ECLI:NL:GHARL:2025:1808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
200.320.110/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voederleverancier voor schade door kopervergiftiging bij melkschapenhouderij

In deze zaak heeft de Aan- en verkoopcoöperatie “De Eendracht” U.A. hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis en eindvonnis van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank oordeelde dat De Eendracht tekort is geschoten in haar verplichtingen als voederleverancier. De Eendracht had brokken geleverd aan de Maatschap, die een melkschapenhouderij exploiteert. De Maatschap had aan De Eendracht opgegeven hoeveel koper aan de brokken moest worden toegevoegd, maar de geleverde brokken bevatten een veel te hoog kopergehalte, wat leidde tot kopervergiftiging bij de schapen. De rechtbank heeft De Eendracht aansprakelijk gesteld voor de schade, die door de Maatschap is begroot op € 385.010,-. De Eendracht heeft in hoger beroep verweer gevoerd, onder andere met het argument dat de Maatschap haar klachtplicht heeft geschonden en dat er sprake is van eigen schuld. Het hof heeft de argumenten van De Eendracht verworpen en heeft deskundigen benoemd om advies uit te brengen over de omvang van de schade. Het hof heeft vastgesteld dat de Maatschap niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de producties van De Eendracht, maar dat dit de Maatschap niet heeft benadeeld. Het hof heeft de deskundigen gevraagd om de schade te begroten op basis van zowel herstel in de oude toestand als (gedeeltelijke) liquidatie van het bedrijf. De Eendracht is veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.320.110/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle 256727
arrest van 25 maart 2025
in de zaak van
Aan- en verkoopcoöperatie “De Eendracht” U.A.,
die is gevestigd in Rouveen,
die hoger beroep heeft ingesteld en een incident heeft opgeworpen,
bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: De Eendracht,
advocaat: mr. I.I.P. Cuijpers te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.de maatschap [geïntimeerde1] ,

die is gevestigd in [plaats1] ,
2.
[geïntimeerde2] ,
die woont in [plaats1] ,
3.
[geïntimeerde3],
die woont in [plaats1] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen “de Maatschap” en de maten afzonderlijk “ [geïntimeerde2] ” en “ [geïntimeerde3] ”,
advocaat: mr. P. Stehouwer te Groningen,

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De Eendracht heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van 28 juli 2021 en het eindvonnis van 8 juni 2022 die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep tot aan de mondelinge behandeling blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven in principaal hoger beroep van De Eendracht,
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van de Maatschap,
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating producties van De Eendracht,
  • het arrest van het hof van 10 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 13 februari 2024 is gehouden, waarover mr. Stehouwer bij brief van 12 maart 2024 een opmerking heeft gemaakt.
Aan het slot van de mondelinge behandeling heeft het hof partijen laten weten voornemens te zijn deskundigenadvies over de omvang van de schade in te winnen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de te benoemen deskundigen en de aan de deskundigen te stellen vragen.
1.2.
De Eendracht heeft na de zitting te kennen gegeven eerst een akte te willen nemen, waarin het hof wordt gevraagd terug te komen op een ter zitting gegeven voorlopig oordeel en bij incidentele conclusie wordt gevorderd dat de Maatschap een aantal stukken over een voorgenomen verkoop van haar bedrijf overlegt. Deze akte is geweigerd. De Eendracht is gewezen op de beslissing aan het slot van de zitting. Hieraan is toegevoegd dat De Eendracht desgewenst gelijktijdig een incidentele vordering ex artikel 843a Rv (oud) kan indienen en het hof kan vragen terug te komen op een voorlopig oordeel.
Vervolgens heeft De Eendracht een akte uitlaten deskundigenonderzoek en overlegging productie tevens houdende een incidentele vordering tot het overleggen van bescheiden genomen. De Maatschap heeft een antwoordakte met producties genomen.
Hierna hebben partijen het hof opnieuw gevraagd arrest te wijzen.
1.3.
Het hof zal uitgaan van het proces-verbaal met inachtneming van de door mr. Stehouwer in zijn brief van 12 maart 2024 gemaakte nuancering.
1.4.
De Eendracht is niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de producties die de Maatschap bij antwoordakte heeft overgelegd. Die producties zijn ten behoeve van de berekening van de omvang van de schade, waarover het hof in dit tussenarrest geen oordeel zal geven. De Eendracht kan zich over die producties in de deskundigenprocedure en na een deskundigenrapport desgewenst nog uitlaten, zodat De Eendracht hierdoor niet is benadeeld.

2.De kern van de zaak

2.1.
De Maatschap exploiteerde een hoogwaardige melkschapenhouderij. Tot het voer van de melkschapen behoorde brokken. In de brokken zat onder meer koper, waarbij de Maatschap de hoeveelheid mg/kg (milligram per kilogram droge stof) aan de leverancier opgaf. De hoeveelheid koper kon per levering wisselen.
2.2.
Medio 2019 heeft de Maatschap aan De Eendracht opdracht gegeven brokken aan haar te leveren. De Maatschap heeft daarbij ook opgegeven hoeveel koper aan de brokken moest worden toegevoegd.
2.3.
In de brokken die De Eendracht in oktober en december 2019 aan de Maatschap heeft geleverd zat veel meer koper dan de Maatschap had opgegeven. Als gevolg daarvan heeft een groot aantal melkschapen kopervergiftiging gekregen. De Maatschap houdt De Eendracht voor de schade aansprakelijk.
2.4.
De Maatschap heeft bij de rechtbank na wijziging van eis gevorderd De Eendracht te veroordelen tot betaling van € 385.010,- met rente.
2.5.
De rechtbank heeft geoordeeld dat De Eendracht tegenover de Maatschap is tekort geschoten en daardoor schadeplichtig is. De beroepen van De Eendracht op schending van de klachtplicht, rechtsverwerking en het exoneratiebeding zijn verworpen. De rechtbank heeft € 356.127,- met rente aan schadevergoeding toegewezen.
2.6.
