ECLI:NL:GHARL:2025:2327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.345.298
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de overeenkomst als aanneming van werk en gebreken in het werk bij de plaatsing van een dakkapel

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 29 mei 2024 is uitgesproken. De zaak betreft de plaatsing van een dakkapel door Dakkapellen Centrum Gelderland B.V. (DCG) in de woning van [appellant]. [appellant] heeft een deel van de facturen niet betaald, omdat hij gebreken aan de dakkapel en het uitgevoerde werk constateert. DCG heeft daarop betaling gevorderd van een bedrag van € 14.087,56, terwijl [appellant] in reconventie een vordering heeft ingesteld tot schadevergoeding en herstel van de gebreken. De kantonrechter heeft een deel van de vorderingen toegewezen, maar [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de overeenkomst tussen [appellant] en DCG moet worden gekwalificeerd als een zuivere overeenkomst van aanneming van werk, in plaats van een gemengde overeenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat DCG tekort is geschoten in de uitvoering van het werk, omdat de dakkapel niet voldeed aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] in hoger beroep toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 9.694,95 en de terugbetaling van een eerder betaald bedrag van € 9.905,98 door DCG. Daarnaast zijn de proceskosten aan [appellant] toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van overeenkomsten in het civiele recht en de verplichtingen van aannemers om te voldoen aan de afgesproken kwaliteitseisen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van DCG afgewezen, waarmee het hof de belangen van [appellant] heeft beschermd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.298
zaaknummer rechtbank Gelderland 10674644
arrest van 15 april 2025
in de zaak van

1.[appellant] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna samen:
[appellant] (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. A.M. van der Zwart te Leusden,
tegen
Dakkapellen Centrum Gelderland B.V.,
die is gevestigd in Renkum,
en bij de kantonrechter optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie,
hierna:
DCG,
advocaat aanvankelijk: mr. D. Brouwer te Apeldoorn,
thans zonder procesvertegenwoordiger.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, op 29 mei 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven.

2.De kern van de zaak

2.1
DCG heeft een dakkapel geplaatst in de woning van [appellant] . [appellant] heeft nog niet alle facturen betaald, omdat hij vindt dat er sprake is van gebreken aan de dakkapel en het uitgevoerde werk.
2.2
DCG heeft bij de kantonrechter – verkort weergegeven – betaling gevorderd van:
- € 14.087,56 aan nog niet betaalde hoofdsom, te vermeerderen met contractuele dan wel wettelijke rente;
- € 2.113,13 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 1.921,63 aan kosten van een bouwkundig rapport;
- de proceskosten.
2.3
[appellant] heeft bij de kantonrechter – verkort weergegeven – gevorderd:
Primair:
Omzetting van zijn vordering tot nakoming in een vordering wegens vervangende schadevergoeding, met betaling als vervangende schadevergoeding van:
- € 10.472,86 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 1.064,57 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 1.966,25 aan kosten van een deskundigenrapport, te vermeerderen met wettelijke rente;
Subsidiair:
Herstel van de door Bureau voor Bouwpathologie geconstateerde gebreken, op straffe van een dwangsom met betaling van:
- € 2.482 als schadevergoeding;
- € 1.064,57 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- € 1.966,25 aan kosten van een deskundigenrapport, te vermeerderen met wettelijke rente;
Primair en subsidiair: betaling van de proceskosten en de nakosten.
2.4
De kantonrechter heeft van de vordering van DCG een bedrag van € 9.905,98 toegewezen. Dit bedrag bestaat uit de door DCG gevorderde restant hoofdsom, verminderd met de door de kantonrechter toegewezen vervangende schadevergoeding en een prijsvermindering als gevolg van een kleinere dakkapel dan was overeengekomen. De vordering van [appellant] is toegewezen voor het bedrag van € 1.966,25, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 oktober 2023. Alle andere vorderingen zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.
