In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij vorderingen heeft ingesteld tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de ontbinding van hun vennootschap onder firma. [appellant] heeft op 31 mei 2021 zijn uittreding uit de vennootschap aangekondigd, met een beëindiging per 31 december 2021. Na de opzegging hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de financiële afwikkeling en de verdeling van de klantenportefeuille. [appellant] stelt dat de klantenportefeuille niet evenredig is verdeeld en vordert een vergoeding van € 139.716,86 wegens overbedeling. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan. Het hof oordeelt dat de afspraken die partijen hebben gemaakt over de keuze van de klanten bepalend zijn en dat er geen recht op nadere vergoeding bestaat. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] af, waarbij het hof ook de proceskosten toewijst aan [geïntimeerde].