De Eendracht is in (principaal) hoger beroep gekomen en wil dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en de vordering van de Maatschap alsnog wordt afgewezen. Hangende het hoger beroep heeft De Eendracht een incident tot overlegging van bescheiden opgeworpen.
2.7.
De Maatschap wil met het (incidenteel) hoger beroep dat De Eendracht aanvullend wordt veroordeeld tot vergoeding van € 11.802,07 en daarmee tot een totaalbedrag aan schadevergoeding van € 367.929,07 met rente.
2.8.
Het hof wijst het incident af. Verder is het hof het met de rechtbank eens dat de klachtplicht niet is geschonden. Evenmin is er sprake van eigen schuld aan de zijde van de Maatschap. Over de omvang van de schade wil het hof nadere voorlichting door deskundigen. Na de feiten te hebben opgesomd, zal het hof uitleggen op grond van welke argumenten het hof tot dit oordeel is gekomen.

3.Feiten

3.1.
De Eendracht houdt zich bezig met de productie van veevoer, in het bijzonder rundveevoer.
3.2.
Volgens het uittreksel van het Handelsregister is de Maatschap op 1 januari 1996 opgericht. Vanaf het begin waren de maten [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] . Op 1 januari 2020 is dochter [de dochter] tot de maatschap toegetreden. De Maatschap exploiteert een agrarisch bedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in het fokken en melken van melkschapen en dat ten tijde van de schade veroorzakende gebeurtenis landelijk en internationaal tot de top behoorde.
3.3.
Tot het voer, dat de melkschapen van de Maatschap krijgen, behoort onder meer brokken. Voor het bepalen van de grondstoffen van de brokken schakelt de Maatschap veevoerdeskundige [naam1] (hierna: [naam1] ) in. Eén van de grondstoffen van de brokken is koper. De Maatschap bekijkt in overleg met de dierenarts regelmatig of het kopergehalte in de brokken, dat voor de melkschapenhouderij nauw luistert, moet worden bijgesteld.
3.4.
De Maatschap heeft gedurende zo’n 30 jaar brokken afgenomen bij dezelfde leverancier. Omdat in 2018 haar melkschapen door een te hoog kopergehalte in de brokken (lichte) vergiftigingsverschijnselen vertoonden, is de Maatschap op zoek gegaan naar een andere leverancier. Op 2 juli 2019 heeft de Maatschap een gesprek met De Eendracht gehad. De Eendracht is (onder meer) brokken aan de Maatschap gaan leveren. Op de leveringen zijn de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van De Eendracht van toepassing.
3.5.
In juli 2019 heeft de Maatschap voor de eerste keer van De Eendracht brokken geleverd gekregen. Voor het vervaardigen van deze brokken heeft De Eendracht aan de grondstoffen toegevoegd een premix van mineralen en vitamines, die afkomstig was van een Belgische leverancier. De Maatschap heeft de geleverde brokken op het kopergehalte laten onderzoeken, waarbij is gebleken dat het kopergehalte overeenkwam met het door De Eendracht opgegeven gehalte.
3.6.
In oktober en december 2019 heeft De Eendracht opnieuw brokken aan de Maatschap geleverd. De Maatschap had voor deze leveringen De Eendracht verzocht het kopergehalte in de brokken te stellen op 17 respectievelijk 15 milligram per kilogram droge stof (mg/kg). De Eendracht heeft voor deze leveringen handmatig kopersulfaat aan de brokken toegevoegd. Op de voor deze leveringen aan de Maatschap verstrekte orderbonnen en facturen stond, naast onder meer de totaalhoeveelheden in kilogrammen geleverde brokken, ook vermeld de totaalhoeveelheid in kilogrammen kopersulfaat dat was toegevoegd. De gefactureerde bedragen voor deze leveringen waren respectievelijk € 2.970,35 en € 3.862,75 incl. btw.
3.7.
De Eendracht heeft voor het koper in de in oktober en december 2019 aan de Maatschap geleverde brokken gerekend met grammen in plaats van met milligrammen. Hierdoor hebben de (melk)schapen brokken met veel te veel koper gegeten waardoor een aanzienlijk aantal (melk)schapen een ernstige kopervergiftiging heeft opgelopen.
3.8.
De Maatschap heeft De Eendracht aansprakelijk gesteld voor de geleden en te lijden schade, waarna De Eendracht haar verzekeraar Interpolis heeft ingeschakeld.
3.9.
De Maatschap heeft [naam1] opdracht gegeven een schaderapport op te maken. In het (eerste) schaderapport van 21 april 2020 staat dat als gevolg van de kopervergiftiging 36 schapen zijn overleden en 18 schapen geen melk meer produceren. [naam1] heeft de door de Maatschap geleden schade becijferd op € 441.799,85 excl. btw. Op 28 februari 2021 heeft [naam1] een (tweede) aangepaste versie van het schaderapport uitgebracht. In de aangepaste versie is onder meer opgemerkt dat vanaf maart 2020 tot eind februari 2021 nog 11 dieren zijn overleden en 10 dieren vroegtijdig moesten worden verkocht. De schade tot maart 2021 is becijferd op € 456.847,-, excl. btw. In een notitie van 19 september 2021 heeft [naam1] zijn schadeberekeningen toegelicht.
3.10.
Interpolis heeft aan de Maatschap laten weten dat zij op grond van de exoneratie clausule in de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden bereid was tot vergoeding van het maximum bedrag van € 45.000,-. De Maatschap heeft dit aanbod afgewezen.
3.11.
De Maatschap heeft de kwestie van het te hoge kopergehalte aangekaart bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De NVWA heeft een inspectie uitgevoerd en haar bevindingen in een rapport vastgelegd. In het rapport staat onder meer dat de wettelijke norm van koper in diervoer is overschreden, dat koper alleen in een premix en niet rechtstreeks aan diervoer mag worden toegevoegd en dat De Eendracht in strijd heeft gehandeld met de Wet Dieren, de Regeling Diervoerders en met de Verordeningen (EG) nr 178/2002 en 1831/2003.