2.5
[appellant] vordert in hoger beroep dat de vordering van DCG wordt afgewezen en dat DCG wordt veroordeeld tot terugbetaling van het door [appellant] na het vonnis betaalde bedrag van € 9.905,98. Daarnaast vordert [appellant] dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal bekrachtigen voor wat betreft de toewijzing van de expertisekosten en voor het overige zijn vordering in eerste aanleg alsnog geheel zal toewijzen en DCG zal veroordelen tot betaling van € 9.694,95 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2023 en vermeerderd met aanvullende expertisekosten.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal de vordering van DCG alsnog geheel afwijzen en DCG veroordelen tot terugbetaling van het door [appellant] na het vonnis van de kantonrechter betaalde bedrag. Het hof zal de vordering van [appellant] toewijzen, tot het bedrag dat hij in hoger beroep vordert. Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Waar het hof vanuit gaat
3.2
De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.13 van het vonnis van 29 mei 2024 (hierna: het vonnis) de feiten vastgesteld. [appellant] heeft hier geen bezwaar (grief) tegen gericht. Daarom gaat het hof uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
De overeenkomst
3.3
De kantonrechter heeft de door [appellant] met DCG gesloten overeenkomst gekwalificeerd als een gemengde overeenkomst, met kenmerken van aanneming van werk en koop. Volgens de kantonrechter zijn op de overeenkomst de wettelijke bepalingen van aanneming van werk en koop naast elkaar van toepassing. Daarnaast heeft de kantonrechter de overeenkomst aangemerkt als consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW. Vervolgens heeft de kantonrechter het juridisch kader geschetst aan de hand van de wettelijke bepalingen die gaan over koop. Daarna heeft de kantonrechter vastgesteld dat het geschil tussen partijen gaat over de vraag of de dakkapel aan de overeenkomst beantwoordt, maar dat eerst beantwoord moet worden of de door [appellant] genoemde klachten aan te merken zijn als gebreken die aan een normaal gebruik van de dakkapel in de weg staan. Tegen deze overwegingen is de eerste grief van [appellant] gericht.
3.4
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een gemengde overeenkomst, maar van een zuivere overeenkomst van aanneming van werk. Het hof vindt doorslaggevend dat de overeenkomst tussen partijen betrekking heeft op “het leveren en plaatsen van 1 stuks Kunststof verlegde-nok dakkapel”. Daaruit blijkt dat de arbeidsprestatie van DCG het meest kenmerkende deel van de overeenkomst is. Het leveren van materialen is in dit geval bedoeld om een werk van stoffelijke aard (het plaatsen van een dakkapel) mogelijk te maken en is daaraan ondergeschikt. Daarbij is van belang, dat uit de overeenkomst niet kan worden afgeleid of de te plaatsen dakkapel op maat is gemaakt voor [appellant] , of dat sprake is van de aankoop van een reeds bestaande dakkapel. Het hof gaat er vanuit dat de dakkapel is vervaardigd ten behoeve van de met [appellant] gesloten overeenkomst. Maar ook als dat anders zou zijn, is de aard van de prestatie die DCG op zich heeft genomen vooral gericht op het aanpassen van het dak, inclusief de constructie daarvan en het plaatsen van de dakkapel. Het hof ziet geen te onderscheiden prestatie van DCG die bestaat uit het leveren van een dakkapel op een wijze die als koop te kwalificeren is.
3.5
Dat sprake is van aanneming van werk betekent dat [appellant] mag verwachten dat het door DCG op te leveren werk (de in het dak van [appellant] geplaatste dakkapel) voldoet aan de afspraken uit de overeenkomst en de eisen van goed en deugdelijk werk. Voor zover de kantonrechter heeft beoordeeld of de door [appellant] gestelde gebreken een normaal gebruik van de dakkapel in de weg staan, is de kantonrechter van een onjuist criterium uitgegaan. De eerste grief slaagt daarom.
De gebreken
3.6
[appellant] heeft aan zijn vordering in de procedure bij de kantonrechter 14 gebreken ten grondslag gelegd. Dit betreft de gebreken A, B, D t/m N en Q uit het rapport van Bureau voor Bouwpathologie.
