] en/of die [slachtoffer] hebben/heeft vastgehouden en/of
  • dreigend tegen die [benadeelde 1] hebben/heeft gezegd: “Jullie hebben drie kluizen”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft vastgepakt en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft meegetrokken/meegenomen naar de benedenverdieping van die woning en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen een kantoordeur in die woning te ontsluiten en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen een tas te geven en/of
  • dreigend aan die [benadeelde 1] hebben/heeft gevraagd waar de vijftigjes waren, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • dreigend aan die [benadeelde 1] hebben/heeft gevraagd: “Waar is het bungalowgeld”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • die [benadeelde 1] (met een voorwerp) tegen het hoofd hebben/heeft geslagen en/of
  • die [slachtoffer] naar de overloop van die woning hebben/heeft gesleept en/of
  • die [benadeelde 1] hebben/heeft bevolen op de buik op de vloer te gaan liggen en/of
  • de armen/polsen en/of de benen/enkels van die [benadeelde 1] hebben/heeft vastgebonden met een of meer riemen, althans met een of meer voor vastbinden geschikte voorwerpen, en/of
  • een ring van een vinger en/of een ketting van de hals van die [benadeelde 1] hebben/heeft gerukt/getrokken,
welk feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van
1 juni 2016 tot en met 30 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
  • samen met die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen vooraf dat misdrijf te beramen en/of
  • vooraf duct-tape en/of een of meer andere voor vastbinden geschikte voorwerpen beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of anderen en/of
  • een of meer auto’s te huren waarmee die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen zich naar de plaats van het misdrijf zou(den) kunnen begeven en/of
  • die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen in een of meer auto’s te vervoeren naar de plaats van het misdrijf
  • gedurende de autorit naar de plaats van het misdrijf telefonisch contact te hebben met die die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen die (eveneens) onderweg waren/was naar de plaats van het misdrijf en/of
  • in de directe omgeving van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te gaan staan en/of te blijven staan, teneinde bij onraad die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of een of meer anderen, tijdig te kunnen waarschuwen en/of
  • door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of die [medeverdachte 3] en/of anderen, nadat voornoemd misdrijf was gepleegd, uit de omgeving van de plaats van het misdrijf te brengen/vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hiertoe hebben zij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de officier van justitie willens en wetens op twee momenten een proces-verbaal heeft ingebracht waarvan zij wist dat de inhoud zonder meer discutabel was en zonder daarbij de voor een goede beoordeling daarvan benodigde contextinformatie te geven, te weten het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). Er lijkt te dezen een patroon te kunnen worden waargenomen. De kennelijke reden van het aldus inbrengen van deze processen-verbaal was het creëren van ernstige bezwaren tegen verdachte, terwijl de informatie in deze processen-verbaal niet de werkelijkheid weergeeft. Hierdoor is de waarheidsvinding door de rechter bij in ieder geval de beslissingen tot verlenging van de voorlopige hechtenis geweld aangedaan. De gevolgen zijn groter dan alleen de voorlopige hechtenis die op grond van voornoemde processen-verbaal telkens werd verlengd en het is helder dat het aldus handelen van het openbaar ministerie het gehele proces feitelijk heeft geïnfecteerd.
Alles overziend is het proces niet meer eerlijk te noemen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De vervolging en berechting van de met strafbare feiten gemoeide belangen zijn in deze zaak, gelet op hoe weinig belastende informatie er tegen verdachte is, niet evident zwaarwegend, terwijl de belangen die verband houden met de handhaving en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek dat wel zijn. Het openbaar ministerie moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging, aldus de verdediging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de bestaande ernstige bezwaren tijdens de raadkamerzitting van 22 december 2016 niet werden geraakt door de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583. De op dat moment reeds bekende onderzoeksbevindingen zijn steeds voldoende geweest voor het laten voortduren van de voorlopige hechtenis, zowel in december 2016 als in maart 2017. De keuze van de zaaksofficier van justitie [officier van justitie 1] om het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] aan het dossier toe te voegen is een juiste keuze geweest. Deze verklaring heeft zij niet aan de ernstige bezwaren ten grondslag gelegd. [officier van justitie 1] heeft op geen enkele wijze het belang van waarheidsvinding willen frustreren dan wel de rechter willen misleiden. Wel is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek doordat het verhoor van [getuige 1] niet overeenkomstig de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van aangevers, getuigen en verdachten is opgenomen op een geluidsdrager. Niet valt echter in te zien op welke wijze door dit vormverzuim een inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces. De verklaring van [getuige 1] is niet ten grondslag gelegd aan de bewijsconstructie van het openbaar ministerie en de rechtbank, de verdediging heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris kunnen horen, de rechter heeft volledig kunnen controleren hoe haar verklaringen tot stand zijn gekomen nu daar uitvoerig onderzoek naar is gedaan en ook is het onderzoek van de Rijksrecherche aan de processtukken toegevoegd. Voor zover het hof wel zou aannemen dat er sprake is van een dergelijke inbreuk, dan acht de advocaat-generaal het op grond van het voorgaande in voldoende mate gecompenseerd.
Het hof overweegt als volgt
Om te kunnen beoordelen of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, dient de vraag beantwoord te worden of sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
In de onderhavige zaak richt het verweer van de verdediging zich in de kern op het stadium van inbrengen van het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] door het openbaar ministerie en op de vraag of hiermee de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt, respectievelijk of hierdoor geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het hof zal ingaan op deze punten om zich tenslotte een oordeel te vormen over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
De overwegingen van het hof zijn, ten behoeve van de beantwoording van deze vragen, als volgt opgezet:
1. Het juridisch beoordelingskader
1.1. Vormverzuimen in het vooronderzoek: artikel 359a Sv
1.2. Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR)
2. Feitelijke gang van zaken
2.1. Feitelijke gang van zaken rondom het proces-verbaal met nummer 583
2.2. Tussenconclusie
2.3. Feitelijke gang van zaken rondom het verhoor van [getuige 1]
2.4. Tussenconclusie
2.5. Conclusie
3. De toetsing van de feiten aan het juridisch beoordelingskader

1.Het juridisch beoordelingskader

Bij de beoordeling van de door de verdediging gevoerde verweren gaat het hof uit van het volgende juridische kader zoals dat uit de wet en de rechtspraak kan worden afgeleid. et ho
1.1.
Vormverzuimen in het vooronderzoek: artikel 359a [1]
In het strafproces staat centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat.
Artikel 359a Sv houdt in dat indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepaald kan worden dat
( a) de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd,
( b) de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit en
( c) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen met betrekking tot de toepassing van voornoemd artikel de volgende aandachtspunten worden afgeleid. [2]
Toepassing
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn in het bijzonder ook begrepen normschendingen bij de opsporing. Daarbij dient op grond van artikel 132a Sv onder opsporing te worden verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Daarnaast heeft “het voorbereidend onderzoek” in artikel 359a Sv uitsluitend betrekking op het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek.
De begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen de verdachte, sluit niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt namelijk dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo'n opsporingsambtenaar. In de rechtspraak zijn criteria geformuleerd waarin als algemene overkoepelende maatstaf besloten ligt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit
.
Bij de beoordeling of aan een vormverzuim zoals hiervoor bedoeld enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt, dient de rechter rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Opmerking verdient dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Volstaan met constatering dat onherstelbaar vormverzuim is begaan
Uit de rechtspraak volgt dat het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot één van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Indien de rechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat níet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden.
Niet-ontvankelijkverklaring openbaar ministerie in de vervolging
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking.
In zijn arrest van 1 december 2020 heeft de Hoge Raad over de aan te leggen maatstaf overwogen:
“2.1.3
(...)
Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek, en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Ook aan dit in de conclusie van de advocaat-generaal benoemde uitgangspunt van subsidiariteit houdt de Hoge Raad vast.
(...)
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rechtsoverweging 3.6.5 de volgende maatstaf geformuleerd met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
De Hoge Raad verduidelijkt de toepassing van deze maatstaf als volgt. De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – "the proceedings as a whole were not fair". In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Aanleiding voor niet-ontvankelijkverklaring op deze grond kan bijvoorbeeld bestaan in het geval dat de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet al daarop was gericht (vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0655), of waarin gedragingen van politie en justitie ertoe hebben geleid dat de waarheidsvinding door de rechter onmogelijk is gemaakt (vgl. HR 8 september 1998, ECL:NL:HR:1998:ZD1239).
2.5.3
In gevallen waarin zich een of meerdere vormverzuimen hebben voorgedaan die aanvankelijk het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van de zaak in het gedrang hebben gebracht, maar die in voldoende mate zijn hersteld om het proces als geheel eerlijk te laten verlopen, biedt de onder 2.5.2 besproken maatstaf in beginsel geen ruimte voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Het is echter niet uitgesloten, zoals onder 2.3.4 is overwogen, dat in zo’n geval strafvermindering ter compensatie van het daadwerkelijk ondervonden nadeel plaatsvindt.”
Bij de beoordeling of sprake is van vormverzuimen waaraan de rechter een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan verbinden dient, zoals hiervoor vermeld, te worden nagegaan of sprake is van de situatie dat “the proceedings as a whole were not fair”, met andere woorden: heeft de verdachte een proces gehad dat in zijn totaliteit als oneerlijk moet worden beschouwd? Onderdeel van een eerlijk proces is dat de rechter die over de zaak oordeelt het onderzoek in de zaak onafhankelijk en onpartijdig, zonder vooringenomenheid, uitvoert en daarna een gemotiveerd oordeel geeft. Onderdeel van een eerlijk proces is ook dat de verdediging tegen het onderzoeksmateriaal en de beschuldigingen kan inbrengen wat zij daartegen wil inbrengen en daartoe het door haar gewenste onderzoek kan uitvoeren. Daarvoor moet de verdediging ook voldoende tijd en gelegenheid worden gegund. Of sprake is van een eerlijk proces is niet alleen afhankelijk van de mate waarin rekening wordt gehouden met de belangen van de verdachte, maar ook met de gerechtvaardigde belangen van anderen die bij het strafproces zijn betrokken, zoals slachtoffers en nabestaanden. Ook dient daarbij rekening te worden gehouden met het publieke belang bij het onderzoek en bestraffing van de specifieke strafbare feiten die het betreft.
1.2.
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (AVR) [3]
De achtergrond van de AVR zoals die ten tijde van dit politieonderzoek gold, luidt: “In het belang van de waarheidsvinding is het wenselijk dat in bepaalde gevallen aangiften en/of verhoren auditief of audiovisueel worden opgenomen. Deze vormen van registratie kunnen ingezet worden zowel voor verhoren van aangevers en getuigen (waaronder slachtoffers) als voor verhoren van verdachten. Een landelijk uniforme aanpak is noodzakelijk. Om die reden wordt in deze aanwijzing auditieve of audiovisuele registratie in een aantal gevallen verplicht gesteld. In andere gevallen blijft dit facultatief. De auditieve en audiovisuele registratie zijn in de eerste plaats hulpmiddelen ten behoeve van de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces. Audiovisueel registreren kan van belang zijn als er sprake is van omstandigheden die gelegen zijn in de kwetsbaarheid van de verhoorde persoon of in de aard van het verhoor. Audiovisuele opnamen bieden immers de mogelijkheid om non-verbale signalen en vastgelegde emotie terug te zien. Daarnaast geeft het gebruik van opnameapparatuur de mogelijkheid om: aanwijzingen te geven aan de verhoorders tijdens het verhoor en vervolgverhoren, (gedrags)deskundigen te laten adviseren tijdens of na het verhoor, ondersteuning te bieden bij het uitwerken van de verklaring in het proces-verbaal, als evaluatiemateriaal te gebruiken voor verdere professionalisering van verhoorders, leerstof te genereren ten behoeve van opleidingen in verhoormethodieken.”
Samengevat bevat de regeling regels voor het auditief, respectievelijk audiovisueel registreren van verhoren afgenomen van aangevers, getuigen en verdachten. Aangegeven is wanneer het verplicht is om verhoren auditief dan wel audiovisueel vast te leggen en wanneer dit facultatief is. Hierbij is niet de opsporingsinstantie maar de aard van de zaak bepalend. Voorgeschreven is welk type registratie minimaal verplicht is. Indien de officier van justitie of advocaat-generaal dit in een concreet geval noodzakelijk acht, kan besloten worden tot een ‘zwaardere’ vorm van registratie. Voorts bevat de aanwijzing regels voor registratie van verhoren van kwetsbare personen. De opsporingsinstantie is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid, capaciteit, organisatie en integriteit van de technische infrastructuur en voor een deugdelijke opslag en administratie van de registraties. De procedures voor het auditief en audiovisueel registreren zijn beschreven in een protocol. Vervolgens is – voor zover hier relevant – een paragraaf opgenomen waarin de gevallen staan genoemd waarin auditieve of audiovisuele registratie verplicht is en is een indicatie gegeven wanneer daartoe facultatief zou kunnen worden overgegaan. Onder meer is auditieve registratie verplicht bij misdrijven met een strafbedreiging van 12 jaar of meer. Verder bevat de AVR-paragrafen over facultatief registreren (in deze zaak niet relevant), over de opslag en bewaartermijn en vervolgens over audiovisuele registratie.

2.Feitelijke gang van zaken

2.1.