4.Het oordeel van het hof

Eiswijziging
4.1
De Maatschap heeft in hoger beroep bij eerste gelegenheid in de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel de eis vermeerderd. Tegen deze eisvermeerdering heeft De Eendracht geen bezwaar gemaakt. De eisvermeerdering is naar het oordeel van het hof ook niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zal van de aldus gewijzigde eis uitgaan.
Omvang geschil in hoger beroep
4.2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 28 juli 2021 geoordeeld, dat De Eendracht tegenover de Maatschap toerekenbaar tekort is geschoten door in oktober en december 2019 brokken met een te hoog kopergehalte te leveren. Tegen dit oordeel is in hoger beroep niet opgekomen. Het hof zal van deze grondslag voor de aansprakelijkheid van De Eendracht uitgaan.
4.3
De rechtbank heeft in hetzelfde tussenvonnis geoordeeld, dat het beroep van De Eendracht op de exoneratieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook tegen dit oordeel is De Eendracht niet opgekomen en het staat daarmee tussen partijen vast.
4.4
De Eendracht heeft 17 grieven tegen het tussenvonnis en het eindvonnis aangevoerd. De eerste drie grieven hebben betrekking op de verwerping van het verweer dat de Maatschap de klachtplicht heeft geschonden. De grieven IV t/m XIII zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank over de omvang van de schade. De grieven XIV t/m XVI zijn gericht tegen de verwerping van het verweer dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de Maatschap. De laatste grief XVII is een veeggrief en richt zich tegen het toegewezen bedrag en de proceskostenveroordeling.
De Maatschap heeft één grief tegen het eindvonnis. Deze grief richt zich tegen de afwijzing van een deel van de schade (extra uren, extra verplaatsingskosten en effectieve uitgaven).
4.5
De Eendracht heeft in de akte na de mondelinge behandeling aangevoerd dat het hof als voorlopig oordeel heeft gegeven dat de schade van de Maatschap moet worden berekend op de grondslag van liquidatie van het bedrijf. Volgens De Eendracht is het hof daarmee buiten de rechtsstrijd in hoger beroep getreden. De Eendracht voert aan dat de grondslag van de vordering van de Maatschap schade op basis van herstel in de oude toestand is en dat de rechtbank op die grondslag de schade heeft berekend. Tegen deze grondslag zijn partijen volgens De Eendracht niet opgekomen en het geschil in hoger beroep is daardoor beperkt tot de vraag of en welk bedrag de Maatschap aan schade heeft geleden op basis van herstel in de oude toestand en daarmee naar de omvang van de kosten die nodig zijn om het bedrijf, zoals dat voor het incident was, voort te zetten.
4.6
Het hof volgt De Eendracht niet. Het hof heeft ter zitting als voorlopig oordeel gegeven dat voor de beoordeling van de door de Maatschap geleden schade advies van door het hof benoemde deskundigen moet worden ingewonnen. Het hof heeft daarbij aangegeven dat ook acht zal worden geslagen op berekening van de schade op basis van (gedeeltelijke) liquidatie van het bedrijf. De processtukken bevatten daarvoor aanknopingspunten (zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank en de memorie van antwoord nr. 21). Zo bleek volgens de stellingen van de Maatschap dat de gevolgen van de kopervergiftiging gaandeweg ernstiger en omvangrijker waren dan aanvankelijk werd gedacht. Het opnieuw opzetten van de kwalitatief hoogwaardige melkschapenhouderij die nationaal en internationaal aan de top opereert en die de Maatschap voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis had, was volgens de Maatschap niet meer realistisch. Dat kwam niet alleen doordat gaandeweg de ernstige gevolgen van de kopervergiftiging steeds meer duidelijk werden, maar ook doordat volledig herstel vele jaren zou gaan duren wat mede gelet op de leeftijd van twee maten door hen in de gegeven omstandigheden niet kon worden opgebracht en niet van hen kon worden gevergd. De Maatschap heeft ook feitelijk de hoogwaardige melkschapenhouderij niet weer opgebouwd. Anders dan De Eendracht lijkt te veronderstellen heeft het hof daarmee niet beslist dat de schade op basis van liquidatie van het bedrijf moet worden berekend. Het hof heeft aangegeven voor de begroting van de schade ook langs die lijn - naast de lijn van herstel in de oude toestand met voortzetting van het bedrijf - voorlichting te behoeven. Partijen kunnen de deskundigen daarover (verder) voorlichten en zich mede naar aanleiding van het (concept) deskundigenbericht daarover uitlaten. Pas daarna zal het hof een beslissing nemen op basis van welke methodiek de schade moet worden berekend, hoe groot de schade is en hoeveel De Eendracht aan de Maatschap moet betalen.
4.7
Het hof treedt hiermee niet buiten de rechtsstrijd. Anders dan De Eendracht lijkt te veronderstellen behoort tot de grondslag van een vordering niet de methodiek voor het berekenen van de schade. De grondslag van de vordering van de Maatschap is schadevergoeding ten gevolge van een tekortkoming.
De Eendracht en de Maatschap hebben met hun grieven de volle omvang van de schade ter discussie gesteld. Het hof heeft op grond van artikel 6:97 BW de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding geldt dat de Maatschap als benadeelde partij zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit brengt mee dat de omvang van de schade, met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval, wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. [1]
De werkelijkheid is in dit geval dat de melkschapenhouderij van de Maatschap niet terugkeert naar de nationale en internationale top. De schade heeft er volgens de Maatschap toe geleid dat uiteindelijk een zeer belangrijk deel van de door haar gefokte melkschapen verloren is gegaan en het binnen een redelijke termijn weer opnieuw opbouwen van de melkschapen tot het hoge niveau niet mogelijk is (gebleken). De Maatschap is zogeheten vleesschapen gaan houden. Kennelijk gaat De Eendracht ervan uit dat dit laatste een persoonlijke keuze van de Maatschap is geweest en moet het er voor worden gehouden dat het voor de Maatschap mogelijk zou zijn geweest hun bedrijf met melkschapen op het niveau van vóór het schadeongeval te herstellen. In appel betoogt De Eendracht dat dit zelfs korter en tegen geringere kosten mogelijk zou zijn geweest dan waarvan de rechtbank is uitgegaan.