3.7
De kantonrechter heeft geoordeeld dat DCG met betrekking tot de volgende gebreken is tekortgeschoten:
B de nokpannen liggen niet zoals deze moeten liggen
D beschadigingen op het kunststof, krassen op de beplating
F de windveren ontbreken
H de dakpannen liggen strak op de zinken goot, de voorste panlat is niet opgedikt waardoor de dakpannen rond liggen
L de afwerking aan de binnenzijde is dramatisch, de platen zitten los
M schade aan de muur in het trappengat, schade aan de plafonds op de begane grond en
de eerste verdieping
N de houten trap naar de eerste verdieping is beschadigd
Q het in verband met de kleinere afmeting van de dakkapel gecrediteerde bedrag is veel te laag ten opzichte van de offerte.
Omdat tegen deze oordelen geen grieven zijn gericht, gaat het hof uit van deze door de kantonrechter vastgestelde tekortkomingen van DCG. Het hof zal hierna de door [appellant] in hoger beroep aan de orde gestelde gebreken beoordelen aan de hand van de stellingen van [appellant] bij de kantonrechter en in hoger beroep en het verweer van DCG bij de kantonrechter.
A De dakkapel is niet op de pannenmaat gezet, waardoor de dakpannen 13 cm voorbij de zijwangen steken
3.8
Bureau voor Bouwpatholgie heeft in haar rapport van 22 september 2023 bij dit gebrek geschreven:
“De maatvoering van de dakkapel is op aanwijzing van de Gemeente
aangepasten versmald ten opzichte van de oorspronkelijk maatvoering, de
oorspronkelijk maatvoering is door de vergunningen verlenende afdeling
afgekeurd. Vervolgens is er gekozen voor de maximaal toelaatbare maatvoering
welke niet op de standaardmaat van de pannen uitkomt. Er zijn hierdoor
zaagpannen toegepast. De gevelpannen ter plaatse van het verhoogde gedeelte
van het voordakvlak steken aan de rechterzijde ongeveer een halve pan breedte
buiten de zijwangen van de dakkapel. Dit is kortom een slordig gezicht en is fout
uitgevoerd. De reden hiervan is onverklaarbaar.”
De kantonrechter heeft in het vonnis geoordeeld dat DCG onvoldoende heeft onderbouwd dat [appellant] halve dakpannen moest aanleveren. Desondanks achtte de kantonrechter wat Bureau voor Bouwpathologie schrijft onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van een gebrek of non-conformiteit. [appellant] heeft in punt 19 van zijn memorie van grieven nader uitgelegd waarom de uitvoering van de werkzaamheden op dit onderdeel niet voldoet aan de overeenkomst en evenmin aan de eisen van goed en deugdelijk werk. In het bijzonder stelt [appellant] dat partijen een bepaald uiterlijk van de dakkapel zijn overeengekomen, waarbij de dakkapel een overstek zou krijgen die zou worden afgewerkt met een kunststof windveer. Niet is overeengekomen dat de dakpannen 13 cm over de zijwangen heen zouden steken, omdat de dakpannen zouden moeten aansluiten op de overstek. Bovendien zijn de dakpannen nu slordig gelegd. DCG had volgens [appellant] de dakpannen op een andere wijze moeten uitlijnen, zodat deze passend konden worden gelegd voor de aangepaste constructie. Naar het oordeel van het hof heeft DCG de conclusies van Bureau voor Bouwpathologie en de nadere toelichting van [appellant] in hoger beroep onvoldoende weersproken met haar stellingen bij de kantonrechter. Daarom is sprake van zowel een tekortkoming omdat niet is geleverd wat is overeengekomen, als van werkzaamheden die niet voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
E Een luchtbel in het kozijn bij het openslaande raam
3.9
De kantonrechter heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat in een ruit sprake is van een luchtbel. [appellant] heeft in hoger beroep nader toegelicht dat het gaat om een luchtbel onder de topfolie van één van de raamkozijnen. Volgens [appellant] is dit niet te herstellen en moet een geheel nieuw kozijn inclusief glas worden geleverd. Bureau voor Bouwpathologie onderschrijft dit in haar aanvullend rapport van 29 oktober 2024. Het hof is met [appellant] eens dat uit de door hem in hoger beroep overgelegde foto duidelijk blijkt dat sprake is van onvoldoende gehechte topfolie, waaronder zich een luchtbel bevindt. Deze foto is voor het eerst in hoger beroep overgelegd en niet door DCG betwist. [appellant] mocht verwachten dat dit in de geleverde kunststof kozijnen niet voor zou komen. Er is sprake van een gebrek, omdat het werk op dit onderdeel niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
G In het profiel onder de kunststof beplating aan de voorzijde van de dakkapel mist een aantal stukken
3.1
In haar rapport van 22 september 2023 schrijft Bureau voor Bouwpathologie:
“Deze profielen bestaan uit verschillende lengtes. Ter plaatse van de
stuiknaden tussen de verschillende profielen zijn brede tussenruimtes van
circa 150mm aanwezig. Dit geeft een onverzorgde uitstraling. Wederpartij
heeft aangegeven dat deze tussenruimtes bedoeld zijn voor de
afwateringen. Ondergetekende deelt dit standpunt niet, dit mede omdat er
in de onderzijde van de profielen afwateringsgaatjes zijn geboord. De
profielen dienen enkel tot een strakke afwerking van de onderkanten van
de rabatdelen. De aannemer heeft deze op verzoek van cliënt gemonteerd
waarvan verwacht mag worden dat deze netjes op elkaar aansluiten.”