Feitelijke gang van zaken rondom het proces-verbaal met nummer 583
Uit het dossier en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep leidt het hof, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het navolgende af.
Het hof stelt vast dat het tenlastegelegde op 30 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Verdachte is op 13 december 2016 aangehouden en nog op dezelfde dag in verzekering gesteld. [4] Op het moment van de aanhouding van verdachte volgde de verdenking van verdachte bij de woningoverval in [plaats] uit: verdachte huurde auto’s die gebruikt zouden zijn bij het voorbereiden dan wel plegen van de woningoverval in [plaats] , verdachte is de avond voor de woningoverval samen met twee verdachten ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ) in een auto gezien en dat deze auto vervolgens naar [plaats] is gereden, alwaar de derde verdachte ( [medeverdachte 1] ) zich bevond en uit de telecomgegevens van verdachte en de drie overige verdachten voor- en vlak na de woningoverval. [5]
Op 16 december 2016 is door de rechter-commissaris te Assen de inbewaringstelling van verdachte bevolen voor een termijn van veertien dagen waarbij het volgende is overwogen:
Procedure
De rechter-commissaris heeft kennis genomen van het dossier met voormeld parketnummer.
Beoordeling
Op grond van het proces-verbaal in dat dossier blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
Er bestaan gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vorderen, omdat:
De verdenking bestaat dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, terwijl wegens de omstandigheden waaronder en de manier waarop het feit is begaan de rechtsorde ernstig is geschokt;
Uit het uittreksel uit het documentatieregister van verdachte komt naar voren dat verdachte eerder voor feiten is veroordeeld die een geweldscomponent bevatten (in [land] ), zodat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht;
Het onderzoek is nog niet voltooid, in het bijzonder moeten nog getuigen (nader) worden gehoord, zodat de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan het licht brengen van de waarheid;
Het onderzoek is nog niet voltooid, in het bijzonder moeten nog medeverdachten worden aangehouden en gehoord, zodat de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan het licht brengen van de waarheid;
Het onderzoek is nog niet voltooid, in het bijzonder moet nog onderzoek worden gedaan naar de goederen die bij het begaan van het feit zijn buit gemaakt alsmede naar gebruikte wapens en gebruikte vervoersmiddelen, zodat de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan het licht brengen van de waarheid.’ [6]
Op 21 december 2016 is door verbalisant [verbalisant 4] het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583 opgemaakt en daarin heeft hij het volgende verklaard:
‘In het onderzoek TGO [plaats] is informatie binnen gekomen waaruit blijkt dat
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]
aan anderen verteld dat:
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
het slachtoffer zou hebben gedood.
Met het slachtoffer wordt hier bedoeld [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] .
Hij kwam om het leven tijdens de overval in de woning welk feit door het in de aanhef genoemde TGO [plaats] wordt onderzocht.
De informatie heeft een als betrouwbaar te kwalificeren oorsprong.’ [7]
Een dag na het opmaken van dit proces-verbaal, op 22 december 2016, heeft de raadkamerzitting gevangenhouding van verdachte plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte op deze raadkamerzitting volgt dat de officier van justitie bij het onderbouwen van de ernstige bezwaren het volgende naar voren heeft gebracht:
‘Tav verdenking ernstige bezwaren; meneer is aangetroffen in auto in [plaats] en zijn telefoon is aangestraald met medeverd. Vanuit randstand richting Drenthe. DNA match medeverdachten in deze zaak. Pv van bevindingen. Verd.(het hof begrijpt: verdachte [verdachte] )
Geeft aan dat [medeverdachte 2] degene is die verantwoordelijk is voor de dood van bewoner.’
Het hof leidt hieruit af dat het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583 op de zitting is besproken en dat onder meer dit proces-verbaal door de officier van justitie is gebruikt bij het formuleren van de ernstige bezwaren.
Op 22 december 2016 is door de raadkamer de gevangenhouding van verdachte bevolen voor een termijn van 90 dagen waarbij het volgende als motivering is opgenomen:
‘De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren en de grond(en) die tot het bevel bewaring hebben geleid ook thans nog bestaan.’ [8]
Mr. Kuijper heeft op 22 december 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raadkamer. [9]
Op 5 januari 2017 heeft mr. Kuijper een e-mail naar officier van justitie [officier van justitie 1] (hierna: (mr.) [officier van justitie 1] ) verstuurd waarin het volgende staat:
‘Edelachtbare Vrouwe,
In de zaak met bovenvermelde kenmerken heeft u op 21-12-2016, een dag voor de raadkamer gevangenhouding, een proces-verbaal verbindingen (het hof leest: bevindingen) toegestuurd met nummer 583 waarin is neergelegd dat informatie is binnengekomen in het onderzoek TGO [plaats] waaruit zou zijn gebleken dat cliënt (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) aan anderen heeft verteld dat medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer zou hebben gedood.
Volgens dit proces-verbaal van bevindingen heeft die informatie een als betrouwbaar te kwalificeren oorsprong.
Client ontkent een dergelijke mededeling 'aan anderen' te hebben gedaan. Het is ook volstrekt onduidelijk wie die 'anderen' zouden moeten zijn geweest. Ook is de bron van de informatie niet uit het proces-verbaal af te leiden, noch is daaruit te destilleren dat en op grond waarvan die bron als betrouwbaar is te kwalificeren. Evenmin blijkt wat de dringende reden is om de bron af te schermen.
Nu uit het proces-verbaal niet kan blijken dat de verkregen informatie als TCI-informatie is te rubriceren en het hier kennelijk ook niet gaat om TCI-informatie (de informatie is klaarblijkelijk binnengekomen bij het TGO [plaats] ), is de afscherming van de bron onbegrijpelijk. Ik verzoek u dan ook per ommegaande doch in ieder geval voor de behandeling van het hoger beroep tegen de beschikking tot gevangenhouding op maandag 9 januari a.s. de bron van de informatie en de bewoordingen waarin de informatie is vervat mee te delen. [10]
Op 9 januari 2017 heeft het hof de voornoemde beslissing van de rechtbank bevestigd en daarbij het volgende overwogen:
‘Het hof overweegt dat de verdenkingen, bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis, vermeld in het bevel tot gevangenhouding van verdachte d.d. 22 december 2016 nog onverkort aanwezig zijn. Het hof is van oordeel dat er thans sprake is van voldoende ernstige bezwaren, onder meer bestaande uit de verklaring van aangeefster en het door haar beschreven signalement, het feit dat verdachte met de medeverdachte is aangetroffen in de auto in [plaats] en het aanstralen van zijn telefoon in Drenthe. [11]
Naar aanleiding van voornoemde e-mail bericht mr. [officier van justitie 1] op 16 januari 2017 aan mr. Kuijper het volgende:
‘Met betrekking tot uw vraag over de bron van de mededeling in het proces-verbaal van 21 december jl. moet ik u mededelen dat in het belang van het onderzoek informatie over de bron vooralsnog wordt onthouden.
U kunt deze brief als een mededeling ex artikel 30 Sv beschouwen.
Ex artikel 30 lid 4 Sv kunt u namens uw cliënt hiertegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris, binnen veertien dagen na dagtekening van deze mededeling.’ [12]
Op 17 januari 2017 heeft mr. [officier van justitie 1] – met betrekking tot het onthouden van de bron – aan verdachte een brief gestuurd met grotendeels dezelfde inhoud. [13]
Op 24 januari 2017 heeft mr. Kuijper een bezwaarschrift tegen het onthouden van de stukken door mr. [officier van justitie 1] ingediend en daarin staat onder meer het volgende:
‘Verdachte wordt door deze beslissing bezwaard, omdat daaruit een ernstige benadeling van zijn verdediging voortvloeit, omdat hij een ontkennende verdachte is en hij zich zolang de bron en exacte bewoordingen van de in het proces-verbaal van bevindingen neergelegde mededeling voor hem niet kenbaar is daartegen – al dan niet in het kader van de voortduring van de voorlopige hechtenis – niet kan verdedigen.
Redenen waarom hij de rechter-commissaris verzoekt te willen bevorderen hij alsnog van de hem onthouden stukken kennis kan nemen en/of dat hem alsnog een afschrift wordt verstrekt van de volledige processtukken in deze zaak.’ [14]
Op 26 januari 2017 heeft mr. [officier van justitie 1] een reactie op voornoemd bezwaarschrift gegeven en heeft zij onder meer het volgende geschreven:
‘Het openbaar ministerie is van oordeel dat het tijdelijke onthouden gerechtvaardigd is gelet op het onderzoeksbelang, dat vooralsnog de onthouding moet voortduren en dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
Toelichting:
Het gaat in deze zaak om een uitermate ernstig delict, een woningoverval met dodelijke afloop, door meerdere daders gepleegd.
In het voorgeleidings- en raadkamerproces-verbaal is aangegeven wat de ernstige bezwaren zijn tegen verdachte [verdachte] en er zijn diverse stukken bijgesloten die dienen ais bewijs voor de ernstige bezwaren.
Voor de raadkamer gevangenhouding op 22 december 2016 is op 21 december 2016 aan de stukken toegevoegd bijgevoegd proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 21 december.
Raadsvrouwe heeft namens verdachte verzocht om informatie omtrent de bron.
Middels bijgevoegde mededelingen van 16 en 17 januari 2016 aan respectievelijk raadsvrouwe en verdachte heeft het OM kenbaar gemaakt dat informatie omtrent de bron tijdelijk wordt onthouden
Het OM ziet nog steeds aanleiding om informatie aangaande de bron betreffende het proces-verbaal van 21 december 2016 te onthouden, gelet op het volgende.
Het onderzoek is nog in volle gang. Er is aanleiding om te vermoeden dat meerdere personen betrokken zijn bij de overval. Verdachten beroepen zich op hun zwijgrecht, waardoor het onderzoek van de politie extra cruciaal is om inzicht te verkrijgen in de betrokkenheid van personen bij de overval en de onderlinge rolverdeling.
Het is daarom van groot belang dat het onderzoek kan doorgaan zonder dat op dit moment inzicht wordt gegeven in de bron van de verklaring, omdat dat het onderzoek zou hinderen.
Het OM onderkent het belang van de verdediging om een belastende verklaring als de onderhavige op een zeker moment te kunnen toetsen. Maar kennisname op dit moment kan de ie voeren onderzoeksstrategie en -tactiek belemmeren en brengt het risico van collusie met zich mee
Het maatschappelijk belang van de opsporing heeft in deze – mede gelet op de ernst van het feit – zwaarder te wegen dan het op zich gerechtvaardigd belang bij kennisname van dit stuk in deze fase van het proces tegen verdachte.
Raadsvrouwe haalt aan dat verdachte op korte termijn onderzoekswensen wil formuleren.
Ik merk op dat een pro-forma zitting gepland staat op 23 maart as. mbt verdachten [verdachte] , [verdachte](het hof begrijpt dat is bedoeld: [medeverdachte 2] )
en [medeverdachte 1] .
Het streven is dat er ten behoeve van die zitting uiterlijk 1 maart een voortgangsroces-verbaa1 kan worden verstrekt. Omdat he onderzoek nog in volle gang is, zal er nog geen sprake zijn van een eind-proces-verbaal op die zitting en zal die zitting nog geen regiezitting zijn.
De verwachting van het OM is dat de verdediging dus ook na 23 maart nog in de gelegenheid zal worden gesteld om onderzoekswensen in te brengen en dat – gelet op mijn eerdere overwegingen – het onderzoeksbelang op dit moment zwaarder mag wegen dan de wens van de verdediging om kennis te nemen van de bron.
Daarnaast zijn de belangen van de verdachte in zoverre geborgd door de wet, dat mocht de raadsvrouw in een latere fase veer tussentijdse toetsing van de onthouding wensen, namens verdachte ex artikel 30 lid 4 Sv over 30 dagen wederom een bezwaarschrift kan worden ingediend.
Kortom, naar het oordeel van het OM dient het bezwaarschrift ongegrond te worden verklaard.
Subsidiair, mocht u nadere informatie wenselijk achten om de noodzaak tot onthouding te toetsen, dan zou het OM zich niet verzetten het verstrekken van een aanvullend proces-verbaal mbt de bron (enkel) aan u, als R-C/onderzoeksrechter.’ [15]
Op 12 februari 2017 heeft mr. Kuijper een reactie gegeven op het standpunt van mr. [officier van justitie 1] waarin de raadsvrouw onder meer naar voren brengt dat het onthouden van stukken in dit geval niet voldoet aan de wettelijke vereisten en geen rekening is gehouden met het belang van de verdediging. Zij verzoekt de rechter-commissaris wederom om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en de stukken te ontvangen, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie te kunnen toetsen. De voortzetting van de voorlopige hechtenis is volgens de raadsvouw onder meer gestoeld op de informatie zoals die door de officier van justitie is verschaft en verdachte wordt door het achterhouden van de bron en daarmee de mogelijkheid deze informatie te toetsen op betrouwbaarheid in zijn verdediging geschaad. [16]
Op 15 februari 2017 heeft de rechter-commissaris het bezwaarschrift ongegrond verklaard en heeft hierbij het volgende overwogen:
Beoordeling:
De rechter-commissaris merkt allereerst op dat de procedure zoals is neergelegd in de artikelen 30 tot en met 34 Sv ook kan zien op het onthouden van de bron met betrekking tot de informatie die is weergegeven in het politie proces-verbaal van 21 december 2016.