Gelet op het debat tussen partijen acht het hof op dit punt nadere voorlichting door deskundigen noodzakelijk. Ook wenst het hof nadere inlichtingen over de omvang van de schade uitgaande van (gedeeltelijke) liquidatie. Volledigheidshalve merkt het hof op dat voor zover De Eendracht met haar betoog in appel een beroep doet op de schending van de schadebeperkingsplicht de enkele omstandigheid dat de Maatschap - achteraf bezien - de schade had kunnen beperken nog niet betekent dat de schadebeperkingsplicht is geschonden. De redelijkheid is bepalend. De schadebeperkingsplicht is een species van eigen schuld, zodat ook de verdelingsmaatstaf en de billijkheidscorrectie gelden. Daarop zal zo nodig na het deskundigenbericht worden beslist.
Het bedrag dat als schade kan worden toegewezen wordt begrensd door het gevorderde bedrag. In dit geval is dat het door de rechtbank toegewezen bedrag vermeerderd met het in het incidenteel appel gevorderde bedrag.
Overlegging bescheiden ex artikel 22 Rv/843a Rv (oud)
4.8
De Eendracht heeft bij incidentele vordering het hof verzocht de Maatschap op straffe van een dwangsom te bevelen stukken te overleggen met betrekking tot een (voorgenomen) verkoop van het bedrijf aan [naam2] (hierna: [naam2] ). In een telefoongesprek zou [naam2] tegen de advocaat van De Eendracht hebben verklaard dat hij met de Maatschap overeenstemming had bereikt over het moment van overname en tegen welke koopprijs. Aan de koopprijs lag een officiële taxatie ten grondslag die op verzoek van zowel de Maatschap als [naam2] zou zijn uitgevoerd. Volgens De Eendracht blijkt uit die taxatie de verkoopwaarde van “de dieren”. De Eendracht heeft aangeboden [naam2] op dit onderdeel als getuige te horen.
De Eendracht verzoekt om overlegging van de volgende bescheiden: een in 2019 opgesteld taxatierapport, documentatie over de overeengekomen verkoopprijs en de correspondentie tussen de Maatschap en [naam2] over de (voorgenomen) verkoop van de onderneming, waaronder is begrepen de correspondentie met betrekking tot de uitgevoerde taxatie.
4.9
In reactie op dit verzoek tot het overleggen van stukken heeft de Maatschap verklaard dat er geen verkoop van het bedrijf aan [naam2] is geweest. [naam2] had ook niet de middelen om het bedrijf te kopen. [naam2] wilde zich bekwamen in de schapenmelkerij en meedraaien in het bedrijf. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zouden langzaam minder inzetbaar zijn, waarna [naam2] op termijn - maar in ieder geval niet binnen 5 jaar - het bedrijf zou kunnen overnemen. Tegen deze achtergrond waren de maten van de Maatschap van plan met [naam2] een samenwerking aan te gaan waartoe een vennootschap onder firma zou worden opgericht. Van de gesprekken met [naam2] hebben de maten volgens de Maatschap geen notities gemaakt. Ten behoeve van de op te richten vennootschap onder firma heeft de accountant een concept-akte opgesteld. Die concept-akte heeft de Maatschap als productie 4 bij akte na de mondelinge behandeling overgelegd. De concept-akte bevat volgens de Maatschap de weergave van de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Tot een oprichting van de vennootschap onder firma is het niet gekomen, omdat [naam2] na het incident niet meer in het bedrijf wilde meedraaien.
Er is volgens de Maatschap geen taxatierapport. Mogelijk is bedoeld het taxatierapport dat in verband met de herwaardering van de landbouwgronden voor fiscale doeleinden is opgesteld. De Maatschap heeft dat taxatierapport als productie 6 bij akte na mondelinge behandeling overgelegd.
Ten behoeve van de nadere vaststelling van de schade heeft de Maatschap verder nog overgelegd een factuur met een Texelse melkschapenhouder (productie 7) en enige jaarrekeningen (producties 1 t/m 3).
4.1
De Eendracht heeft haar verzoek gegrond op primair artikel 22 Rv en subsidiair artikel 843a Rv (oud). Voor de subsidiaire grondslag geldt dat de nieuwe regeling van artikel 843a Rv alleen geldt voor procedures die na 1 januari 2025 bij – in dit geval – het hof aanhangig zijn gemaakt. Als de procedure vóór deze datum is begonnen, gelden de regels van vóór 1 januari 2025 totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. [2]
4.11
De Eendracht heeft de stukken gevraagd in het kader van de begroting van de omvang van de schade.
De Maatschap heeft betwist dat met [naam2] een koopovereenkomst is gesloten en aangevoerd dat zij daardoor ook niet beschikt over de gevraagde koopovereenkomst, correspondentie over de koopprijs en een taxatierapport ten behoeve van de verkoop.
4.12
Bij deze stand van zaken zal het hof het verzoek van De Eendracht tot overlegging van bescheiden afwijzen. Als na de deskundigenprocedure De Eendracht van mening blijft dat van een verkoop sprake is geweest en deugdelijk onderbouwt dat en waarom die omstandigheid van invloed is op de hoogte van de schade zal, naar het hof veronderstelt, De Eendracht een schriftelijke verklaring van [naam2] overleggen. Zo nodig zal het hof tegen die tijd een beslissing nemen op het gedane bewijsaanbod om [naam2] als getuige te horen.
Klachtplicht
4.13
De Eendracht verwijt de Maatschap dat zij in strijd met de in artikel 6:89 BW en artikel 7:23 lid 1 BW opgenomen klachtplicht heeft gehandeld door niet binnen bekwame tijd nadat zij had ontdekt of had moeten ontdekken dat het kopergehalte in de geleverde brokken te hoog was, De Eendracht hierover heeft geïnformeerd.
