ECLI:NL:GHARL:2025:2123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.345.879/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in hoger beroep kort geding over spoedmaatregel bij beëindiging huurovereenkomsten recreatiepark

In deze zaak gaat het om een verzoek tot het treffen van een spoedmaatregel in hoger beroep van een kort geding. De eigenaar van een camping/chaletpark, Ursemmerhof B.V., heeft de huurovereenkomsten voor vaste standplaatsen opgezegd. De huurders, verenigd in de Vereniging D.U.R.F., betwisten de geldigheid van deze opzegging. De kantonrechter heeft de verhuurder in het gelijk gesteld, waarna de huurders in kort geding vorderden om de stroomvoorziening voorlopig in stand te houden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 maart 2025 bleek dat de stroomtoevoer naar het park kort voor de zitting was afgesloten. De huurders vroegen het hof om een spoedmaatregel te treffen. De verhuurder heeft toegezegd alles te doen om de stroomvoorziening voor de gezinnen op het park te herstellen. Het hof constateert dat de verhuurder aan deze toezegging heeft voldaan. De vordering tot het treffen van een noodmaatregel wordt afgewezen, omdat de huurders geen belang meer hebben bij de spoedvoorziening. Het hof oordeelt dat de eerdere afwijzingen van de vorderingen in de bodemprocedure en het kort geding blijven staan, en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.879/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 11205001
tussenarrest in kort geding van 8 april 2025
in de zaak van

1.Vereniging D.U.R.F. (De Ursemmerhof Recreanten Familie),

die is gevestigd in Dordrecht,
2. [appellante2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [appellant3],
die verblijft in [woonplaats2] ,
4. [appellant4],
die verblijft in [woonplaats2] ,
5. [appellante5],
die woont in [woonplaats3] ,
6. [appellant6],
die verblijft in [woonplaats2] ,
7. [appellant7],
die woont in [woonplaats4] ,
8. [appellant8],
die verblijft in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als eisers,
hierna samen:
Durf c.s.,
advocaat: mr. D.F. Briedé te Almelo,
tegen
Ursemmerhof B.V.,
die is gevestigd in Makkum,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Ursemmerhof,
advocaat: mr. I. Roseboom te Heemstede.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Durf c.s. hebben op 29 augustus 2024 spoedappel ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 21 augustus 2024 tussen partijen heeft gewezen. Durf c.s. hebben hun grieven tegen dat vonnis opgenomen in de appeldagvaarding. Ursemmerhof heeft een memorie van antwoord ingediend. Vervolgens heeft op 26 maart 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Op die zitting is zowel deze zaak behandeld (zaaknummer 200.345.879/01) als het hoger beroep in de bodemprocedure tussen partijen (zaaknummer 200.337.246/01). Het verslag van de zitting van 26 maart 2025 (het proces-verbaal) is toegevoegd aan het dossier. Verder is aan het dossier toegevoegd de door mr. Roseboom tijdig ingediende nadere productie (productie 16). Dit geldt ook voor de door mr. Briedé ingediende akte eiswijziging met producties (producties 10 t/m 20). Op de zitting is bepaald dat partijen uiterlijk 1 april 2025 aan het hof berichten of zij aanhouding van de zaak wensen met het oog op mediation of minnelijk overleg. Op de rol van 1 april 2025 hebben de advocaten (onder meer) aan het hof bericht dat geen minnelijke regeling is bereikt. Partijen hebben het hof gevraagd om arrest te wijzen.
1.2.
Mr. Briedé heeft op de zitting van 26 maart 2025 namens Durf c.s. verklaard dat een spoedmaatregel kan worden getroffen voor de duur van het geding, waarmee Ursemmerhof bevolen wordt de stroomvoorziening voor het recreatiepark te herstellen. Dit herstel zou met name van belang zijn voor de twee gezinnen die op het recreatiepark verblijven. Volgens mr. Briedé zou het hof tot het treffen van zo’n voorziening moeten overgaan.
1.3.
Het hof begrijpt de verklaringen van mr. Briedé als een vordering tot het treffen van een spoedvoorziening voor de duur van het hoger beroep in dit kort geding. Het hof zal in dit tussenarrest op die vordering beslissen.