Verder overweegt de rechter-commissaris dat er sprake is van een lang lopend onderzoek naar een zeer ernstig feit. Het onderzoek is in volle gang. Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen waarom de raadsvrouwe niet op enig moment later onderzoekswensen zou kunnen formuleren. Nergens blijkt dat de officier van justitie de intentie heeft de verdediging en/of de rechtbank informatie te onthouden die thans van belang zijn voor de beantwoording van de vragen beschreven in de artikelen 348 en 350 Sv. Evenmin is gebleken dat de belangen van de verdediging, in dit stadium van het onderzoek, door de officier van justitie worden veronachtzaamd. De rechter-commissaris gaat ervan uit, dat de officier van justitie in de huidige en in de komende stand van het onderzoek, alle procestukken tijdig aan de rechtbank en aan de verdediging overlegt welke in genoemd verband relevant kinnen zijn.
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft op 18 januari 2017 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] een vergelijkbare beslissing gewezen (bijlage IV).’ [17]
Op 20 maart 2017 heeft mr. [officier van justitie 1] aan de rechtbank het volgende bericht:
‘Geachte voorzitter, leden van de rechtbank,
Gelet op de MK 23 maart 2017 waarop bovengenoemde zaken pro-forma gepland staan stuur ik de volgende stukken.
1. In de zaken [medeverdachte 2] en [verdachte] liep een procedure onthouden stukken mbt de bron van bijgevoegd pv, waarover in beide zaken een bezwaarprocedure bij de RC is gevoerd.
Bijgaand stuur ik u bet eerder verzonden pv d.d. 21 december 2016 en pv van bevindingen d.d. 23 januari 2017 over de bron.
Desbetreffende onthouding stukken komt daarmee te vervallen.
(...)’ [18]
In het proces-verbaal dat betrekking heeft op de bron hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het volgende bij proces-verbaalnummer 608 gerelateerd:
‘Voor de zitting van de raadkamer Noord-Nederland, d.d. 22 december 2016, waar zitting werd gehouden omtrent het door Justitie gevorderde bevel gevangenhouding van de verdachten [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), werd door mij, verbalisant [verbalisant 4] , een proces­ verbaal aangeleverd waarin de tekst stond dat [verdachte] aan anderen vertelde dat [medeverdachte 2] het slachtoffer zou hebben gedood.
Dit proces-verbaal dient om aan te geven waar deze wetenschap vandaan kwam.
Binnen dit onderzoek wordt in opdracht van de Officier van Justitie en met machtiging van de Rechter-Commissaris van de rechtbank Noord-Nederland, vertrouwelijke communicatie opgenomen en afgeluisterd (hierna te noemen OVC). Dit gebeurde onder andere in de bezoekersruimte van de Penitentiaire inrichting " [locatie] " in [plaats] , waar [verdachte] destijds in voorarrest zat in afwachting van zijn uitlevering aan [land] . [verdachte] ontving hier op 24 november 2016, volgens opgave van de PI [plaats] , bezoek van:
(...)
De OVC van dit bezoek werd uitgeluisterd in de week voor de raadkamerzitting. De aangeleverde opnamen gaan als digitale bijlage bij dit proces-verbaal. De aangeleverde opname is gemiddeld genomen van slechte kwaliteit en er wordt zowel in het Albanees als in het Vlaams gesproken. Om deze kwaliteit te verhogen is een kopie van deze opname naar de Landelijke Eenheid gebracht. De kwaliteit van de opnames blijft discutabel.
Een korte fase is echter redelijk te verstaan. Deze korte fase begint rond 08.50 uur en wordt hieronder voor zover mogelijk woordelijk weer gegeven. Deze fase is zowel door mij verbalisant [verbalisant 4] , als door de tolk Albanees nummer 0047 als door de tolk Vlaams uitgeluisterd. Samen kwamen we tot wat hieronder is verwoord. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de stem van [verdachte] door mij, verbalisant [verbalisant 4] , op basis van andere OVC en tap gesprekken werd herkent.
De woorden waarop het eerder aangeleverde proces-verbaal steunt zijn hierbij vet gedrukt. Tevens dient hieraan toegevoegd te worden dat [verdachte] op dinsdag 8 november 2016 in dit onderzoek is gehoord. Aan te nemen valt dat [verdachte] dit verhoor bedoelt als hij zegt:
"toen hebben ze naar mij gekomen, dus van mij gezegd, van mij (ntv) nemen. Over [medeverdachte 2](het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )
en dingen, hier in Nederland"
Uitwerking stukje redelijk te verstaan:
Ntv = niet te verstaan
Rond tijdstip 09.25 van de opname.
NN: ...mensen ontmoeten toch, het zou erg zijn als ik eeeuuuuhh, direct bij zeg
[verdachte] : nee, nee, nee maar ja die dingen enzo, zei, die neger hebt gehoord, die neger enzo,
[medeverdachte 2] en zo
NN: [medeverdachte 2] hebt kort telkens gepakt iets verder
[verdachte] : ja maar [medeverdachte 2] is (ntv) die hebben toch dna gevonden (spreekt zacht) hoor, die (ntv), iemand sowieso (ntv)
NN: WaAllah??!!! [klinkt verbaasd]
[verdachte] : ja, die heb iemand vermoord enehhh... toen hebben ze naar mij gekomen, dus van mij
gezegd, van mij (ntv) nemen. Over [medeverdachte 2] en dingen, hier in Nederland
NN: ik had ook zo een vriend van mij, twee moorden was er gebeurd (ntv)
[verdachte] : nee maar voor mij (ntv) gelijk daar
NN: (ntv), gaat hij spreken denk je
[verdachte] : nee, ik hoop van niet maar ja
Daarnaast is er inmiddels een OVC gesprek beluisterd van 26 december 2016 rond 15.20 uur, dus na de hiervoor genoemde raadkamerzitting, wanneer verdachte [verdachte] in de PI [locatie] volgens opgave van de PI bezoek krijgt van:
(...)
Ook deze opname moet verder opgewerkt worden en worden beluisterd door een tolk Vlaams. Toch Is een kort stukje beluisterd waarin samengevat [verdachte] zegt dat in het dossier staat dat hij gezegd heeft dat [medeverdachte 2] die man gedood heeft. Specifiek zegt hij in de opname dat [medeverdachte 2] de mangewurgdheeft. (16.40 minuten na start opname)
En dat ze, nadat dit stuk aan het dossier was toegevoegd en aan hen bekend gemaakt was, samen in een kot(fon) zijn geplaatst om te horen wat ze, hij en [medeverdachte 2] , daarover zouden zeggen. Ook van deze opname gaat een kopie als bijlage bij dit proces-verbaal.
Waarvan door ons is opgemaakt dit proces-verbaal, dat wij sloten en ondertekende te [plaats] op dinsdag 23 januari 2017’ [19]
2.2.
Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor door het hof is vastgesteld volgt dat het proces-verbaal met nummer 583 een onjuiste weergave geeft van hetgeen in het proces-verbaal met nummer 608 is opgenomen. In het proces-verbaal met nummer 608 staat namelijk:
‘ja, die heb iemand vermoord enehhh... toen hebben ze naar mij gekomen, dus van mij gezegd, van mij (ntv) nemen. Over [medeverdachte 2] en dingen, hier in Nederland’,
terwijl in het proces-verbaal met nummer 583 het volgende staat:
‘ [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] aan anderen verteld dat:
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
het slachtoffer zou hebben gedood.
Met het slachtoffer wordt hier bedoeld [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats] .
Hij kwam om het leven tijdens de overval in de woning welk feit door het in de aanhef genoemde TGO [plaats] wordt onderzocht.’
Hierdoor wordt naar het oordeel van het hof met het proces-verbaal met nummer 583 de indruk gewekt dat verdachte het heeft over [slachtoffer] – het slachtoffer in de onderhavige zaak – terwijl dat niet (zonder meer) volgt uit wat verdachte zegt. Daarnaast is met voornoemd proces-verbaal de indruk gewekt dat verdachte uit eigen wetenschap vertelt over de dood van voornoemd slachtoffer, terwijl dit niet is af te leiden uit hetgeen in het proces-verbaal met nummer 608 is gerelateerd. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de politie, functionerend onder gezag van het openbaar ministerie en daarmee verantwoordelijk voor het handelen van de politie, door zo te handelen verwijtbaar heeft gehandeld, omdat de inhoud van proces-verbaal nummer 583 niet is te ontlenen aan de aan de OVC-gesprekken van 24 november 2016 en 26 december 2016. Daarnaast is het proces-verbaal met nummer 583 één dag voor voornoemde raadkamerzitting van 22 december 2016 ingebracht en heeft de verdediging zich niet adequaat kunnen verweren tegen deze dubieuze informatie, nu de bron op dat moment werd afgeschermd.
2.3
Feitelijke gang van zaken rondom het verhoor van [getuige 1]
De feitelijke gang van zaken rondom het verhoor van [getuige 1] op 30 januari 2017 is in het arrest van het hof van 25 juli 2019 reeds uitgebreid aan de orde gekomen. [20] Het hof zal – hieronder
cursiefweergegeven – naar voornoemd arrest verwijzen, voor zover van belang voor het beoordelen van het verweer van de verdediging. [21]
Op basis van de zich op dit moment in het strafdossier bevindende processtukken, waaronder bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen en de daarop voortbordurende verhoren in het Rijksrechercheonderzoek, het grote aantal beschikbaar gekomen e-mails, zittingsaantekeningen en andere documenten, is het hof van oordeel dat met een grote mate van nauwkeurigheid kan worden vastgesteld wat bij de betrokken politie- en justitiefunctionarissen voor ogen heeft gestaan bij het horen van [getuige 1] en de nasleep hiervan.
De periode in het opsporingsonderzoek in de zaak [plaats] die hierna – wellicht wat ongebruikelijk uitvoerig – wordt beschreven beslaat de tijdspanne van 27 januari 2017 tot en met de voor de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] tweede pro forma zitting op 23 maart 2017. Op laatstgenoemde datum verrichtte [officier van justitie 1] haar laatste ambtshandelingen in dit onderzoek. Vanaf 24 maart 2017 is [officier van justitie 2] de voor het onderzoek verantwoordelijke (zaaks)officier van justitie.
5.1.
Volgorde van bespreking
Bij de beschrijving van de gang van zaken voor zover deze relevant is wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de navolgende aspecten van het verhoor van [getuige 1] :
  • de reden van haar verhoor (5.3),
  • de omstandigheden waaronder het verhoor plaatsvond (5.4),
  • de inhoud van de bestreden verklaring (5.5),
  • de afspraken die met [getuige 1] bij het verhoor (zouden) zijn gemaakt (5.6),
  • de vorm waarin het verhoor van [getuige 1] uiteindelijk is gegoten (5.7),
  • de inhoud van de tussen de advocaat van [getuige 1] en de officier van justitie verzonden e-mails (5.8),
  • de inhoud van de e-mail van de advocaat van [getuige 1] d.d. 22 maart 2017 aan de officier van justitie (5.9) en
  • de pro forma zitting van 23 maart 2017 (5.10).
5.2.
Het doel van het getuigenverhoor van [getuige 1]
De teamleider van TGO [plaats] heeft tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris het doel van het getuigenverhoor van [getuige 1] als volgt verwoord:
‘Het verhoor van [getuige 1] heeft in januari plaatsgevonden. Ze kwam naar voren als een contact van [naam 1] tegen wie een onderzoek liep. Zij woonde in een appartementencomplex in [plaats] en [naam 1] had onderdak bij [getuige 2] , de buurvrouw van [getuige 1] . [getuige 1] was een contact van [medeverdachte 2] , één van de verdachten van het onderzoek [plaats] . Zij stond op de bezoekerslijst van het Huis van Bewaring waar [medeverdachte 2] verbleef. Op die manier zagen wij een relatie. We wilden [getuige 1] bevragen over [naam 1] . We verwachtten dat dat mogelijk ruis zou veroorzaken en er dan over [plaats] gesproken zou worden. (…) Het klopt dat mevrouw [verbalisant 1] die opdracht heeft gekregen. Ik weet niet of die van mij is gekomen, maar dat zou kunnen. Ik heb haar verteld dat [getuige 1] gehoord moest worden als onderdeel van een ruisstrategie’ [22] .
Het doel van het verhoor van [getuige 1] was, zo begrijpt het hof, het veroorzaken van enige beroering in een wat ruimere kring van mogelijke betrokkenen bij de overval te [plaats] .
5.3.