4.14
Voor de beantwoording van de vraag of de Maatschap als koper binnen bekwame tijd heeft gereclameerd over gebreken aan de afgeleverde zaak moet worden nagegaan:
het in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van de Maatschap te verwachten onderzoek;
of binnen bekwame tijd nadat de Maatschap heeft ontdekt of bij een dergelijk onderzoek had behoren te ontdekken dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, zij hiervan kennis heeft gegeven aan De Eendracht.
Het onder a) bedoelde onderzoek moet, gelet op de door de wettelijke regeling beschermde belangen van de verkoper, door de Maatschap als koper worden ingesteld en uitgevoerd met de voortvarendheid die gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid van haar kan worden gevergd. In dat verband kunnen onder meer van belang zijn de aard en de waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt en de deskundigheid van de Maatschap als koper.
De lengte van de onder b) bedoelde termijn is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.15
Het ligt op de weg van de Maatschap te stellen en, bij voldoende betwisting, te bewijzen dat en wanneer zij heeft geklaagd. Het is vervolgens aan De Eendracht om te stellen en, bij voldoende betwisting, te bewijzen dat daarmee niet tijdig is geklaagd.
4.16
Niet in geschil is dat de Maatschap medio januari 2020 bij De Eendracht heeft geklaagd dat de in oktober en december 2019 geleverde brokken een veel te hoog koper gehalte bevatten.
4.17
Volgens De Eendracht had de Maatschap eerder kunnen en ook moeten klagen.
Allereerst had het de Maatschap bij aflevering van de brokken op grond van de orderbonnen en facturen duidelijk moeten zijn dat er veel te veel koper was verwerkt. Daarbij heeft volgens De Eendracht mee te wegen dat bij de Maatschap de benodigde kennis is over de hoeveelheid te verwerken koper in de brokken, de Maatschap de bijstand had van een dierenarts ( [naam3] ) en een veevoerdeskundige ( [naam1] ), het een levering van veevoer op maat was waarin specifieke wensen van de Maatschap over onder meer het kopergehalte in was verwerkt en de Maatschap door de eerdere kopervergiftiging in 2018 op de hoogte was wat de gevolgen konden zijn als het kopergehalte te hoog was. Het lag daardoor op de weg van de Maatschap om (bij iedere levering) na te gaan of het geleverde voldeed aan haar wensen wat betreft de hoeveelheid koper in de brokken.
Ten tweede voert De Eendracht aan dat toen de melkveeschapen allerlei fysieke problemen kregen, zoals minder of niet meer eten en minder melk geven, de Maatschap er meteen op bedacht had moeten zijn dat de oorzaak daarvan de brokken konden zijn. Bij dergelijke verschijnselen is het volgens De Eendracht het voer het eerste waar je onderzoek naar doet. Het voer is eenvoudig tegen betrekkelijk geringe kosten te testen. Verder was de Maatschap bekend met de eerdere kopervergiftiging in 2018, is de dochter dierenarts en heeft de dochter de Maatschap er in december 2019 al op gewezen dat de klachten dezelfde waren als tijdens de eerdere kopervergiftiging. Zeker toen de Maatschap bloedonderzoek had gedaan en daaruit de kopervergiftiging bleek, had de Maatschap de brokken meteen moeten testen.
Hierdoor heeft de Maatschap volgens De Eendracht te laat geklaagd.
4.18
Het hof volgt De Eendracht niet. Het hof stelt voorop dat De Eendracht een leverancier van veevoer is en in het algemeen van De Eendracht mag worden verwacht dat de door haar geleverde brokken aan de wettelijke en contractueel overeengekomen vereisten voldoet. Verder weegt mee dat voorafgaand aan de leveringen tussen De Eendracht en de Maatschap een gesprek heeft plaatsgevonden over de door de Maatschap gewenste brokken. De Eendracht heeft aangegeven dat te kunnen leveren. De eerste levering is in juli 2019 geweest en de Maatschap heeft een monster van die levering laten onderzoeken. De uitkomst was dat de geleverde brokken voldeden aan de door de Maatschap gewenste samenstelling waaronder ook de hoeveelheid koper. Partijen zijn niet overeengekomen dat de Maatschap een monster uit iedere levering zou nemen en (voor gebruik) zou moeten laten onderzoeken. Verder is niet gesteld of gebleken dat in de branche gebruikelijk is dat een koper/afnemer een monster uit iedere levering van veevoer zoals brokken neemt en op allerlei grondstoffen en/of in het bijzonder koper laat onderzoeken. Al deze omstandigheden betekenen dat de Maatschap op zichzelf niet op voorhand behoefde te twijfelen dat de brokken in de tweede en derde levering aan de door de Maatschap gestelde eisen voldeden.
4.19
Ter zitting is gebleken dat De Eendracht de brokken en ander veevoer in zogeheten big bags aan de Maatschap leverde. Bij aflevering is de orderbon aan de big bags vastgeniet. De factuur werd enige dagen na levering verzonden.
Op de orderbon van de levering in juli 2019 was niet vermeld de hoeveelheid koper die in de brokken was verwerkt. De Maatschap heeft de brokken in deze levering steekproefsgewijs onderzocht en de aangetroffen hoeveelheid koper was overeenkomstig de door de Maatschap opgegeven hoeveelheid mg/kg.
Op de orderbonnen van de leveringen op 17 oktober 2019 en 10 december 2019 was naast de geleverde totaalhoeveelheid in kilogrammen aan brokken ook apart vermeld de totaalhoeveelheid in kilogrammen aan kopersulfaat. Ook de op de leveringen gevolgde facturen van 25 oktober 2019 en 13 december 2019 meldden de geleverde totaalhoeveelheden brokken, andere veevoer en kopersulfaat in kilogrammen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze wijze van vermelding niet betekent dat kopersulfaat apart, naast de brokken werd geleverd, maar aanduidde de hoeveelheid kopersulfaat die in de totale hoeveelheid geleverde brokken was verwerkt.