In het aanvullend rapport van 29 oktober 2024 herhaalt Bureau voor Bouwpathologie dat de profielen netjes en strak op elkaar moeten aansluiten. In de procedure bij de kantonrechter heeft DCG verwezen naar het rapport van Vigelius Projects van 8 september 2023. Daarin staat dat aan de voorzijde van de dakkapel bewust enkele stukken zijn weggelaten om een goede afwatering te bevorderen. In dat rapport staat ook dat de ten behoeve van de afwatering in de profielen aangebrachte gaatjes kunnen dichtslibben en dat daarom door DCG is gekozen voor de toegepaste werkwijze. Dat van DCG verwacht mocht worden dat de profielen netjes en strak op elkaar zouden aansluiten is in hoger beroep niet betwist. [appellant] wijst er in hoger beroep op dat de eisen van goed en deugdelijk werk een dergelijke werkwijze meebrengen. Ook dat is in hoger beroep niet weersproken. Tegenover deze onbetwiste stellingen in hoger beroep is de bij de kantonrechter gegeven toelichting op de gehanteerde werkwijze onvoldoende om tegen te spreken dat DCG op dit onderdeel niet heeft gewerkt overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk werk. Ook op dit onderdeel is sprake van een gebrek in het werk.
I Er is geen vogelschroot aangebracht
3.11
[appellant] stelt dat hij mocht verwachten dat DCG het werk met toepassing van vogelschroten zou opleveren. Volgens [appellant] brengen de eisen van goed en deugdelijk werk dit mee. In het aanvullend rapport van 29 oktober 2024 bevestigt Bureau voor Bouwpathologie dat de toepassing van vogelschroten behoort tot een goede bouwkundige uitvoering van het werk en dat [appellant] mocht verwachten dat deze zouden worden toegepast. De reactie van DCG op dit punt in de procedure bij de kantonrechter (onderdeel van productie 7) en de rapportage van Vigelius Projects is onvoldoende om te weerleggen dat de eisen van goed en deugdelijk werk meebrengen dat vogelschroten worden toegepast. Dat het aanbrengen van vogelschroten niet expliciet is afgesproken is daarvoor onvoldoende, evenals de stelling dat bij de rest van het huis ook geen vogelschroten zijn toegepast. Uit die reactie van DCG leidt het hof af dat DCG heeft gekozen voor een werkwijze waarbij vogelschroten niet kunnen worden toegepast, omdat de pannen strak naar de goot liggen. De werkwijze van DCG berust dus op haar eigen keuze, waarvan niet vast staat dat die (ook) aan de eisen van goed en deugdelijk werk voldoet.