De gang van zaken tijdens het verhoor: geen auditieve registratie
Kort samengevat blijkt uit de stukken dat het verhoor van [getuige 1] als volgt heeft plaatsgevonden. Aanwezig bij het verhoor van [getuige 1] is haar advocaat Van der Eijk. Niet te achterhalen valt of het de advocaat is die weigert dat er iets op papier komt of dat het verhoor auditief wordt opgenomen. Het is [verbalisant 2] die dit beweert, [23] maar deze situatie wordt niet herinnerd door [verbalisant 1] . [24] Van der Eijk spreekt het uitdrukkelijk tegen. [25] Wel staat vast dat door [verbalisant 2] bij aanvang van het verhoor contact is opgenomen met [teamleider] , die volgens [verbalisant 2] heeft gezegd: ‘Maak aantekeningen en achteraf een gespreksverslag’. [verbalisant 2] verklaart vervolgens: ‘Omdat [teamleider] duidelijk aangaf dat er wel aantekeningen gemaakt moesten worden, impliceerde dat voor mij dus ook dat er geen audio-opnames met de AVR (Audio Visuele Registratie) zou worden opgenomen’. [26] [verbalisant 2] verklaart verder: ‘ [verbalisant 1] en ik hebben stilzwijgend aan het verzoek van de advocaat en [getuige 1] voldaan om de opnameapparatuur niet aan te zetten. Daarover is geen contact geweest met de teamleider’ [27] . Deze gang van zaken wordt bevestigd door [teamleider] : ‘Er was ’s ochtends nog gezegd dat het wel opgenomen moest worden. Andere instructies zijn er niet gegeven (…) Het besluit om niet op te nemen is genomen door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] is erin meegegaan, zo herinner ik mij het. Mijn reactie op de mededeling? Ik was verontwaardigd en boos’ [28] .
5.4.
De inhoud van de verklaring van [getuige 1] [29]
Vanwege de commotie die is ontstaan door de verklaring van [getuige 1] – zowel over de vorm waarin de verklaring is gegoten als haar inhoud – wordt hierna een belangrijk deel van haar verklaring letterlijk en integraal weergegeven.
Zoals reeds aangekaart wordt in de ogen van de politie vermoed dat [getuige 1] een connectie is van verdachte [medeverdachte 2] . Desgevraagd beaamt [getuige 1] dit. Nadat haar advocaat is aangeschoven bij het verhoor, steekt [getuige 1] van wal. Zij verklaart dat het gaat om twee zaken die door elkaar lopen: een woningoverval waarbij de bewoner is doodgeslagen en een ripdeal op een weedhok in [plaats] waarbij geschoten is op een auto, een Renault Clio, die op naam van haar buurmeisje staat (het hof begrijpt: [getuige 2] ). Vervolgens begint [getuige 1] te vertellen over de tweede zaak – de ripdeal in [plaats] – waardoor het verhoorkoppel compleet wordt verrast omdat deze casus hen volledig onbekend is [30] . Hetgeen [getuige 1] over die zaak in [plaats] heeft verklaard, wordt hier verder buiten beschouwing gelaten. Over de zaak [plaats] verklaart zij het volgende [31] :
‘Ik ben er niet bij geweest. Ik was eerst niet op de hoogte dat deze zaak er was. Dat heb ik vernomen van [medeverdachte 2] . Toen ik zijn spullen heb gebracht en hij is toen later overgeplaatst naar [plaats] . Dat had te maken met een moord. Ik schrok daarvan en vroeg hoe en wat. Ik wist niet dat het om [plaats] ging.
Zijn celmaat daar had ik contact mee. En die vertelde mij dat [medeverdachte 2] met al zijn spullen werd weggehaald en ergens anders geplaatst.
Toen [medeverdachte 2] in [plaats] zat nam hij weer contact met mij en hij zei dat ze hem vasthielden voor moord. Ik wist niet voor wie wat of waar. Hij had het niet naar zijn zin in [plaats] en dat hij op zijn zwijgrecht wilde gaan zitten en dat hij terug wilde naar [plaats] . Dat contact was over de telefoon en hij kon er niet veel over zeggen.
[medeverdachte 2] vroeg ik: ‘wat is er aan de hand?’
[medeverdachte 2] zei tegen mij dat ze daar naar toe waren gegaan. [verdachte] had een wapen en [medeverdachte 2] had een wapen. En daar binnen is het mis gegaan. Ik heb daar niet op doorgevraagd wat er mis gegaan was. Dat zei [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 2] heeft gezegd dat op dat moment daar binnen dat hij genaaid is. Wat daar binnen gebeurd is weet ik echt niet. [medeverdachte 2] noemde wel de naam [naam 1] .
Over de buit … die jongens hebben echt heel veel geld altijd tot hun beschikking. Ik heb gelezen op internet over sieraden. Als ze die hadden dan is dat in [land] . Als dat er is geweest dan zijn die sieraden naar [land] want zij hebben daar iemand zitten die de sieraden direct voor hun omsmelt.
Van [medeverdachte 2] heb ik begrepen dat [naam 1] heeft gereden. Die jongen kan ook echt goed rijden. Het enige wat ik weet is [verdachte] , [medeverdachte 2] , [naam 1] en van [getuige 2] begreep ik de [medeverdachte 1] (het hof begrijpt steeds: verdachte [medeverdachte 1] ) ook erbij waren. [getuige 2] weet zoveel maar die is zo bang om iets te vertellen. Er lagen bijvoorbeeld ook wapens in de kelder maar nu zijn ze weggehaald. [getuige 2] heeft gezegd dat de wapens nu weg zijn. Het waren 4 wapens, gewoon zwarte pistolen. Ik heb ze wel eens gezien die wapens.
Over [plaats] weet ik dat ze met auto’s daar naar toe zijn gegaan. Ik weet dat ze dan een auto huren en als [naam 1] heeft gereden dan is het vast een Porsche of een Mercedes AMG 263, want daar rijdt hij altijd in. Ze huren dan een Porsche bij iemand in [plaats] en op een andere naam, van iemand die zijn id kaart heeft verloren.
Ik weet behalve welke ik al gezegd heb niet weet wie er mee waren naar [plaats] . Dus [verdachte] , [medeverdachte 2] , [naam 1] en de [medeverdachte 1] . Die [medeverdachte 1] weet ik dus van [getuige 2] .
De mannen komen altijd tussen 07.00 en 08.00 of tussen 09.00 en 10.00 uur thuis als ze op stap zijn geweest voor een klusje. Ze zijn meestal allemaal in donkere kleding en ze dragen een muts. [getuige 2] wordt dan ook boos want die mannen gaan ook allemaal douchen.
[naam 1] zet zijn auto altijd op een andere plaats. De kleding werd ook direct gewassen door [getuige 2] , dat moest ze doen.
Er ligt daar ook nog kleding van [verdachte] , [medeverdachte 2] . Er heeft ook een tijdje een sleutelapparaat gestaan.
[naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1] ) is dit afgelopen weekend niet veel thuis geweest maar vannacht zo rond 07.00 uur en 07.30 uur thuis gekomen en hij heeft [getuige 2] hier ook bij het politiebureau afgezet.
Dat ik weet dat het over [plaats] gaat, [medeverdachte 2] heeft de naam [plaats] nooit genoemd. Hij heeft wel aangegeven dat er iets mis is gegaan met [naam 1] . Ik ben op internet gaan zoeken nadat ik gebeld was door de politie. Naar een roofoverval. [verdachte] is wel een linke jongen.
[verdachte] , [medeverdachte 2] zijn binnen geweest. Van de [medeverdachte 1] weet ik dat hij mee was. Ook van [naam 1] weet ik ook dat hij mee was.
Ik heb mijn vader ook op de hoogte gebracht dat de politie mij belde en toen is hij ook gaan zoeken op internet. Toen kwamen we in [plaats] uit waarin in een persbericht stond vermeld dat er een 28 jarige [medeverdachte 1] was aangehouden. Er stond nog bij dat een 69 jarige man was overleden.
[medeverdachte 2] heeft mij verteld dat hij in [plaats] is geweest en dat hij genaaid is door [naam 1] en dat het daar binnen mis is gegaan.
Waarom ze in [plaats] terecht zijn gekomen is mij niet bekend, zij ruiken allemaal geld.
Over de buit … Er is altijd een hoop geld en er zijn ook wel sieraden geweest. De enige die er iets over kan zeggen is [getuige 2] . Ze deden ook heel veel kluizen stelen (…)’.
Aan het slot van het verhoor geeft ze aan bang te zijn om te verklaren. De jongens hebben een code: ‘lullen’ met de politie is een probleem. Ze vreest voor haar leven.
5.5.
De met [getuige 1] gemaakte afspraken
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat de status van het gesprek met [getuige 1] allereerst informatief was, namelijk om erachter te komen wat zij wist over de zaak [plaats] . De verkregen informatie was al voor 90% bij de politie bekend en van tevoren was tegen [getuige 1] gezegd dat de informatie alleen in het dossier zou komen als het belangrijk was. Uit het gesprek met [getuige 1] kwam geen spectaculaire informatie. Daarom is haar aan het einde gezegd dat de teamleider hoogstwaarschijnlijk zou oordelen dat haar verklaring niet in het dossier zou komen. [32] [verbalisant 2] zegt niet anders te hebben geweten dan dat in het geval er door [getuige 1] niet al te veel nieuws werd verteld, de verklaring niet in het dossier zou komen. Als er wel veel vandaan kwam, zou de verklaring wel in het dossier komen. [verbalisant 2] heeft verklaard: ‘Wat [getuige 1] had verteld voegde niet veel toe aan wat wij al wisten’ [33] . Volgens [verbalisant 2] is aan het einde van het verhoor gezegd dat als de gevaarzetting voor [getuige 1] dusdanig zou zijn, dat zij als beschermde getuige dan wel als bedreigde getuige zou moeten worden gehoord, zij dan mogelijkerwijs een nieuwe verklaring zou moeten afleggen. [verbalisant 2] heeft dit aan het einde van het verhoor besproken met Van der Eijk en in aanwezigheid van [getuige 1] . [verbalisant 2] heeft voorgehouden dat er voor de beschermde dan wel bedreigde getuige een speciale procedure is, waar zij ( [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) niet over gaan. Dit is enkel besproken als scenario en enkel omdat de advocaat daar bij het weggaan over begon. Hij vroeg immers naar de eventuele vervolgstappen en toen zijn wat scenario’s besproken. [34]
Volgens Van der Eijk is door verbalisant [verbalisant 2] tegen [getuige 1] gezegd dat zij binnenkort nog een keer moest terugkomen naar [plaats] , waarna de politie een verklaring van haar zou opmaken met alle vragen en dan met als antwoord van [getuige 1] : ‘ik weet het niet’. Deze verklaring zou dan door [getuige 1] ondertekend worden. Deze verklaring zou dan eventueel wel in het dossier kunnen komen, aldus Van der Eijk. Aanleiding hiervoor was [getuige 1] vrees dat haar buurvrouw [getuige 2] –die op dezelfde ochtend was gehoord en wist dat [getuige 1] diezelfde dag ook een verklaring moest afleggen – haar lastige vragen zou stellen en argwaan zou krijgen door [getuige 1] urenlange afwezigheid thuis. [35] Deze toezegging wordt uitdrukkelijk ontkend door de beide verhorende ambtenaren. Er is met [getuige 1] niet over een ‘alternatieve of fake-verklaring’ gesproken, aldus [verbalisant 1] . [36] [verbalisant 2] betitelt dit ook als onzin. [37] Het hof merkt op dat in de e-mail die Van der Eijk kort na het verhoor van [getuige 1] aan [verbalisant 4] heeft gestuurd, ter bevestiging van de gemaakte afspraken, niet wordt gerefereerd aan een dergelijke toezegging door het verhorende koppel. [38]
5.6.
De omzetting van het gespreksverslag in een proces-verbaal van getuigenverhoor
Uit de verhoren van de rechtstreeks betrokkenen blijkt dat van meet af aan sprake is geweest van een verschil van opvatting tussen politie en openbaar ministerie over de status van het gespreksverslag dat door [verbalisant 1] naar aanleiding van het verhoor van [getuige 1] was opgemaakt. Op de ochtend van het verhoor van [getuige 1] is [officier van justitie 1] aanwezig bij het overleg van de Vaste Kern Leidinggevenden (hierna: de VKL). Voor zover zij zich herinnert, zijn er in de VKL geen afspraken gemaakt over het opmaken van een gespreksverslag of een proces-verbaal van verhoor. Voor haar gevoel zou [getuige 1] gewoon als getuige worden gehoord. Het staat [officier van justitie 1] bij dat die ochtend – voor het verhoor – de vraag werd gesteld of [getuige 1] niet als bedreigde getuige kon worden aangemerkt. Er was namelijk contact geweest met de vader van [getuige 1] . [officier van justitie 1] heeft naar aanleiding van de mogelijke dreiging richting [getuige 1] direct contact opgenomen met haar collega CIEofficier van justitie mr. [CIEofficier van justitie] . Mr. [CIEofficier van justitie] deelde het standpunt van [officier van justitie 1] dat [getuige 1] geen bedreigde getuige kon zijn. Daarvoor stond [getuige 1] te dicht op de subjecten van het onderzoek inzake TGO [plaats] . Mr. [CIEofficier van justitie] gaf [officier van justitie 1] het advies om de verklaring van [getuige 1] niet in Summ-IT (opmerking hof: het landelijk politieregistratiesysteem) op te nemen, maar een Word document op te laten maken. Het advies van mr. [CIEofficier van justitie] was om de verklaring van [getuige 1] nog buiten het onderzoek op te slaan en niet met het onderzoeksteam te delen. Op die manier kon de verklaring op een later moment nog beoordeeld worden. Verder kreeg [officier van justitie 1] naar eigen zeggen het advies om geen toezeggingen te doen aan [getuige 1] en bij haar geen verwachtingen te wekken. ‘Dat advies van de CIE-officier heb ik opgevolgd en daar meteen gedeeld met de VKL’ [39] , aldus [officier van justitie 1] .