Het hof leidt uit de stukken af dat de Maatschap aan De Eendracht de hoeveelheid koper in mg/kg heeft opgegeven. In de orderbonnen en facturen heeft De Eendracht niet vermeld hoeveel milligram koper(sulfaat) per kilo brok was verwerkt. Daardoor was voor de Maatschap niet zonder een eenvoudige, uit het hoofd te maken, omrekening de hoeveelheid koper per kilo veevoer duidelijk en of die hoeveelheid overeenkwam met de door haar opgegeven hoeveelheid mg/kg.
De Eendracht heeft aangevoerd dat de Maatschap op basis van de verstrekte totaalhoeveelheden brokken en kopersulfaat in kilogrammen had kunnen uitrekenen om hoeveel koper het in mg/kg ging. Kennelijk heeft De Eendracht deze door haar van de Maatschap verlangde rekensom niet zelf ter controle gemaakt, omdat anders De Eendracht zelf de door haar gemaakte fout - volgens haar eigen stelling - zou hebben bemerkt. [geïntimeerde2] stelt dat hij een rekensom heeft gemaakt en dacht dat het goed was. Dat is achteraf ten onrechte geweest. Wat hier ook van zij, meeweegt dat een dergelijke rekensom zich in beginsel niet eenvoudig laat maken. Ook is niet gesteld dat het gebruikelijk is de hoeveelheden toevoegingen aan een brok afzonderlijk in kilogrammen te vermelden en het aan de koper over te laten de omrekening in mg/kg te maken. Onder deze omstandigheden hoefde de Maatschap op basis van de totaalhoeveelheid brokken en kopersulfaat in kilogrammen er niet op bedacht te zijn dat de brokken veel meer koper in mg/kg bevatte, dan de Maatschap had opgegeven.
Ook het verwijt dat de Maatschap meteen de brokken had moeten analyseren nadat de melkschapen problemen kregen faalt. Op of omstreeks 10 december 2019 heeft de Maatschap de derde order geplaatst. Voorafgaand aan die order was in opdracht van de Maatschap het kopergehalte in melk en bloed van de schapen door de dierenarts onderzocht. Uit de analyses bleek een wat hoger koperpercentage, maar waren de resultaten niet verontrustend. Vandaar dat ten opzichte van de order in oktober 2019 een iets lager gehalte koper (van 17 mg/kg naar 15 mg/kg) in de brokken werd gevraagd. Vervolgens verergerden de fysieke problemen bij de melkschapen. De dochter van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] heeft weliswaar een kopervergiftiging gesuggereerd, maar de door de Maatschap geraadpleegde dierenarts vond de symptomen daarbij niet passen. Op zichzelf is begrijpelijk dat de Maatschap op de mening van de eigen dierenarts is afgegaan. Toen op zeker moment de lever uit inmiddels overleden schapen werd onderzocht en daarin een veel te hoog kopergehalte werd aangetroffen, is niet meteen aan de brokken als verontreinigingsbron gedacht. Eerst zijn allerlei andere oorzaken (voortvarend) onderzocht. Op zichzelf is dit, mede in het licht van de analyses begin december 2019 die geruime tijd na de levering in oktober 2019 had plaatsgevonden en waaruit slechts een lichte en niet verontrustende verhoging aan koper was gebleken, niet onbegrijpelijk. Daarbij is ook niet gesteld of gebleken dat naar de stand van techniek of gebruik in de branche bij problemen als de onderhavige als eerste al het voer moet worden onderzocht voordat andere mogelijke bronnen worden onderzocht.
4.2
Dit betekent dat de Maatschap niet kan worden verweten dat zij de brokken eerder op koper had moeten onderzoeken. De Maatschap heeft daardoor niet de klachtplicht geschonden. De daarop betrekking hebbende grieven falen.
Eigen schuld door niet tijdig onderzoek
4.21
De Eendracht heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de Maatschap aan de geleden schade eigen schuld heeft. De Eendracht verwijt de Maatschap in het bijzonder dat het niet tijdig onderzoek naar de hoeveelheid koper in de brokken heeft gedaan als mogelijke oorzaak van de kopervergiftiging. De argumenten, die volgens De Eendracht meebrengen dat dit eerdere onderzoek van de Maatschap verlangd mag worden, zijn min of meer dezelfde als de argumenten die ter ondersteuning van het schenden van de klachtplicht zijn aangevoerd. De rechtbank heeft dit verweer verworpen. De Eendracht komt hiertegen op.
4.22
Het hof stelt voorop dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de Maatschap als benadeelde kan worden toegerekend op grond van artikel 6:101 lid 1 BW de vergoedingsplicht van De Eendracht wordt verminderd door de schade over de Maatschap als benadeelde en De Eendracht als vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Daaraan moet nog worden toegevoegd dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.23
Het hof heeft bij de beoordeling van het verweer dat de Maatschap de klachtplicht heeft geschonden al uitvoerig toegelicht dat de Maatschap voorafgaand aan de bestelling van de brokken in december 2019 op basis van de kort daarvoor verkregen analyses van de steekproefsgewijs genomen monsters van het bloed en de melk van de schapen geen reden had te veronderstellen dat de in oktober 2019 geleverde brokken veel te veel koper bevatten. Weliswaar bleek uit die analyses een lichte verhoging van koper, maar dat was niet verontrustend. Bovendien had de Maatschap hiervoor de bijstand van een dierenarts. De Maatschap kon volstaan het kopergehalte in de brokken van de nieuwe levering enigszins te verlagen van 17 naar 15 mg/kg. Ook op basis van de gegevens van de orderbonnen en facturen kan in redelijkheid niet van de Maatschap, zoals hiervoor is uiteengezet, worden verwacht dat zij had moeten weten dat juist de brokken veel te veel koper bevatten.