2.De kern van dit tussenarrest

2.1.
Het hof oordeelt dat Durf c.s. geen belang meer hebben bij de spoedvoorziening die zij op de zitting van 26 maart 2025 hebben gevraagd. Ursemmerhof heeft er kort na de zitting namelijk voor gezorgd dat de gezinnen die op het park verblijven, alsnog de beschikking hebben over een stroomvoorziening. Voor zover Durf c.s. bedoeld hebben dat een maatregel getroffen moet worden om te verzekeren dat het volledige park per direct weer stroom heeft, is de vordering niet toewijsbaar. Dit zal het hof hierna toelichten.
2.2.
Over de andere vorderingen die Durf c.s. in dit kort geding hebben ingesteld, zal het hof op een later moment beslissen.

3.Kort overzicht van de feiten

3.1.
Ursemmerhof exploiteerde in Ursem de camping en chaletpark ‘De Ursemmerhof’. Op het recreatiepark bevinden zich onder meer standplaatsen voor een stacaravan of chalet. Deze standplaatsen werden door Ursemmerhof verhuurd. Op 28 september 2022 heeft Ursemmerhof de huurovereenkomsten met de huurders van de standplaatsen opgezegd.
3.2.
De huurders hebben zich vervolgens verenigd in de vereniging Durf. Durf treedt in de diverse procedures – op de voet van artikel 3:305a BW – op ten behoeve van de huurders van standplaatsen die bij de vereniging zijn aangesloten.
3.3.
Durf en zeven individuele huurders (‘Durf c.s.’) zijn in 2023 een bodemprocedure tegen Ursemmerhof gestart. In die procedure hebben Durf c.s. onder meer gevorderd dat vastgesteld wordt dat de huuropzeggingen ongeldig zijn. De kantonrechter heeft in de bodemzaak op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan. Daarbij heeft de kantonrechter de vordering om vast te stellen dat de huuropzegging ongeldig was, afgewezen. [1] Tegen die beslissing hebben Durf c.s. hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.337.246/01).
3.4.
Ursemmerhof heeft op 5 juli 2024 aan de huurders bericht dat het park vanaf 1 september 2024 gesloten is en dat alle kavels vanaf die datum afgesloten worden van water, gas en elektra. Naar aanleiding van die aankondiging hebben Durf c.s. dit kort geding tegen Ursemmerhof aanhangig gemaakt. Durf c.s. hebben in dit kort geding in eerste aanleg gevorderd: (i) Ursemmerhof te bevelen de nutsvoorzieningen (water, gas en elektra) na 1 september 2024 in stand te houden en Ursemmerhof te verbieden de huurders de toegang tot de camping te ontzeggen of de toegang te beletten, op straffe van een dwangsom; en (ii) Ursemmerhof te verbieden het huurgenot op andere wijze te beperken of te verhinderen, ook op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft deze vorderingen in kort geding op 21 augustus 2024 afgewezen. [2] Tegen die beslissing hebben Durf c.s. dit hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.345.879/01).
3.5.
In of omstreeks september 2024 heeft Ursemmerhof de stroomvoorziening van het park afgesloten. Nadat Ursemmerhof de stroom had afgesloten, is de stroomvoorziening – in elk geval korte tijd – door anderen weer ingeschakeld of op andere wijze gebruikt.
3.6.
Ursemmerhof heeft alle huurders afzonderlijk gedagvaard in een kort geding van 11 november 2024 bij de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Daarbij heeft Ursemmerhof gevorderd de huurders te veroordelen tot ontruiming van hun standplaats. Op 16 december 2024 heeft de kantonrechter de vorderingen tot ontruiming toegewezen voor zover deze gericht waren tegen huurders die op dat punt geen verweer hadden gevoerd. Voor het overige zijn de ontruimingsvorderingen afgewezen; de kantonrechter oordeelde dat voor de overige huurders de uitkomst van het hoger beroep in de bodemprocedure moest worden afgewacht. [3]
3.7.
In het hoger beroep van de bodemzaak (zaaknummer 200.337.246/01) hebben Durf c.s. – zoals het hof in elk geval ook ambtshalve bekend is [4] – een provisionele/incidentele vordering ingesteld. Daarbij hebben Durf c.s. gevraagd op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van de hoofdzaak, inhoudende dat Ursemmerhof geboden wordt de huurders toegang te verlenen tot het recreatiepark en de nutsvoorzieningen te herstellen, dit op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderden Durf c.s. de schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de kantonrechter van 10 oktober 2023. Het hof heeft deze vorderingen bij arrest in het incident van 4 februari 2025 afgewezen. [5] Daarbij is over de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, onder meer als volgt overwogen:

De provisionele vorderingen
4.9.
Artikel 223 Rv biedt partijen de mogelijkheid om in een aanhangige procedure (de hoofdprocedure) te vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van de hoofdprocedure (ook wel aangeduid als een provisionele vordering). Aan het vereiste dat de provisionele vordering moet samenhangen met de hoofdprocedure is voldaan. De gevorderde toegang tot het recreatiepark en het herstel van de nutsvoorzieningen zien op de verplichtingen die rusten op Ursemmerhof uit hoofde van de huurovereenkomst, waarvan Durf c.s. in hoofdprocedure stellen dat deze overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn beëindigd en voortzetting van de huurrelatie beogen.
4.10.
Het karakter van een voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv brengt mee dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben, dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdprocedure afwacht. Bij een beslissing op de vordering dient het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering te worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, waaronder de te verwachten duur van het geding, het eventuele restitutierisico en de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdprocedure. Wat dat laatste aspect betreft hoeft het hof, in geval de vordering is ingesteld in een incident en een beslissing wordt verlangd voordat het debat in de hoofdprocedure is afgerond, niet vooruit te lopen op de beoordeling van de door Durf c.s. ingebrachte bezwaren tegen de beslissing van de kantonrechter in de bodemprocedure.
4.11.
In dit geval speelt verder nog mee dat Durf c.s. een nagenoeg gelijke vordering ook hebben voorgelegd aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. In het vonnis van 21 augustus 2024, genoemd onder 3.11, heeft de voorzieningenrechter daarop beslist en de vorderingen afgewezen. Uitgangspunt is dat het voorleggen van een vordering in het incident en waarop reeds afwijzend is beslist door de voorzieningenrechter, in beginsel strijdig is met de goede procesorde, tenzij er nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld die een hernieuwde beoordeling van een dergelijke vordering rechtvaardigen.
4.12.
Durf c.s. hebben in het kader van dat kort geding aangevoerd:
a. afsluiten van nutsvoorzieningen en sluiten van het park is onrechtmatige eigenrichting, want er is sprake van een feitelijke ontruiming zonder dat Ursemmerhof beschikt over een titel daartoe;
b. afsluiting leidt tot een onomkeerbare situatie waardoor huurders geen toegang meer hebben tot hun eigendommen;
c. strijd met een toezegging van Ursemmerhof de voorzieningen in stand te houden tot het einde van het seizoen;
d. het plan tot herstructurering is achterhaald zodat de huuropzegging geen stand kan houden;
e. omdat er huurders wonen op het park worden zij door de (af)sluiting geraakt in hun primaire levensbehoefte.
4.13.
In het kader van het incident herhalen Durf c.s. de hiervoor genoemde stellingen a) en e) en vullen die aan met de stellingen dat (af)sluiting leidt tot onbereikbaarheid voor hulpdiensten, en tot ontbrekend toezicht waardoor risico op vernieling en diefstal bestaat. Daarnaast wijzen zij in hun laatste akte op het niet doorgaan van het herstructureringsplan en op het vonnis van de kantonrechter in Alkmaar waarbij de door Ursemmerhof gevorderde ontruiming is afgewezen.
4.14.
Het hof is van oordeel dat de aanvullende stellingen die zijn ingenomen in het incident geen reden zijn voor het alsnog toewijzen van de vorderingen. Ursemmerhof heeft gemotiveerd betwist dat het park onbereikbaar zou zijn voor hulpdiensten en het argument dat sprake is van een noodzaak voor onmiddellijk herstel van de (volledige) toegankelijkheid en aanwezigheid van nutsvoorzieningen in verband met gebrek aan toezicht, is door Durf c.s. onvoldoende toegelicht.
4.15.
De beslissing van de kantonrechter in Alkmaar komt erop neer dat de bestaande situatie wordt ‘bevroren’ tot de beoordeling van het hof van in de bodemprocedure, een en ander in het licht van het niet doorgaan van de oorspronkelijke plannen tot herstructurering van Ursemmerhof en het evenmin doorgaan van de verkoop aan The Residence. Die uitspraak levert geen voldoende reden voor een herbeoordeling van de vorderingen onder a) en e), voorafgaand aan de al geplande mondelinge behandeling. Immers die vorderingen gaan verder dan het voorkomen van een onomkeerbare situatie, maar zien op het terugdraaien van reeds genomen maatregelen. De belangen van de huurders bij herstel van de nutsvoorzieningen gedurende de periode dat de huurders contractueel gezien niet mochten verblijven op het recreatiepark, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om, vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak, Ursemmerhof te bevelen om Durf c.s. te behandelen alsof de huuropzegging geen gevolg heeft gehad en de huurovereenkomsten in stand zijn gebleven. Net als de kantonrechter Alkmaar, acht het hof het aangewezen om de situatie ongewijzigd te laten totdat in de hoofdzaak alle argumenten zijn gewisseld.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.”
3.8.
Op 26 maart 2025 heeft, zoals hierboven al is weergegeven, bij het hof de zitting plaatsgevonden waarop het hoger beroep in dit kort geding en het hoger beroep in de bodemprocedure gezamenlijk behandeld zijn. Op de zitting hebben Durf c.s. verklaard dat Ursemmerhof op 25 maart 2025 – de dag voor de zitting – begonnen was met tenuitvoerlegging van de ontruimingsvonnissen van 16 december 2024, en dat die ontruiming op de dag van de zitting werd voortgezet. Een en ander is door Ursemmerhof bevestigd. Verder bleek op de zitting dat de stroomaansluiting die Ursemmerhof voor het park had, tijdens de zitting (of kort daarvoor) door Liander was afgesloten.
3.9.
Op het park bevinden zich dagelijks ongeveer 25 personen. Een aantal van hen woont op het park. Daarbij gaat het op dit moment in elk geval om de heer [naam1] , mevrouw [naam2] (met twee kinderen) en mevrouw [naam3] (met twee kinderen).