[teamleider] vermoedt dat hij het gespreksverslag van het verhoor van [getuige 1] in de week na 30 januari 2017 in handen heeft gekregen. Het was een kaal document, dat in Word was opgemaakt en niet in Summ-IT. Hij heeft het stuk gekregen van één van de twee verhorende verbalisanten en aan [officier van justitie 1] ter beschikking gesteld. Hij denkt dat dit op de eerstvolgende VKL was. [40] Volgens [teamleider] was het onderzoeksteam, met uitzondering van [officier van justitie 1] , van mening dat wat [getuige 1] verklaarde – in ieder geval op een aantal heel cruciale punten – wel belastend was richting bepaalde verdachten in het onderzoek [plaats] , maar dat [getuige 1] alle belastende punten waarover zij verklaarde, niet kon weten. Volgens [teamleider] is dat meteen tegen [officier van justitie 1] gezegd. Dit was volgens [teamleider] meteen bij het VKLoverleg toen hij haar het gespreksverslag gaf. De officier van justitie vond de verklaring heel interessant. Er stonden namelijk veel belastende dingen in over bepaalde verdachten. [teamleider] verklaart toen te hebben benadrukt dat [getuige 1] alle belastende dingen die ze noemde niet kon weten. Dat kon herleid worden uit tapgesprekken. Onder andere de tijdlijn in de verklaring van [getuige 1] klopte niet, aldus [teamleider] . [teamleider] benadrukt in zijn verklaring dat ze toen in een ruisstrategie zaten te werken. [teamleider] heeft verklaard dat de officier van justitie diverse malen bij het onderzoeksteam terugkwam en vertelde dat ze erover had nagedacht, met diverse mensen erover had gesproken en toch vond dat er een procesverbaal van verhoor opgemaakt moest worden. Op een gegeven moment heeft [teamleider] tegen de officier van justitie gezegd dat de politie adviseert en onderbouwt met argumenten, maar dat zij de leider onderzoek was en dat zij de knoop door moest hakken. [41]
[officier van justitie 1] bevestigt dat zij een discussie met [teamleider] heeft gevoerd. Volgens haar was de kern van deze discussie het al dan niet voegen van de verklaring van [getuige 1] in het voortgangsproces-verbaal ten behoeve van de pro forma zitting van 23 maart 2017. Het maakte haar – naar eigen zeggen – niet uit of de verklaring wat betreft de vorm een gespreksverslag was met daarbij een proces-verbaal van bevindingen of een proces-verbaal van verhoor. [officier van justitie 1] heeft verklaard dat de verklaring moest worden gevoegd in het strafdossier. Het staat haar niet bij dat zij opdracht heeft gegeven om van het gespreksverslag een proces-verbaal van verhoor te maken. Zij beaamt dat [teamleider] haar telefonisch heeft verteld dat [getuige 1] een kwetsbare getuige was en dat er ook informatie was verkregen uit de TELIO-tap. [teamleider] adviseerde [officier van justitie 1] om de verklaring van [getuige 1] niet in het strafdossier op te nemen. Er was ondertussen enige tijd verstreken om de kwestie te kunnen bespreken met de rechercheofficier van justitie mr. [rechercheofficier van justitie] en TCIofficier van justitie mr. [CIEofficier van justitie] . Tussentijds nam ook de advocaat van [getuige 1] contact op met [officier van justitie 1] omdat er volgens hem bepaalde toezeggingen aan [getuige 1] waren gedaan. De discussie ging doorlopend over het wel of niet voegen van de verklaring van [getuige 1] in het dossier. [officier van justitie 1] verklaart: ‘Ik vond het een vervelend en lastig punt in het onderzoek’. Gevraagd naar wat de intentie was om toch een proces-verbaal van het gespreksverslag te laten opmaken, antwoordt [officier van justitie 1] : ‘De intentie was om haar verklaring te voegen in het voortgangsproces-verbaal voor de pro forma-zitting van 23 maart 2017. Dit altijd met als insteek dat ze voor de zitting van 23 maart 2017 nog nader door de politie gehoord zou worden over de kritieke punten en haar redenen van wetenschap’ [42] .
Op 22 februari 2017 hakt [officier van justitie 1] de knoop door. Het verhoor van [getuige 1] moet aan het dossier worden toegevoegd, zo laat ze [teamleider] telefonisch weten en geeft, volgens [teamleider] , hem de opdracht om een proces-verbaal van verhoor op te maken. [43]
Een blik op de achtergrond van deze beslissing van de officier van justitie geeft de afspraakjournaalmutatie van 23 februari 2017, opgemaakt door [teamleider] , waarin hij noteert:
‘Op 22-2-17 Bericht terug gekregen. Op het OM was besloten dat de verklaring van [getuige 1] wel in het dossier opgenomen moest worden. Volgens de OvJ was er anders een te groot risico op problemen bij de inhoudelijke behandeling wat uiteindelijk wel tot een niet ontvankelijkheid van het OM kon leiden. Voor wat betreft de afspraken die gemaakt zijn met [getuige 1] en haar advocaat, zal de OvJ contact opnemen met de advocaat en uitleggen wat er gaat gebeuren’ [44] .
[teamleider] neemt in het journaal ook nog e-mails op waarvan er hier drie worden genoemd.
De eerste e-mail is van [officier van justitie 1] aan [teamleider] verzonden op 22 februari 2017 met de tekst: ‘Hieronder mails van de advocaat, zijn weergave van het gesprek. Ik moet hem nog antwoorden dat wij de verklaring gaan gebruiken, intentie is dat donderdag te doen’ [45] .
[teamleider] laat hierop per e-mail – dit is de tweede hier te noemen e-mail – aan [officier van justitie 1] weten: ‘De verbalisanten die [getuige 1] hebben gehoord zijn pas volgende week weer in dienst. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] kan dus pas op maandag of dinsdag worden gemaakt. De kans zit er dus in dat het voortgangsprocesverbaal voor de pro forma zitting van 23 maart 2017 pas eind van de volgende week bij het OM wordt ingeleverd. Daarin wordt dus ook een eventueel vervolg verhoor van [getuige 1] nog niet in meegenomen’ [46] .
De derde e-mail bevat de reactie van [officier van justitie 1] op de laatste mail: ‘Meest wenselijke is dat jullie haar ook voor die tijd horen. Maar lukt dat echt niet, dan moeten we een vervolgverhoor maar nazenden, maar wil voorkomen dat op zitting alleen eerste verklaring van [getuige 1] in het dossier zit, terwijl jullie nog wel kritische vragen hebben’ [47] .
Van der Eijk, wordt door [officier van justitie 1] op 23 februari 2017 per e-mail medegedeeld dat [getuige 1] waarschijnlijk ook aanvullend gehoord moet gaan worden door de politie om een en ander verduidelijkt te krijgen. Zijn weergave van het gesprek met de recherche [48] zegt zij niet te kunnen bevestigen. Het openbaar ministerie was – aldus de officier van justitie – niet bij dit gesprek aanwezig en het uitgangspunt van het openbaar ministerie is en was dat het een situatie betreft waarin geen toezeggingen konden worden gedaan, aangezien nog niet duidelijk was wat [getuige 1] zou gaan verklaren en of het naar aanleiding van haar verklaring noodzakelijk was om haar identiteit af te schermen. [49]
[verbalisant 1] maakt vervolgens een proces-verbaal van verhoor op in opdracht van [teamleider] . De datum van het opmaken van het proces-verbaal was ‘op of rond 23 februari 2017 in [plaats] ’, aldus [verbalisant 1] . [50]
5.7.
Het e-mailverkeer tussen Van der Eijk en [officier van justitie 1]
Van der Eijk reageert verbolgen op de e-mail van [officier van justitie 1] van 23 februari 2017: ‘Mocht het zo zijn dat de door mij weergegeven inhoud van het gesprek met de recherche niet wordt erkend (ook niet door de recherche), dan zie ik dat als het in twijfel trekken van mijn integriteit. U zult begrijpen dat ik daar grote moeite mee heb’. Hij merkt onder meer op dat tijdens het overleg van 30 januari 2017 aan zijn cliënte uitdrukkelijk kenbaar was gemaakt dat haar ‘verklaring’ alleen in een Word document zou worden opgenomen en niet in het dossier zou belanden. Cliënte, zo hadden de dienstdoende rechercheurs kenbaar gemaakt, moest nog wel een keer terugkomen naar het politiebureau in [plaats] om een verklaring af te leggen dan wel te ondertekenen waarin zij – kort gezegd – aan zou geven van niets te weten. Dat was de wijze waarop dit volgens de recherche moest worden aangepakt. [51] Zoals hierboven onder 5.6. al besproken wordt een toezegging op het punt van het opmaken van zo’n ‘ik weet niets’-verklaring met grote stelligheid door de verhorende ambtenaren ontkend.
Kort na het versturen van de e-mail aan de officier van justitie, stuurt Van der Eijk een email met dezelfde strekking als die aan [officier van justitie 1] aan verbalisant [verbalisant 1] . [52] In een reactie op deze email van [teamleider] aan [officier van justitie 1] zegt [teamleider] dat hij het nog even bij [naam 3] heeft gecheckt welke afspraken er waren gemaakt in de VKL voorafgaand aan het verhoor. Daarin stond vermeld: in een Word document vastleggen, eerst beoordelen wat er verklaard wordt, het Word document wordt niet in het dossier gevoegd. [teamleider] meldt verder aan [officier van justitie 1] : ‘Het enige vervelende is dat er door de beide rechercheurs zelfstandig is besloten om geen geluidsopname van het gesprek te maken. Verder is er door de rechercheurs niet gezegd, dat de verklaring pertinent niet in het dossier terecht zou komen. Wat er wel is gezegd is, is dat dit Word document in deze vorm niet in het dossier zou worden opgenomen. Er is vanmiddag weer contact geweest met deze raadsman om een afspraak te maken voor begin volgende week voor een vervolg met [getuige 1] . Dat viel niet helemaal goed. Hij ging het eerst met zijn cliënt bespreken en komt erop terug. Er is door [verbalisant 1] aan de advocaat aangegeven, dat het verschil van mening tussen het OM en de advocaat tussen hen moet worden opgepakt. Daar gaan wij als politie niet tussen zitten’ [53] , aldus [teamleider] aan [officier van justitie 1] .
Op [geboortedatum] 2017 richt Van der Eijk aan [officier van justitie 1] een verzoek om nadere inlichtingen:
‘(…) Ik verzoek u mij kenbaar te maken op welke datum het bewuste Word document precies aan het dossier is toegevoegd, alsook op welke datum dit stuk verstrekt is aan de raadslieden van de verdachten. Om een zo goed mogelijk beeld te verkrijgen, zie ik een afschrift van het document zoals dat in het dossier terecht is gekomen, graag tegemoet. (…)’ [54] .
Het antwoord van [officier van justitie 1] komt op 22 maart 2017:
‘De verklaring is gevoegd in het voortgangsproces-verbaal tbv een pro-forma zitting op 23 maart (morgen). Het pv is waarschijnlijk op 2 maart verstuurd aan advocaten. Bijgaand de verklaring. Zoals eerder bericht vind ik het wenselijk dat uw cliënte nader gehoord wordt door de politie. Zojuist heb ik echter ook een verzoek ontvangen van een van de raadslieden om haar bij de RC te laten horen. Hoewel er nog een formele regiezitting zal volgen, verwacht ik wel dat het verzoek morgen aan de orde zal komen’ [55] .
[officier van justitie 1] staat op dat moment op het punt om van betrekking te wisselen, zoals eerder al is aangegeven. Met ingang van 1 mei 2017 verruilt zij het arrondissementsparket voor het ressortsparket. Reeds op 6 maart 2017 is in verband met het aanstaande vertrek door de teamleider van [officier van justitie 1] het besluit genomen dat [officier van justitie 2] de leiding van TGO [plaats] zou overnemen en wel met ingang van 24 maart 2017, de dag na de pro formazitting van 23 maart 2017. [56]
5.8.
De e-mail van 22 maart 2017 van Van der Eijk
De e-mail – met als bijlage het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] – van [officier van justitie 1] aan Van der Eijk blijft niet onopgemerkt bij laatstgenoemde. Hij reageert in een uitgebreide e-mail naar [officier van justitie 1] . [57] Naast een uitvoerig beklag over de gang van zaken en het niet aantreffen in het proces-verbaal van wat volgens hem is afgesproken tussen de rechercheurs en [getuige 1] , wijst hij op een drietal onjuistheden in het proces-verbaal:
1.
‘In het proces-verbaal lees ik: ‘Naar later bleek dat het verhoor abusievelijk niet op geluid is opgenomen’. Zo is het niet gegaan. Ik heb tijdens het overleg nog expliciet gevraagd of het gesprek werd opgenomen. De heer [verbalisant 2] antwoordde daarop dat dit niet het geval was, hetgeen duidt op een welbewuste keuze van de recherche. Wanneer de rechercheurs stellen dat pas later bleek het verhoor niet op geluid is opgenomen, en dat dit ook nog abusievelijk is gebeurd, dan klopt dat dus niet. Ik verneem graag van u waarom dit niettemin toch op deze wijze in het proces-verbaal terecht is gekomen, temeer nu beide rechercheurs het proces-verbaal op ambtsbelofte hebben opgemaakt’ [58] .