Toen de weken na de levering medio december 2019 de melkschapen steeds ernstiger wordende fysieke problemen kregen, heeft de Maatschap opnieuw met bijstand van de dierenarts naar de oorzaak onderzoek gedaan. Uit de analyse van de levers van overleden schapen bleek een veel te hoog kopergehalte. De Maatschap heeft met steun van de dierenarts op haar bedrijf (voortvarend) naar de oorzaak van dit hoge gehalte aan koper onderzoek gedaan. Anders dan De Eendracht betoogd was er in de gegeven omstandigheden, zoals het hof heeft uiteengezet, geen aanleiding of verplichting eerst de in oktober en vervolgens in december geleverde brokken op de hoeveelheid koper te onderzoeken. In of omstreeks (medio) januari 2020 bleek de oorzaak van de kopervergiftiging de door De Eendracht in oktober en december 2019 geleverde brokken te zijn. De Maatschap heeft De Eendracht daarover meteen geïnformeerd en De Eendracht verzocht de brokken af te voeren. Dit alles brengt mee dat de Maatschap zich niet anders heeft gedragen dan als een redelijk handelend bedrijf in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan. Hierdoor komt het hof niet toe aan de beoordeling van de wederzijdse causaliteit en de billijkheidscorrectie. Van eigen schuld in dit opzicht aan de zijde van de Maatschap is geen sprake.
Inwinnen deskundigen
4.24
Voor het vaststellen van de schade heeft het hof behoefte aan het advies van deskundigen.
4.25
Partijen zijn het erover eens dat als deskundigen moeten worden benoemd de heer [naam4] , werkzaam bij Capriscope (deskundige op het terrein van schapen) en de heer [naam5] , werkzaam bij aaff groep bv (een financieel deskundige). Het hof zal hen als deskundigen benoemen.
4.26
Beide partijen hebben suggesties gedaan voor de aan de deskundigen te stellen vragen.
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vragen het procesdossier uitgangspunt is. Het kan zijn dat deskundigen behoefte hebben aan aanvullende informatie. Aan hen komt grote vrijheid toe te beoordelen welke informatie zij van partijen nog nodig hebben. Uiteraard kunnen partijen aan de deskundigen, nadat zij door de deskundigen daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, opmerkingen maken en verzoeken doen. Het is aan deskundigen of zij partijen daarin volgen en zij zullen hun keuze in het rapport toelichten. Zo nodig kan een partij tegen die keuze na het definitief deskundigenbericht bezwaar maken, waarna het hof daarop zal beslissen. Dit betekent dat het hof niet zal overnemen de vragen van met name De Eendracht om deskundigen bepaalde informatie bij de Maatschap op te vragen.
4.27
Het hof heeft de volgende vragen aan de deskundigen.
A. Kunt u de aannemelijke gevolgen van de in oktober en december 2019 geleverde brokken met veel te veel koper voor de bedrijfsvoering van de Maatschap schetsen? Kunt u daarbij zo mogelijk in tijdsblokken van steeds een half jaar aangeven:
  • Hoeveel melkschapen, opfoklammeren (vrouwelijk) en rammen (mannelijk) de Maatschap had kort voor de schadeveroorzakende gebeurtenis?
  • Hoeveel (melk)schapen zijn doodgegaan? Zo zou volgens opgave van de Maatschap tot maart 2020 28 dieren, tot februari 2021 in totaal 39 dieren en tot februari 2024 in totaal 62 dieren zijn doodgegaan.
  • Of en zo ja hoeveel nieuw geboren lammeren zijn dood gegaan?
  • Hebben de overgebleven (melk)schapen een lagere melkproductie gehad en zo ja, hoeveel?
Niet in geschil is dat de Maatschap voor het incident nationaal en internationaal tot de top behoorde. Volgens de Maatschap is de top bereikt door onder meer een ruim 20 jaar durend specifiek fokprogramma en specifiek voer.
  • Welke maatregelen moest de Maatschap gelet op de gevolgen van het incident nemen om het bedrijf weer op het niveau te krijgen tot voor het incident?
  • Is (achteraf) bezien mogelijk weer een bedrijfsvoering te hebben in de omvang en kwaliteit zoals dat voor het schadeongeval was? Zo ja, hoeveel tijd zou daarmee zijn gemoeid?
Wat is de schade van de Maatschap uitgaande van het uitgangspunt het bedrijf te herstellen en voort te zetten zoals dat voor het incident was? Wilt u daarbij in het bijzonder ingaan op:
  • De fok- en gebruikswaarde van de uitgevallen dieren;
  • Het saldo verlies van uitgevallen dieren en overblijvende dieren met minder of geen melk;
  • De herbevolkingskosten van de lege plaatsen door uitgevallen dieren en dieren zonder melk;
  • Het saldoverlies van overblijvende dieren door lagere productie;
  • De herbevolkingskosten van dieren met lagere productie.
Wilt u daarbij betrekken de bevindingen van de partij-deskundigen [naam1] en [naam6] ? Is bij een onderverdeling in en berekening van deze kosten sprake van dubbele kosten en zo ja, of en op welke wijze hebt u daarmee in uw berekening rekening gehouden?
Wat is de schade van de Maatschap uitgaande van het uitgangspunt van (gedeeltelijke) liquidatie, waarbij het bedrijf is omgezet van melkschapen naar vleesschapen?
Wilt u daarbij in het bijzonder ingaan op:
  • De inkomensschade. Wilt u in ieder geval toelichten over hoeveel jaren u de inkomensschade hebt berekend?
  • De verkoopopbrengst van de resterende melkschapen.
  • De kosten van omzetten van een bedrijf van melkschapen naar vleesschapen.
Overige vragen:
  • Heeft de verkoop van de (restant) schapen aan (onder meer) een Texelse handelaar een lagere opbrengst gehad? Zo ja, welk bedrag is hiermee gemoeid? Is, en zo ja op welke wijze, hiermee rekening gehouden in de schadeberekening onder C en D?
  • Volgens de Maatschap had zij voorafgaand aan het incident 60 lammeren verkocht en heeft de koper uit consideratie met de Maatschap van de koop afgezien. Heeft u met deze verkoop, waaraan uiteindelijk geen uitvoering is gegeven, in de schadeberekening onder C en D rekening gehouden? Zo ja, op welke wijze?