J Dakfolie loopt achter de zinken goot in plaats van in de goot
3.12
[appellant] heeft in punt 26 en 27 van de memorie van grieven nader toegelicht waarom op dit onderdeel sprake is van een gebrek. [appellant] stelt onder meer dat wanneer het regent en waait, regenwater onder de dakpannen kan komen (naar het hof begrijpt, omdat de folie opwaait) met als gevolg dat het regenwater langs de kozijnen gaat lopen in plaats van af te vloeien naar de dakgoot. Ook is de folie volgens [appellant] te kort om alsnog in de dakgoot te leggen. Volgens het nadere rapport van Bureau voor Bouwpathologie wijkt de uitvoering van het werk af van de tekeningen op basis waarvan de bouwvergunning is verstrekt. In dit nadere rapport van 29 oktober 2024 staat dat de folie volgens de juiste bouwkundige detaillering in de goot behoort af te wateren. De reactie van DCG en het rapport van Vigelius Projects (producties 7 en 14 van DCG bij de kantonrechter) weerspreken dit niet voldoende. Ook op dit onderdeel is daarom volgens het oordeel van het hof sprake van een gebrek.
K De zinken goot loopt niet netjes in een rechte lijn
3.13
De kantonrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming, als de goot niet recht is gemonteerd en dit voldoende duidelijk waarneembaar is vanaf de straat. De kantonrechter kon niet vaststellen dat hiervan sprake was. Tegen dit laatste oordeel is de grief van [appellant] gericht. Volgens [appellant] brengen de eisen van goed en deugdelijk werk mee dat de dakgoot netjes strak uitgelijnd wordt aangebracht. Volgens [appellant] blijkt dit uit de beide rapporten van Bureau voor Bouwpathologie. In het eerste rapport van Bureau voor Bouwpathologie staat: “De zinken goot is niet strak uitgelijnd gemonteerd, de goot golft.” In het aanvullend rapport van Bureau voor Bouwpathologie is herhaald dat de goot niet netjes is uitgelijnd en schrijft Bureau voor Bouwpathologie dat dit moet worden gecorrigeerd. Naar het oordeel van het hof heeft DCG dit in hoger beroep onvoldoende weersproken. In het rapport van Vigelius Projects staat dat dit gebrek schromelijk overdreven is gesteld door [appellant] , dat de goot goed afwaterend naar de hemelwaterafvoer ligt en nagenoeg recht is gemonteerd. Dat is voor het hof geen voldoende betwisting van de stelling van [appellant] dat de goot niet strak uitgelijnd is gemonteerd en dat hij dit wel had mogen verwachten op basis van de eisen van goed en deugdelijk werk. Ook op dit onderdeel is daarom sprake van een gebrek.
3.14
De tussenconclusie is dat alle door [appellant] in hoger beroep voorgelegde punten moeten worden aangemerkt als een gebrek in de uitvoering van de werkzaamheden waarvoor DCG aansprakelijk is. In hoger beroep is niet betwist dat DCG op deze onderdelen in verzuim is geraakt en dat [appellant] aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding. De tweede grief van [appellant] slaagt ook.
De omvang van de schadevergoeding
3.15
Het hof is met [appellant] eens dat de kantonrechter de omvang van de schade onjuist heeft vastgesteld. De vermogensschade van [appellant] wordt bepaald door de hoogte van de kosten voor het herstel van de geconstateerde gebreken en niet de vervangingswaarde in het economisch verkeer, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld. [appellant] moet in de positie worden gebracht, waarin hij zou hebben verkeerd bij een volledige en deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Bovendien heeft [appellant] terecht aangevoerd dat de kantonrechter de omvang van de schade ten onrechte heeft geschat omdat deze niet nauwkeurig zou kunnen worden vastgesteld. [appellant] heeft bij de kantonrechter twee offertes voor het herstel van de gebreken in het geding gebracht. De eerste is uitgebracht door Brouwer Bouw. Daarin worden de herstelkosten begroot op € 23.027,51 inclusief btw. De tweede offerte is van [naam1] Timmerwerken. Deze offerte sluit op € 22.890,86 inclusief btw. [appellant] stelt dat hij de herstelwerkzaamheden uit zal laten voeren door Brouwer Bouw en dat zijn schade daarmee kan worden vastgesteld op € 23.027,51. Volgens [appellant] blijkt uit de offerte van [naam1] Timmerwerken dat dit een marktconform bedrag is voor herstel van de gebreken. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn schade, bestaande uit de herstelkosten, hiermee voldoende onderbouwd. Aan schatten van de schade komt het hof dan niet toe. Ook de derde grief slaagt. DCG heeft de hoogte van de herstelkosten bij de kantonrechter betwist en verwezen naar het rapport van Vigelius Projects. Het hof acht deze betwisting onvoldoende, omdat DCG er bij die betwisting vanuit gaat dat er geen gebreken zijn. Bovendien is de inschatting van Vigelius Projects dat het voldoende is dat [appellant] voor de herstelkosten maximaal € 2.000,- reserveert op geen enkele wijze onderbouwt. Dat de offerte van Brouwer Bouw een marktconforme prijs is voor het herstel van de door het hof vastgestelde gebreken is in hoger beroep niet weersproken.