2. ‘
‘Aan het slot van het proces-verbaal is opgenomen dat cliënte heeft geweigerd de verklaring te ondertekenen. Ook dat is een opmerking die niet correct is. Alle betrokkenen waren het er op 30 januari 2017 over eens dat er die dag helemaal niet getekend zou worden door cliënte en dat het bewuste Word document niet in het dossier zou worden gevoegd’ [59] .
3. ‘
‘Zij verklaren tevens op ambtsbelofte dat dit ‘proces-verbaal’ op 30 januari 2017 is opgemaakt. Dat zou betekenen dat zij terstond na het vertrek van cliënte en ondergetekende een geheel andere koers zijn gaan varen, die lijnrecht indruist tegen de eerder die dag gemaakte afspraken’ [60] .
[officier van justitie 1] verklaart omtrent de ontvangst van deze e-mail dat zij heeft gezien dat zij deze op de genoemde dag en datum heeft ontvangen. [61] Zij werd hier tijdens de voorbereiding van het Rijksrechercheverhoor (opmerking hof: op 1 november 2018) op gewezen door haar advocaat. Hierop heeft [officier van justitie 1] deze e-mail nader bekeken en heeft ze gezien dat ze die email heeft doorgestuurd. [62] Zij had de e-mail helemaal niet meer op haar netvlies staan. Ze weet ook niet meer of ze de e-mail heeft doorgelezen. Het was een hele lange mail. Ze was op dat moment druk bezig met de voorbereiding van de pro forma zitting van de volgende dag, namelijk 23 maart 2017. Ze kan zich niet herinneren of ze er verder nog iets mee gedaan heeft. [63] De verhorende Rijksrecherche-rechercheurs confronteren haar vervolgens met de verklaring van [teamleider] . Deze verklaart op het moment van de ontvangst van de door [officier van justitie 1] doorgestuurde e-mail van Van der Eijk voor het eerst op de hoogte te zijn geraakt van de gebreken in het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] . [teamleider] heeft verklaard: ‘Ik heb haar gebeld en gezegd dat een aantal punten waar Van der Eijk aan refereerde wel klopte en een juiste weergave was zo als het volgens mij ook was gelopen. Het punt dat het verhoor abusievelijk niet was opgenomen klopte niet. Ik gaf aan dat dit niet abusievelijk doch bewust was gebeurd. Ik gaf aan dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tegen ons verteld hadden hoe dat was gegaan. Ik stelde aan de officier voor om hun een opdracht te geven om een PV te maken waarin ze zouden verantwoorden waarom dat fout in het PV terecht was gekomen’ [64] . Eerder bij de rechter-commissaris heeft [teamleider] hierover gezegd: ‘Ik heb voorgesteld om een aanvullend-pv op te laten maken om de omissie vast te leggen. De OvJ was het ermee eens en heeft opdracht gegeven’ [65] .
[officier van justitie 1] zegt zich geen telefoongesprek met [teamleider] te herinneren, net zoals zij zich de email (het hof begrijpt: de mail van 22 maart 2017) van Van der Eijk niet meer kan herinneren. ‘In het vonnis las ik dat er ook sprake was van antedatering en dat was voor mij helemaal een volkomen verrassing’ [66] , aldus [officier van justitie 1] .
5.9.
De pro forma zitting van 23 maart 2017
Buiten discussie is dat op de pro forma zitting van 23 maart 2017 door [officier van justitie 1] geen aandacht is besteed aan de – door Van der Eijk aan [officier van justitie 1] kenbaar gemaakte – tekortkomingen in het procesverbaal van verhoor van [getuige 1] . Het betwiste proces-verbaal is wel door het openbaar ministerie aan het voortgangsproces-verbaal gevoegd en daarmee formeel ook onderdeel gaan uitmaken van het totale strafdossier. Op die zittingsdag staat de voortzetting van de voorlopige hechtenis centraal van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Bij deze gelegenheid heeft [officier van justitie 1] – blijkens het van de zitting opgemaakte proces-verbaal – in het kort de stand van het onderzoek weergegeven. Mr. Kuijper heeft namens verdachte [verdachte] – net als de toenmalig raadsvrouw van verdachte [medeverdachte 2] , mr. Drummen, namens haar cliënt deed – de rechtbank verzocht de zaak naar de rechter-commissaris te verwijzen voor het horen van [getuige 1] . De rechtbank wijst deze verzoeken toe. Mr. Kuijper verzoekt ook om onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte [verdachte] vanwege zijn ontkenning van het ten laste gelegde feit en het ontbreken van voldoende ernstige bezwaren. Toenmalig raadsman van verdachte [medeverdachte 1] , mr. Balemans, verzoekt ook om opheffing van de voorlopige hechtenis van zijn cliënt, waarbij hij zijn verzoek grondt op een schending van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Tegen beide opheffingsverzoeken verzet de officier van justitie zich. Zij geeft in dit kader aan dat de ernstige bezwaren en gronden die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid ook thans nog onverkort bestaan. Afgaand op het zittingsproces-verbaal van 23 maart 2017 heeft [officier van justitie 1] de verklaring van [getuige 1] niet opgevoerd als een nieuwe bezwarende omstandigheid tegen de verdachten.

6.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] nader beschouwd

6.1
De passage ‘Naar later bleek abusievelijk niet opgenomen’
Met betrekking tot de opname in het proces-verbaal van verhoor van de passage: ‘Naar later bleek dat het het verhoor abusievelijk niet op geluid is opgenomen’, heeft [verbalisant 1] verklaard deze regel zelf te hebben getypt. Zij verklaart: ‘De volgende dag, na het gesprek in [plaats] , was ik op het bureau in [plaats] en kwam ik bij [teamleider] . Ik vroeg [teamleider] of hij mijn document had ontvangen. [teamleider] bevestigde dat hij mijn Word document had ontvangen. Hij vroeg mij toen of het gesprek wel was opgenomen. Ik zei hem dat dat niet was gedaan. Hij reageerde toen boos en zei dat dat wel had gemoeten, namelijk het gesprek had kennelijk opgenomen moeten worden maar dat was niet gebeurd. Daarom heb ik later in het proces-verbaal geschreven dat het verhoor niet is opgenomen. Abusievelijk had dus betrekking op het kennelijk verschil tussen [teamleider] en ons. Hij vond dus dat het opgenomen had moeten worden en wij waren van mening dat het niet hoefde. [verbalisant 2] heeft dat toen uitgelegd. Ik heb daar al over verklaard. Daar had abusievelijk betrekking op. Abusievelijk had geen betrekking op wel of niet indrukken van de opnameknop van de AVR’ [67] .
6.2
Het niet tekenen van de verklaring
Met betrekking tot de opgenomen tekst: ‘Nadat de getuige haar verklaring niet had doorgelezen, weigerde zij de verklaring te ondertekenen’, heeft [verbalisant 1] verklaard dat het klopt dat dit is geweigerd. Zij verklaart: ‘Ik heb de advocaat van [getuige 1] gebeld toen duidelijk werd dat er toch een proces-verbaal moest worden opgemaakt en hem gevraagd of zijn cliënt wilde komen en tekenen. Ik kreeg als antwoord: ‘Wat denk jezelf, natuurlijk gaat ze dat niet ondertekenen’ [68] , welke mededeling achteraf wordt bevestigd door Van der Eijk. [69] [verbalisant 1] geeft toe dat ze beter in het proces-verbaal van verhoor had kunnen zetten dat tijdens het telefonisch contact met de advocaat van [getuige 1] , hij stellig meedeelde dat zijn cliënt niet zou tekenen. [70]
6.3
De datum en plaats van het opmaken van het proces-verbaal
Met betrekking tot de sluitingsdatum en plaats van het opmaken van het proces-verbaal (op 30 januari 2017 te [plaats] ) verklaart [verbalisant 1] het volgende: ‘Zij heeft het proces-verbaal in SummIT opgemaakt. Dit had zij al opgemaakt voor het verhoor van [getuige 1] van 30 januari 2017. Zij had toen de ‘kop en kont’ van het proces-verbaal al ingevuld en in het tekstvak de vragen al staan. Als het verhoor normaal was doorgegaan hoefde zij er alleen nog de antwoorden van [getuige 1] onder te typen. Toen ze de opdracht kreeg om van het gespreksverslag alsnog een proces-verbaal van verhoor op te maken, heeft ze het al in Summ-IT voorbereide verhoor opgeroepen en daar het in Word opgemaakte tekstverslag in gekopieerd en geplakt op de plaats waar zij de vragen had staan’ [71] .
Voorts verklaart [verbalisant 1] dat zij de onjuiste vermelding van de datum en plaats van het opmaken van het proces-verbaal pas zag bij het verhoor bij de rechter-commissaris. Dit had ‘ [plaats] ’ moeten zijn en ergens in februari 2017. Zij zegt dit niet goed te hebben doorgelezen. Het kwam doordat ze de ‘kop en kont’ (het hof begrijpt: de lay-out) al gemaakt had en ze had daar verder niet meer naar gekeken. Zij heeft dit niet bewust zo neergezet. Het was wel haar fout maar ze heeft nooit de bedoeling gehad om de boel te saboteren. Het is absoluut niet opzettelijk gebeurd, aldus [verbalisant 1] . [72]
6.4
De beweerdelijke onbetrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1]
Twee aspecten zijn in dit verband van belang. Het eerste aspect is of de inhoud van de weergegeven verklaring van [getuige 1] een adequate weergave is van wat zij heeft verklaard. Het tweede aspect is of de inhoud van de verklaring van [getuige 1] op voorhand als evident onjuist of onbetrouwbaar is aan te merken.
Van der Eijk heeft zich niet willen uitlaten over de vraag of de inhoud van de verklaring een getrouwe weergave vormt van wat [getuige 1] heeft verklaard. Zowel bij de Rijksrecherche, [73] als bij zijn verhoor ter zitting van het hof heeft hij – hiernaar gevraagd – zich beroepen op zijn verschoningsrecht. Gezien de uitgebreide en gedetailleerde opsomming van de gebreken in en aan (de verslaglegging van) het verhoor, houdt het hof het ervoor dat wanneer op dit punt tekortkomingen zouden zijn aan te wijzen, Van der Eijk vermoedelijk niet had geschroomd om deze in zijn e-mails aan [officier van justitie 1] te benoemen.
Wat de bedenkingen over de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van [getuige 1] betreft, bij de politieleden van de VKL lijken deze vooral te zijn gebaseerd geweest op de inhoud van tapgesprekken waarbij [medeverdachte 2] de man was die getapt werd. Het gaat hierbij om de TELIOgesprekken. [getuige 1] – zo bleek daaruit – kon haar informatie niet van [medeverdachte 2] hebben gekregen, afgaand op de inhoud van de gesprekken waarin zij met [medeverdachte 2] ‘over de tap kwam’. Zoals [getuige 1] echter zelf heeft verklaard in een hierboven niet opgenomen eerste gedeelte van haar verhoor (dat zag op de Haagse ripdeal), zou [medeverdachte 2] de beschikking hebben gehad over een illegaal communicatiemiddel, namelijk een mobiele telefoon in de cel. Dat [medeverdachte 2] in detentie heeft beschikt over een eigen mobiele telefoon blijkt uit een op 1 december 2016 afgeluisterd gesprek tijdens een bezoekuur. [medeverdachte 2] spreekt daar over een telefoon die hij in een lichaamsholte heeft of had verstopt. [74] De mogelijkheid dat [getuige 1] buiten de TELIO-gesprekken om informatie heeft ontvangen uit gesprekken met [medeverdachte 2] via een dergelijk illegaal communicatiemiddel, acht het hof daarom zeer wel denkbaar. Uit het strafdossier blijkt voorts niet dat het onderzoeksteam de mogelijkheid van het bezit van een illegale mobiele telefoon door [medeverdachte 2] heeft betrokken bij zijn waardering van de inhoud van de verklaring van [getuige 1] .
Het is het hof overigens opgevallen dat tijdens het verhoor van [getuige 1] bij de rechtercommissaris de getuige op deze beide aspecten door geen van de aanwezige procesdeelnemers grondig is bevraagd, terwijl [getuige 1] daar heeft verklaard dat niet alles wat in haar schriftelijk weergegeven verklaring staat zo door haar is gezegd. Er zijn bijvoorbeeld geen vragen gesteld over de bron van wetenschap van [getuige 1] .
Het hof schaart zich achter de beschreven gang van zaken als beschreven onder punt 2.3 en stelt in aanvulling op het voorgaande het volgende vast.
De rechtbank heeft op de pro-formazitting van 23 maart 2017 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte afgewezen. [75] Tegen deze beslissing heeft mr. Kuijper namens verdachte op 24 maart 2017 hoger beroep ingesteld. Op 8 mei 2017 heeft het hof de beslissing van de rechtbank van 23 maart 2017 bevestigd. Hierbij heeft het hof het volgende overwogen:
‘Het hof is van oordeel, dat de rechtbank in de beslissing, waarvan beroep, op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist, zodat het hoger beroep zal worden afgewezen en de beroepen beslissing zal worden bevestigd. Het hof overweegt hierbij dat de auto van de verdachte betrokken lijkt te zijn geweest bij de overval en de naam van de verdachte expliciet door een getuige is genoemd.’ [76]
Hoewel in deze beslissing geen naam van de getuige wordt genoemd is het hof van oordeel dat met ‘
een getuige’ kennelijk getuige [getuige 1] wordt bedoeld, omdat zij op dat moment de enige getuige is die een belastende verklaring jegens verdachte heeft afgelegd en mr. Kuijper in haar pleitnota van 8 mei 2017 voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof in raadkamer de verklaring van [getuige 1] ook ter sprake brengt.