4.De vorderingen van Durf c.s.

4.1.
Durf c.s. vorderen in dit kort geding, na wijziging van eis:
  • primair, voor het geval wordt geoordeeld dat de huurovereenkomst(en) voortduren, Ursemmerhof te veroordelen Durf c.s. direct de vrije en onbelemmerde toegang tot de camping te blijven verschaffen en haar te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest de nutsvoorzieningen (gas, water en licht) weer (her) aan te sluiten op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van de dag dat zij zich hieraan niet houdt tot een maximum van € 100.000,-;
  • subsidiair, voor het geval wordt geoordeeld dat de huurovereenkomst(en) eindigen onder toewijzing aan de huurder(s) van een nader bij staat te bepalen en te vereffenen schadevergoeding, Durf c.s. direct de vrije en onbelemmerde toegang tot de camping te blijven verschaffen en haar te gebieden om binnen 14 dagen na betekening van het ten deze te wijzen arrest de nutsvoorzieningen (gas, water en licht) weer (her) aan te sluiten op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van de dag dat zij zich hieraan niet houdt tot een maximum van € 100.000,-, dit voor de duur van de schadestaatprocedure.
4.2.
Ursemmerhof heeft op de mondelinge behandeling van 26 maart 2025 op enig moment (alsnog) bezwaar gemaakt tegen de bovengenoemde eiswijziging van Durf c.s. Ursemmerhof heeft dat bezwaar niet toegelicht of onderbouwd. Het hof stelt vast dat de eiswijziging van Durf c.s. op 14 maart 2025 – en dus tijdig voorafgaand aan de zitting – is toegezonden. De eiswijziging is bovendien, zoals Durf c.s. opmerken, gerechtvaardigd gezien ontwikkelingen sinds de datum van de appeldagvaarding (29 augustus 2024). Ursemmerhof heeft voldoende gelegenheid gehad om op de eiswijziging te reageren. De eiswijziging is dus ook toegestaan.
4.3.
Op de zitting van 26 maart 2025 heeft mr. Briedé namens Durf c.s. verklaard dat het hof in dit kort geding wat hem betreft een spoedmaatregel moet treffen om ervoor te zorgen dat er op het recreatiepark ‘De Ursemmerhof’ weer een stroomvoorziening is. Daarbij heeft hij erop gewezen dat er op het park ook enkele gezinnen met kinderen wonen. Volgens mr. Briedé is er door het afsluiten van de stroom op (of kort voor) 26 maart 2025 een onaanvaardbare situatie ontstaan.