De gevolgen voor de vorderingen over en weer
3.16
In hoger beroep staat vast dat [appellant] aanspraak kan maken op een prijsvermindering tot een bedrag van € 1.831,58. Gelet op het op dit punt al door DCG gecrediteerde bedrag, heeft [appellant] nog recht op € 1.531,58, aldus overweging 4.35 van het vonnis.
Vaststaat dat [appellant] € 10.000,- betaald heeft. DCG vorderde betaling van € 14.087,56, dat is het restant van de afgesproken prijs. Daarop moet dan volgens het vonnis van de kantonrechter in elk geval het bedrag van € 1.531,58 in mindering worden gebracht. Dan resteert een vordering van DCG op [appellant] van € 12.555,98. In hoger beroep is niet ter discussie gesteld dat [appellant] deze vordering mag verrekenen met zijn vordering wegens de te maken herstelkosten. Die herstelkosten bedragen € 23.027,51, zodat van de vordering van DCG niets overblijft. Dat betekent dat ook de vierde grief van [appellant] slaagt. Het hof zal de vordering van DCG alsnog geheel afwijzen en DCG veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 9.905,98.
3.17
Na verrekening van de herstelkosten van [appellant] met de openstaande vordering van DCG, resteert nog een bedrag van (23.027,51 minus 12.555,98 is) € 10.471,53 aan herstelkosten die door DCG aan [appellant] vergoed moeten worden. [appellant] vordert in hoger beroep echter een lager bedrag, namelijk € 9.694,95. In punt 37 van zijn memorie van grieven heeft [appellant] toegelicht hoe hij tot dit bedrag is gekomen. Die toelichting is voor het hof zonder extra uitleg niet te volgen. Omdat het door [appellant] gevorderde bedrag lager is dan het bedrag waarop hij volgens het hof recht heeft en DCG het gevorderde bedrag in hoger beroep niet heeft weersproken, zal het hof het door [appellant] gevorderde bedrag voor resterende herstelkosten toewijzen.
3.18
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van de door hem in de procedure bij de kantonrechter gevorderde betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De afwijzing daarvan staat daarom in hoger beroep vast. De toewijzing van het bedrag van € 1.966,25 vanwege door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke deskundigenkosten staat in hoger beroep vast. De door [appellant] in hoger beroep gevorderde aanvullende expertisekosten zal het hof afwijzen, omdat [appellant] in het geheel niet heeft onderbouwd dat en tot welk bedrag deze zijn gemaakt.
De conclusie
3.19
Het hoger beroep slaagt. Omdat DCG in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof DCG tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.2
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 29 mei 2024 en beslist:
4.1.1
wijst de vorderingen van DCG af;
4.1.2
veroordeelt DCG om aan [appellant] als vervangende schadevergoeding het bedrag van € 9.694,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2023 tot aan de dag van gehele betaling;
4.1.3
veroordeelt DCG om aan [appellant] voor gemaakte deskundigenkosten te betalen het bedrag van € 1.966,25, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 oktober 2023 tot aan de dag van gehele betaling;
4.2
veroordeelt DCG om binnen een week nadat dit arrest is betekend aan [appellant] het bedrag van € 9.905,98 terug te betalen;
4.3
veroordeelt DCG tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
nihil aan griffierecht
€ 1.015 aan salaris van de advocaat van [appellant] (2½ procespunten x tarief € 406)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 349 aan griffierecht
€ 140,92 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan DCG
€ 1.214 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x appeltarief € 1.214);
4.4
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. W.C. Haasnoot, mr. C. Hoogland en mr. V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.