Op 21 juni 2017 is [getuige 1] bij de rechter-commissaris te Assen gehoord als getuige en is zij in grote lijnen teruggekomen op haar eerdere bij de politie afgelegde verklaring. [77]
Op 19 juli 2017 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven en daarbij het volgende overwogen:
‘De rechtbank overweegt dat de ernstige bezwaren die de grondslag vormen voor de voorlopige hechtenis bestaan uit de verklaring die getuige [getuige 1] op 30 januari 2017 bij de politie heeft afgelegd en voorts uit telecom- en locatiegegevens. Getuige [getuige 1] is bij haar verhoor onder ede bij de rechter-commissaris in grote lijnen teruggekomen op haar eerdere -voor verdachte belastende- verklaring bij de politie.
Hetgeen thans resteert is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de ernstige bezwaren aan te nemen.
De rechtbank zal het verzoek van de verdediging derhalve toewijzen en de voorlopige hechtenis opheffen.’ [78]
Op de terechtzitting van het hof van 17 december 2024 zijn [officier van justitie 1] en [teamleider] als getuigen gehoord. [officier van justitie 1] heeft onder meer verklaard dat zij met betrekking tot het verhoor van [getuige 1] zo transparant mogelijk heeft gehandeld en dat zij op de pro-formazitting van 23 maart 2017 de informatie zo volledig mogelijk heeft gepresenteerd, maar in verband met collusiegevaar toen niet alle beschikbare informatie heeft willen geven; [officier van justitie 1] wilde [getuige 1] confronteren met onderzoeksbevindingen en daarom wilde zij haar eerst (aanvullend) kritisch laten horen bij de politie. Mochten er naar aanleiding daarvan nog vragen aan de zijde van de verdediging zijn, dan kon zij een verzoek tot het horen van [getuige 1] op de volgende regiezitting doen. In de beleving van [officier van justitie 1] was het onderzoek namelijk nog niet afgerond en was daarvoor nog tijd nodig.
[teamleider] heeft op de terechtzitting van het hof op gestelde vragen geen relevante antwoorden gegeven. Veelal verwees hij naar zijn eerdere verklaringen, dan wel kon hij een en ander zich niet meer herinneren.
2.3
Tussenconclusie
Uit hetgeen hiervoor door het hof is vastgesteld volgt dat hetgeen door [getuige 1] op 30 januari 2017 is verklaard voor verdachte als zeer belastend is aan te merken. [officier van justitie 1] heeft ondanks dat zij wist dat er feitelijke onjuistheden in de verklaring van [getuige 1] stonden een proces-verbaal laten opmaken en vervolgens opgenomen in het procesdossier. Uit het proces-verbaal van de pro-formazitting van 23 maart 2017 volgt niet dat mr. [officier van justitie 1] de verklaring van [getuige 1] heeft opgevoerd als een nieuwe bezwarende omstandigheid tegen de verdachten. Eveneens blijkt niet dat de rechtbank deze verklaring heeft meegewogen bij het afwijzen van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Dit is echter anders bij de beslissing van het hof van 8 mei 2017; daarin is de verklaring van [getuige 1] wel meegewogen bij het aannemen van de ernstige bezwaren. Toen duidelijk werd dat [getuige 1] in haar verhoor bij de rechter-commissaris in grote lijnen was teruggekomen op haar bij de politie afgelegde verklaring was dit reden voor de rechtbank om tot het oordeel te komen dat hetgeen nog resteerde onvoldoende was om de ernstige bezwaren aan te nemen. Gelet hierop werd bij beslissing van 19 juli 2017 de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven door de rechtbank.
Het hof is gelet op voornoemde feitelijke gang van zaken van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] bij de politie een wezenlijke rol heeft gespeeld bij het onderbouwen van de ernstige bezwaren tegen verdachte. Onder deze omstandigheden had van [officier van justitie 1] verwacht mogen worden dat zij op zijn minst genomen op de pro-formazitting van 23 maart 2017 explicieter en uitgebreider informatie zou verschaffen over de gebreken en bezwaren die aan de verklaring kleefden en de discussies die naar aanleiding van deze verklaring zijn gevoerd. [officier van justitie 1] heeft dit onvoldoende gedaan en gelet hierop is er naar het oordeel van het hof een gebrek aan openheid getoond en laat haar handelen een gebrek aan transparantie zien. Hiermee heeft [officier van justitie 1] bewust het risico aanvaard dat de rechtbank en het hof op het verkeerde been zouden worden gezet.
2.4
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat met betrekking tot het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] deze telkens op cruciale momenten, te weten op momenten dat de ernstige bezwaren in het kader van de voorlopige hechtenis getoetst dienden te worden, zijn ingebracht. Hiermee heeft het er de schijn van dat [officier van justitie 1] bij de rechtbank, door het afschermen van de bron waarin wordt gesuggereerd dat verdachte uit eigen wetenschap zou weten wie het slachtoffer om het leven heeft gebracht en bij gebrek aan openheid en transparantie over de wijze van totstandkoming van de verklaring van [getuige 1] , tot twee keer toe een voor het openbaar ministerie gunstige beslissing heeft willen bewerkstelligen met betrekking tot (het voortduren van) de voorlopige hechtenis van verdachte. Dat [officier van justitie 1] dit doelbewust heeft gedaan is naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen, maar dit neemt niet weg dat zij door zo te handelen als magistratelijk lid van het openbaar ministerie is tekortgeschoten.
3. De toetsing van de feiten aan het juridisch beoordelingskader
Het hof verwijst met betrekking tot de vormverzuimen naar de – hieronder cursief weergegeven – overwegingen van het hof in zijn arrest van 25 juli 2019. Waar de overwegingen van het hof worden aangevuld, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst.
Op basis van de hiervoor door het hof vastgestelde feiten komt het hof tot het oordeel dat met betrekking tot het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] sprake is van de volgende vormverzuimen:
  • ingevolge de ten tijde van het horen van [getuige 1] geldende Aanwijzing is het verhoor ten onrechte niet auditief geregistreerd;
  • voorts staat ten onrechte in het proces-verbaal de passage opgenomen: ‘Nadat de getuige haar verklaring niet had doorgelezen, weigerde zij de verklaring te ondertekenen’; en
  • ten slotte staat in het proces-verbaal een onjuiste sluitingsdatum en plaats van ondertekening vermeld.
Hieronder gaat het hof in op de vraag of en zo ja welke rechtsgevolgen aan één of meer van deze vormverzuimen moeten worden verbonden.
Het hof is, evenals het hof in zijn arrest van 25 juli 2019,
van oordeel dat het niet opnemen van het verhoor van [getuige 1] een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek oplevert en dat de overige vormverzuimen zijn hersteld, dan wel verduidelijkt dan wel opgehelderd door de verhoren van [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [teamleider] .
Met name [verbalisant 1] is als getuige door de Rijksrecherche op de betwiste punten uitvoerig gehoord en heeft op geloofwaardige wijze uiteengezet hoe de vormverzuimen tot stand zijn gekomen. Gelet op deze verklaring stelt het hof vast dat voormeld proces-verbaal op 23 februari 2017 te [plaats] is gesloten en door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is ondertekend. Daarmee is dit vormverzuim hersteld.
Op basis van de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] is eveneens duidelijk geworden dat de verklaring van [getuige 1] op 30 januari 2017 niet door [getuige 1] is doorgelezen en dat zij op dat moment niet heeft geweigerd om haar verklaring te ondertekenen. Door de verkregen helderheid over de gang van zaken is het hof van oordeel dat ook dit vormverzuim is hersteld.
Eveneens is door de verklaring van [verbalisant 1] duidelijk geworden hoe het gewraakte woord ‘abusievelijk’ in het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] is terechtgekomen. Het hof acht de verklaring van [verbalisant 1] op dit punt aannemelijk en toereikend. Nu dit punt is opgehelderd, kan worden vastgesteld dat ook dit verzuim is hersteld.
Ten aanzien van het niet auditief registreren van het verhoor van [getuige 1] is het hof als gezegd wel van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van het eerste lid van artikel 359a Sv. Het belang van auditieve (en audiovisuele) registratie is onder meer gelegen in de toetsbaarheid van de verhoren in een latere fase van het strafproces.Dit is een vormverzuim dat naar zijn aard onherstelbaar is.
Gelet op het belang dat dit geschonden voorschrift dient is het hof van oordeel dat schending van de in de Aanwijzing opgenomen norm in beginsel een ernstig vormverzuim oplevert.
Daarmee is duidelijk dat het nadeel van dit vormverzuim erin is gelegen dat het niet opnemen van het verhoor van [getuige 1] de mogelijkheden beperkt om te toetsen of wat in het proces-verbaal is opgenomen, juist en volledig is. Het verhoor van 30 januari 2017 is het verhoor waarin [getuige 1] een zeer belastende verklaring voor verdachte aflegt. Hierbij zij opgemerkt dat niet ter discussie staat dat de inhoud van de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring op juiste wijze is gerelateerd.
Nu het rechtsgevolg daarvan niet uit de wet blijkt, dient het hof aan de hand van artikel 359a Sv te beoordelen of en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim verbonden dient te worden.
Misleiding van de rechter kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] – tegen de met de teamleiding gemaakte afspraak en in strijd met eerder genoemde Aanwijzing – om wat voor reden dan ook hebben besloten af te zien van het maken van een geluidsopname van het verhoor van [getuige 1] . Dat was hun beslissing. Deze beslissing was fout, maar aan deze beslissing kan geen misleidend motief ten grondslag worden gelegd, zoals blijkt uit hun verhoren bij de rechter-commissaris en in het kader van het Rijksrechercheonderzoek.
De communicatie tussen de teamleiding en het verhoorkoppel [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft misschien niet uitgeblonken door helderheid, maar ook hierin kan geen enkel element van misleiding worden ontdekt. Dit blijkt eveneens niet uit de verhoren van de direct betrokkenen.
Hetzelfde geldt voor de hiervoor onder 6.1. t/m 6.3. gesignaleerde tekortkomingen in het door [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid verdienen de geconstateerde gebreken zeker geen schoonheidsprijs. [verbalisant 1] komt bij haar verhoor daarentegen met een plausibele verklaring waaruit – en dat is hier van belang – niets blijkt van kwade intenties van haar kant. Dat ook andere politiefunctionarissen onvoldoende alert zijn geweest bij het controleren van het proces-verbaal, valt ook te betreuren maar getuigt evenmin van kwade motieven.
[officier van justitie 1] heeft – in de visie van de verdediging – een uitgesproken dubieuze rol vervuld. Zij is degene die de opdracht heeft gegeven dat het gespreksverslag toegevoegd moest worden aan het voortgangsproces-verbaal, wetende dat het politieteam bedenkingen had over de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van [getuige 1] .
In het verlengde daarvan heeft zij verzuimd om, tijdens de pro forma zitting van 23 maart 2017 met betrekking tot het aan het dossier gevoegde proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , aandacht te besteden aan de bij het onderzoeksteam levende bedenkingen. Voorts heeft zij tijdens deze zitting geen aandacht besteed aan een aantal gesignaleerde tekortkomingen in het proces-verbaal, van welke tekortkomingen zij de dag voor de zitting door Van der Eijk per e-mail op de hoogte is gesteld.
Het hof stelt voorop dat geen van de vastgestelde vormverzuimen van zodanige betekenis is dat dat verzuim op zichzelf tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Door geen van de vastgestelde vormverzuimen is een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces gemaakt die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze kan worden gecompenseerd.
In dat kader is in het bijzonder van belang dat waar het betreft het gebrekkig en onvolledig informeren van de rechtbank bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis en het niet auditief en audiovisueel opnemen van het verhoor van [getuige 1] , weliswaar is vastgesteld dat er door [officier van justitie 1] onzorgvuldig is gehandeld en dat de politie een onherstelbaar vormverzuim heeft veroorzaakt, maar dat niet is gebleken dat door dit handelen enig bewijsmiddel in het dossier tegen verdachte ‘besmet’ is geraakt. In zoverre is er sprake van op zichzelf staande omstandigheden die een geïsoleerd karakter dragen. De ernstige bezwaren jegens verdachte (DNA medeverdachten, meerdere gebruikte auto’s, verklaring getuige [medeverdachte 3] en telecommunicatiegegevens) waren immers al aangenomen voor het opmaken en indienen van het proces-verbaal met nummer 583 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] . Dat verbalisanten, doordat zij ten onrechte het verhoor van getuige [getuige 1] niet audiovisueel en auditief hebben opgenomen, en [officier van justitie 1] , met haar handelwijze, doelbewust hebben geprobeerd de rechtbank en de verdediging te misleiden is niet gebleken. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, zijn hiervoor onvoldoende aanknopingspunten voorhanden.