5.De vordering tot het treffen van een spoedmaatregel

De stroomvoorziening voor de gezinnen
5.1.
Het hof stelt bij de beoordeling van de vordering tot treffen van een spoedmaatregel voorop dat Ursemmerhof op de zitting – in reactie op de genoemde uitlatingen van mr. Briedé – heeft toegezegd om alles te doen wat in haar macht ligt om het park of in elk geval de gezinnen op het park snel weer van stroom te voorzien, onder andere door daarover contact op te nemen met Liander. Het hof gaat er, gezien ook de uitlatingen van partijen op de rol van 1 april 2025, van uit dat Ursemmerhof die toezegging is nagekomen. Mr. Briedé heeft op 1 april 2025 namelijk onder meer bericht dat er ‘naar verluid’ door Ursemmerhof ‘enkele aggregaten en jerrycans op de camping [zijn] gebracht’. Mr. Kruit heeft namens Ursemmerhof bericht dat er de dag na de mondelinge behandeling twee generatoren zijn geplaatst bij de families met kinderen, dit ten behoeve van de stroomvoorziening. Het hof gaat er dan ook van uit dat de gezinnen niet langer zonder stroom hoeven te zitten, en dat Durf c.s. in zoverre geen belang meer hebben bij de gevraagde spoedvoorziening.
5.2.
Mr. Briedé heeft in zijn bericht van 1 april 2025 namens Durf c.s. gesteld dat ‘aggregaten’ duur zijn, lawaai maken, geuroverlast geven en ook niet geschikt zijn voor jonge kinderen. Het hof is van oordeel dat het echter op de weg van Durf c.s. had gelegen om nader toe te lichten waarom de getroffen voorziening – voor de relatief korte periode waar het bij de gevraagde spoedmaatregel om gaat – niet aanvaardbaar zou zijn, alsmede dat een alternatieve voorziening voor Ursemmerhof uitvoerbaar is. Het hof heeft ook geen grond om aan te nemen dat de bedoelde generatoren, bijvoorbeeld door een onjuiste plaatsing of gebrekkige afscherming, onveilig zouden zijn of ernstige hinder zouden veroorzaken.
5.3.
Overigens heeft mr. Briedé in reactie op het bericht van mr. Kruit van 2 april 2025 (voor de rol van 1 april 2025) nog bericht dat de aggregaten aangeboden zouden zijn op voorwaarde van betaling van € 750,- per huurder, en dat de beperkte brandstof die bij de aggregaten aangeleverd zou zijn inmiddels op zou zijn. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Uit het genoemde bericht volgt dat de stroomvoorziening daadwerkelijk in werking is gesteld. Dat het voor de stroomvoorziening noodzakelijk is dat Ursemmerhof (en niet de bewoner) de benodigde brandstof aanlevert, is zonder nader toelichting en onderbouwing niet in te zien. Over de vraag of Ursemmerhof de kosten daarvan voor haar rekening moet nemen, kan op een later moment worden beslist.
De stroomvoorziening voor de rest van het park
5.4.
De vordering tot het treffen van een spoedmaatregel strekt er (mogelijk) ook toe om Ursemmerhof te bevelen de stroomvoorziening voor het volledige park per direct te herstellen.
5.5.
Het hof stelt hier voorop dat de bodemrechter in eerste aanleg de vordering van Durf c.s. om vast stellen dat de huurovereenkomsten niet geëindigd zijn, op 10 oktober 2023 heeft afgewezen (zie hierboven, onder 3.3). Durf c.s. hebben vervolgens in dit kort geding gevorderd om Ursemmerhof (onder meer) te bevelen de stroomvoorziening ook na 1 september 2024 in stand te houden. De kantonrechter heeft die vordering op 21 augustus 2024 afgewezen (zie hierboven, onder 3.4). In de bodemzaak hebben Durf c.s. vervolgens gevraagd een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van het hoger beroep, welke voorziening (onder meer) zou moeten inhouden dat Ursemmerhof bevolen wordt de stroomvoorziening voor het park te herstellen. Die vordering is op 4 februari 2025 eveneens afgewezen (zie hierboven, onder 3.7). Er is geen afdoende grond om nu – als spoedmaatregel – Ursemmerhof te bevelen de stroomvoorziening van het park voor de duur van het geding alsnog te herstellen, dit om de redenen zoals die zijn vermeld in de onder 3.7 weergegeven passage uit de uitspraak in de bodemzaak van 4 februari 2025. Het hof neemt de in die beslissing genoemde redenen dus over. Daarbij merkt het hof op dat er in de beslissing van 4 februari 2025 van uitgegaan is dat er op het park al helemaal geen stroom meer beschikbaar was.
5.6.
Het hof begrijpt de verklaringen van Ursemmerhof overigens aldus dat de stroom die in de weken voorafgaand aan de zitting van 26 maart 2025 op het park beschikbaar was, niet op een geoorloofde wijze verkregen zou zijn, en dat aan die praktijk door de stroomafsluiting door Liander van 25/26 maart 2025 een einde zou zijn gemaakt. Als dat inderdaad het geval is, dan valt naar het oordeel van het hof niet in te zien waarom het beëindigen van de mogelijkheid tot onttrekking van de stroom, als zodanig een wijziging van omstandigheden is die meebrengt dat Ursemmerhof alsnog bij spoedmaatregel bevolen moet worden de reguliere stroomvoorziening voor het volledige park te herstellen. Durf c.s. hebben vordering tot het treffen van een spoedmaatregel in dat opzicht dan in elk geval onvoldoende toegelicht en onderbouwd.
Slotsom
5.7.
De slotsom is dat de vordering tot het treffen van een spoedmaatregel zal worden afgewezen.
5.8.
Tot slot wijst het hof erop dat de vordering tot het treffen van een spoedmaatregel schriftelijk had moeten worden ingesteld. De reden dat een dergelijke vordering schriftelijk moet worden ingesteld, is dat voor de wederpartij en voor het hof duidelijk moet zijn wat er precies gevorderd wordt. Dat de vordering niet schriftelijk maar alleen mondeling is ingediend, maakt de beslissing overigens niet anders, omdat uit het bovenstaande al volgt dat de vordering tot treffen van de spoedmaatregel niet toewijsbaar is.
5.9.
Iedere verdere beslissing in dit kort geding zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
wijst de vordering tot het treffen van een spoedmaatregel af;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, J.E. Wichers en C.W. Inden, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Voetnoten

1.Rb Noord-Nederland (ktr), locatie Leeuwarden 10 oktober 2023, ECLI:NL:RNN:2023:4084.
2.Rb Noord-Nederland (ktr), locatie Leeuwarden 21 augustus 2024, ECLI:NL:RNN:2024:3227.
3.Rb Noord-Holland (ktr), locatie Alkmaar 16 december 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13018, 13019, 13020 en 13021.
4.Het hoger beroep in de bodemprocedure (200.337.246/01) en het hoger beroep in dit kort geding (200.345.879/01) zijn op de zitting bij het hof van 26 maart 2025 – de zitting waarop Durf c.s. de spoedvoorziening hebben gevraagd – gezamenlijk behandeld.
5.Hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden 4 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:628.