Hoewel [officier van justitie 1] door een gebrek aan openheid en transparantie, de ‘schijn tegen’ en zij – in de bewoordingen van de verdediging: de ernstige bezwaren heeft opgepompt –, is het hof van oordeel dat die werkwijze op zichzelf niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof betrekt hierbij het feit dat – onder meer op verzoek van de verdediging – meerdere aanvullende onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden om de feitelijke gang van zaken rondom het opstellen van het proces-verbaal van getuige [getuige 1] te verduidelijken. Zowel [getuige 1] als haar advocaat mr. Van der Eijk, als de betreffende verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de teamleider [teamleider] en de officier van justitie [officier van justitie 1] zijn door de rechter-commissaris en/of op de terechtzitting van het hof gehoord, waardoor de verdediging ruim de mogelijkheid heeft gekregen om aan te tonen dat er gebreken aan het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] kleefden. Daarnaast heeft de Rijksrecherche op dit punt uitgebreid onderzoek gedaan. Hierdoor is het ontstane onduidelijkheid omtrent de gang van zaken alsnog opgehelderd.
Op grond van het hiervoor overwogene stelt het hof vast dat de waarheidsvinding door de rechter niet onmogelijk is gemaakt en de verdediging evenmin wezenlijk is beperkt in haar mogelijkheden tot het voeren van verweer en het toetsen van de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal. Het hof volstaat daarom met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en met de overweging dat, voor zover het tot een strafoplegging mocht komen, het hof dit verzuim in de strafmaat zal kunnen verdisconteren.
Het hof is van oordeel, ook wanneer beide kwesties in samenhang worden bezien, dat er geen zodanige inbreuk op het recht van verdachte op een eerlijk proces heeft plaatsgevonden, dat er geen sprake meer is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt om de hiervoor genoemde redenen verworpen.
Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van verdachte ter zake van het primair, subsidiair, meer subsidiair onder A en B en meest subsidiair onder A tenlastegelegde en bewezenverklaring van het meest subsidiair onder B tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit het dossier volgt dat verdachte zich op de avond voorafgaand aan de overval samen met zijn mededaders [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft verzameld, dat hij met in ieder geval één mededader naar en vanuit [plaats] is gereden en dat hij op het moment van de overval in de buurt aanwezig is geweest en gebleven, totdat de anderen weer uit de woning kwamen. Niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan het geweld en dat hij in de woning is geweest, wél staat vast dat hij nauw betrokken was en van de criminele plannen op de hoogte moet zijn geweest. De bijdrage van verdachte aan het strafbare feit is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Op basis van het dossier lijkt zijn rol vooral faciliterend te zijn. De gedragingen van verdachte zijn in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad in de kern te kwalificeren als medeplichtigheidshandelingen. Verdachte heeft wetenschap gehad op het opgevatte criminele plan om die nacht een gewelddadige woningoverval te plegen. Gelet op de gezamenlijke voorbereiding was voor verdachte voorzienbaar dat er geweld zou worden gebruikt, zo heeft de advocaat-generaal betoogd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het op basis van de gegevens in het dossier duidelijk is dat verdachte de bewuste avond niet in de woning is geweest en dat dit ter terechtzitting bij het hof op 17 december 2024 ook door aangeefster [benadeelde 1] is bevestigd. Er is voorts geen enkele aanwijzing dat hij aan de in de tenlastelegging verweten gekwalificeerde doodslag en/of moord subsidiair doodslag een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht – een wezenlijke bijdrage – heeft geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen hem en anderen kan worden gesproken. Dat geldt ook voor het eveneens tenlastegelegde verwijt van de gekwalificeerde diefstal, de dood ten gevolge hebbende. Evenmin is verdachte medeplichtig geweest aan de door anderen gepleegde feiten. Verder is de bewijsoverweging van de rechtbank niet houdbaar. Het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheden waaronder de bedrijfsinbraak in [plaats] is begaan, redengevend zouden zijn voor de bewezenverklaring in de onderhavige zaak is onbegrijpelijk. Ook het oordeel van de rechtbank dat verdachte medepleger is van de diefstal met geweld is door de rechtbank niet toereikend gemotiveerd. Alles overziend wordt door de verdediging verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten, omdat het benodigde bewijs voor een strafbare betrokkenheid van verdachte bij de overval in [plaats] ontbreekt.
Het oordeel van het hof
Feitelijke vaststelling
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 juni 2016 om 05:21 uur wordt door aangeefster [benadeelde 1] telefonisch melding gedaan bij de politiemeldkamer van het feit dat zij en haar partner [slachtoffer] zojuist zijn overvallen in hun woning aan de [adres] in [plaats] . De politie komt met spoed ter plaatse en treft een zeer emotionele [benadeelde 1] aan in de woning. Zij vertelt dat haar partner boven ligt en is overleden. Op de overloop zien de verbalisanten een levenloze, hevig mishandelde man liggen. Zijn benen zijn bij elkaar gebonden met – onder meer – elektriciteitsdraad en ook om zijn hals is een snoer gewikkeld. Ambulancepersoneel stelt om 05:40 uur vast dat [slachtoffer] is overleden. Uit het sectierapport blijkt welk zwaar geweld op [slachtoffer] is toegepast.
De woning is overhoop gehaald en ook aangeefster [benadeelde 1] is geslagen en vastgebonden. Aangeefster [benadeelde 1] verklaart dat zij drie overvallers in de woning heeft gezien.
Door de politie is een grootschalig onderzoek gestart waarbij verschillende mogelijke scenario’s zijn onderzocht. In september 2016 komt er zicht op informatie die uiteindelijk leidt tot de aanhouding van een aantal verdachten, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn inmiddels in deze zaak onherroepelijk veroordeeld wegens het medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer] . Van hen is vastgesteld dat zij in de woning van [slachtoffer] / [benadeelde 1] zijn geweest.
Verdachte wordt verweten dat hij betrokken is geweest bij de woningoverval met dodelijke afloop. Dit verwijt is primair tenlastegelegd als medeplegen van gekwalificeerde doodslag, subsidiair als medeplichtigheid aan medeplegen van gekwalificeerde doodslag, meer subsidiair als medeplegen van A moord/doodslag en/of B diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend en meest subsidiair als medeplichtigheid aan medeplegen van A moord/doodslag en/of B diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.
Verdachte heeft hetgeen hem ten laste is gelegd steeds ontkend en zich overigens beroepen op zijn zwijgrecht. Bij de tweede behandeling van zijn zaak in hoger beroep is hij telkens niet verschenen.
De vraag die thans voorligt is of verdachte betrokken is geweest bij de woningoverval in [plaats] en zo ja, hoe deze betrokkenheid dient te worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt, net als de rechtbank, dat op basis van de voorhanden stukken niet kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens de overval in de woning is geweest. Voor de beoordeling van zijn betrokkenheid dient daarom te worden gekeken naar momenten voorafgaand aan en volgend op de woningoverval.
Op de avond voor de overval in [plaats] bevindt verdachte zich nog in het westen van het land. [medeverdachte 3] verklaart hierover dat hij in [plaats] is benaderd om geld te verdienen en dat hij met één persoon naar Nederland is gegaan. Op 29 juni 2016 om 21:40 uur worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en verdachte in een door verdachte gehuurde en bestuurde auto (een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] ) bij een politiecontrole aangetroffen in [plaats] .
Verdachte verklaart bij die politiecontrole dat ze onderweg zijn naar [plaats] en dat de auto van zijn vader is. Over beide punten heeft verdachte niet naar waarheid verklaard. Verdachte rijdt die nacht in een door hem gehuurde auto. De telefoontoestellen van verdachte en [medeverdachte 3] reizen vanaf dat tijdstip naar [plaats] en niet naar [land] .
De door verdachte gehuurde Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] wordt om 22:54 uur gezien op de [locatie] in [plaats] . Om 22:56 uur probeert de telefoon met nummer [nummer] van [medeverdachte 1] in te bellen bij de telefoon met nummer [nummer] van verdachte. Beide toestellen zijn dan in [plaats] en stralen een mast aan nabij [locatie] . [medeverdachte 1] wordt opgehaald in [plaats] en reist mee naar [plaats] .
Vanuit [plaats] begint de reis naar [plaats] . Dit blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en uit de opgevraagde historische gegevens van de telefoon met nummer [nummer] van [medeverdachte 3] en de telefoons met nummers [nummer] en [nummer] van [medeverdachte 1] . Om 03:05:08 uur straalt het telefoonnummer [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , de mast aan in [plaats] (omgeving [plaats] ).
De telefoons van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte vertonen geen activiteit op en rond het tijdstip dat de woningoverval plaatsvindt.
Om 05:27 uur (6 minuten na de melding van de woningoverval door [benadeelde 1] ) belt de telefoon met nummer [nummer] van [medeverdachte 3] met de telefoon met nummer [nummer] van verdachte. Het is een gesprek van drie minuten waarbij beide nummers zich bij aanvang bevinden bij een zendmast langs de snelweg hij [plaats] .
Enkele minuten later belt de telefoon van [medeverdachte 3] weer met de telefoon van verdachte: ze bevinden zich dan enkele kilometers (meer) westwaarts. Uit mastlocaties is af te leiden dat er ongeveer 5 kilometer afstand is en beide telefoons zich zuidwaarts begeven via de A37 richting [plaats] / [plaats] .
In een teliotapgesprek van 23 december 2016 met [naam 2] zegt verdachte vanuit de PI dat hij ten tijde van de overval 30 kilometer verder was. Dit komt overeen met de hiervoor genoemde telefoongegevens die verdachte om 05:27 uur die nacht in de buurt van [plaats] plaatsen.
Integrale vrijspraak
Het hof stelt vast dat uit het dossier verscheidene belastende omstandigheden naar voren komen die zouden kunnen wijzen op betrokkenheid van verdachte bij de in de tenlastelegging omschreven woningoverval. Onder andere zijn het in deze zaak de historische telecomgegevens van verdachte en die van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van voor en na de woningoverval. Daarnaast was er telefonisch contact tussen (de telefoons van) verdachte en [medeverdachte 3] vlak na de melding van de woningoverval door [benadeelde 1] . Verder zijn verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de avond voor de overval om 21:40 uur in een auto bij een politiecontrole in [plaats] aangetroffen. Daar verklaart verdachte niet naar waarheid over zijn reisbestemming.
Deze omstandigheden, ook bezien in onderling verband en samenhang, brengen verdachte echter niet zodanig direct in verband met de uitvoering van het tenlastegelegde dat van verdachte een nadere verklaring mag worden verwacht omtrent zijn betrokkenheid.
Voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte op ongeveer 30 kilometer in een tweede auto op de andere verdachten aan het wachten was, biedt het dossier onvoldoende informatie omtrent de vraag wat zijn rol was en wat hij daar deed. Ten aanzien van de telefonische contacten vlak na de overval tussen hem en [medeverdachte 3] kan het hof op basis van het dossier niet vaststellen met welk doel er contact is geweest en wat de inhoud van dat gesprek was.
Dat brengt naar het oordeel van het hof mee dat op basis van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting in hoger beroep niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een zodanige bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde woningoverval dat zijn rol kwalificeert als het medeplegen van die overval dan wel medeplichtigheid daaraan oplevert.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte integraal wordt vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd.
Dit oordeel brengt mee dat het ter zitting gedane voorwaardelijk verzoek en hetgeen overigens is aangevoerd geen verdere bespreking behoeven.
Vorderingen van de benadeelde partijen
1. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 13.388,56 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig hoofdelijk toegewezen, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
2. De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 136.690,93 (bestaande uit € 111.690,93 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 116.496,93, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
3. De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.441,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig hoofdelijk toegewezen, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Het oordeel van het hof
Nu verdachte wordt vrijgesproken ter zake het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kunnen de benadeelde partijen daarom in de vorderingen niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair onder A en B en meest subsidiair onder A en B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.S. Bakker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het hof leidt dit beoordelingskader af uit: HR 30 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AM2533), HR 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY5321), HR 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) en HR 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890).
2.o.a. Hoge Raad, 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.
3.Geldend van 01-01-2013 t/m 31-10-2018 en te raadplegen via
4.Het proces-verbaal van aanhouding, ordner 5, p. 1972; het bevel tot inverzekeringstelling, ordner 5, p. 1976.
5.Het proces-verbaal van verdenking, ordner 5, p. 1969-1971.
6.Bevel tot bewaring van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Nederland, d.d. 16 december 2016.
7.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer 583, d.d. 21 december 2016.
8.Bevel tot gevangenhouding van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, d.d. 22 december 2016.
9.Akte rechtsmiddel, d.d. 22 december 2016.
10.E-mail ‘
11.Beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, d.d. 9 januari 2017.
12.Brief
13.Brief
14.Bezwaarschrift tegen onthouding van processtukken, d.d. 24 januari 2017.
15.Brief
16.Brief
17.Beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, d.d. 15 februari 2017.
18.Brief ‘
19.Het proces-verbaal met nummer 608, d.d. 23 januari 2017.
20.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6128.
21.Rijksrecherche [regio] , procesdossier Cartagena, 3 mappen met in totaal 1476 pagina’s; wanneer hierna wordt verwezen naar vindplaatsen in dit onderzoek geschiedt dit door de aanduiding RR met vermelding van het nummer van de map en paginanummer.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
36.
37.
38.
39.
40.
41.
42.
43.
44.
45.
46.
47.
48.
49.
50.
51.
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59.
60.
61.
62.
63.
64.
65.
66.
67.
68.
69.
70.
71.
72.
73.
74.
75.Beslissing rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, d.d. 23 maart 2017.
76.Beslissing gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, d.d. 8 mei 2017.
77.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 21 juni 2017.
78.Beslissing rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, d.d. 19 juli 2017.