  • Is aannemelijk dat de eerdere kopervergiftiging die in juni 2018 op het bedrijf van de Maatschap heeft plaatsgevonden (als gevolg van door een andere leverancier geleverd voer) nog gevolgen had op het moment van het incident? Zo ja, op welke wijze en is hiermee rekening gehouden in de schadeberekening onder C en D?
  • Volgens de Maatschap bestond het voornemen het bedrijf op termijn – in ieder geval niet binnen 5 jaar – aan een derde over te dragen. Hiervoor was volgens de Maatschap al een kandidaat die na het incident is afgehaakt. Kunt u aangegeven of overdracht op termijn op vergelijkbare condities als voor het schadeongeval nog mogelijk was geweest als het bedrijf op de oude voet was hersteld en voortgezet? Zo nee, heeft de Maatschap financieel nadeel geleden doordat overdracht going concern van een kwalitatief goede melkschapenhouderij niet meer mogelijk is? Zo ja, hoe hoog begroot u dat nadeel?
Heeft u verder nog op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak relevant kunnen zijn?
4.28
De Maatschap heeft er op gewezen dat er sprake kan zijn van belastingschade en dat deskundigen zich ook daarover hebben uit te laten.
Het hof acht het in dit stadium niet doelmatig deskundigen een vraag over belastingschade te laten beantwoorden. De te benoemen deskundigen hebben geen expertise met betrekking tot belastingschade. Bovendien is het antwoord op de vraag of en in welke mate belastingschade is ingetreden afhankelijk van de vraag of de schade wordt berekend op basis van herstel in de oude toestand met voortzetting van het bedrijf of op (gedeeltelijke) liquidatie. Het hof zal daardoor het aspect van belastingschade eerst beoordelen nadat het deskundigenadvies is uitgebracht en een beslissing over de wijze van berekening van de schade is genomen.
4.29
Desgevraagd hebben de twee door partijen aangedragen deskundigen verklaard dat zij bereid zijn een benoeming tot deskundige te aanvaarden.
Beide deskundigen hebben desgevraagd ook hun uurtarief opgegeven en een voorlopige inschatting gemaakt van de tijd die met hun onderzoek gemoeid zal zijn.
De heer [naam4] heeft opgegeven een uurtarief van € 215,- excl. btw en gaat vooralsnog uit van 35 uur aan werkzaamheden. Dit is in totaal € 9.105,25 incl. btw (€ 7.525,-honorarium + € 1.580,25 btw).
De heer [naam5] heeft toegelicht dat hij bij zijn werkzaamheden zal betrekken zijn bedrijfsanalist/assistent mevrouw [naam7] en zijn secretariële ondersteuning. De uurtarieven exclusief btw zijn voor de heer [naam5] € 215,-, mevrouw [naam7] € 185,- en de secretariële ondersteuning € 95,-. De heer [naam5] schat in dat de werkzaamheden van de secretariële ondersteuning beperkt zullen zijn tot enkele uren. Het voorschot is door hem voorlopig geraamd op € 16.685,90 incl. btw (€ 13.790,- honorarium + € 2.895,90 btw).
Het hof zal het voorschot voor beide deskundigen bepalen op afgrond € 25.800,-.
4.3
Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv moet de Maatschap als eisende partij het door de rechter te bepalen voorschot betalen. In dit geval staat de aansprakelijkheid van De Eendracht vast. Voorts weegt mee dat de kosten voor het vaststellen van de schade op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor rekening van de schadeplichtige komt. Deze omstandigheden brengen mee dat De Eendracht het voorschot van de deskundigen heeft te betalen.
De conclusie
4.31
Het hof verwerpt het beroep van De Eendracht op schending van de klachtplicht en eigen schuld aan de zijde van de Maatschap.
4.32
Voor het oordeel over de omvang van de schade wil het hof advies van deskundigen. Het hof zal de door partijen voorgedragen deskundigen [naam4] en [naam5] als deskundigen benoemen.
4.33
Het voorschot en de wijze van betaling is in het dictum opgenomen.

5.De beslissing

Het hof:
5.1
benoemt als deskundigen [naam4] en [naam5] om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de vragen in rechtsoverweging 3.27;
5.2
stelt het voorschot van de deskundigen vast op € 25.800,- (inclusief btw).
De Eendracht moet het voorschot betalen.
Indien (één van) partijen zich niet met de hoogte van het voorschot kunnen verenigen, dienen zij hun bezwaren binnen 14 dagen na de datum van dit arrest in een brief aan de griffie van het hof te melden. Het hof zal in een afzonderlijke beslissing op deze bezwaren beslissen.
5.3
Aanwijzingen voor de deskundigen:
  • Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, kunnen de deskundigen met het onderzoek beginnen;
  • De deskundigen antwoorden schriftelijk op de hiervoor in rechtsoverweging 3.27 geformuleerde vragen;
  • Bij de uitvoering van het onderzoek moeten de deskundigen de
  • Als de deskundigen vragen hebben, kunnen zij die stellen aan mr. D.H. de Witte, raadsheer-commissaris;
  • Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 1 oktober 2025 worden gestuurd aan de handelsgriffie van dit hof (postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden).
5.4
Aanwijzingen voor partijen:
  • Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan De Eendracht een voorschotfactuur sturen van € 25.800,- (inclusief btw). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald;
  • De Eendracht moet aan de deskundigen een kopie van het procesdossier sturen. De griffier stuurt de deskundigen een kopie van dit arrest;
  • Partijen moeten de deskundigen de inlichtingen geven waarom deze vragen.
  • Op de eerst volgende rolzitting zes weken na deponering van het definitieve deskundigen bericht, kan eerst De Eendracht op het deskundigenbericht reageren, waarna de Maatschap in de gelegenheid zal worden gesteld haar reactie te geven;
5.5
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, H. de Hek en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 maart 2025.

Voetnoten

1.HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539.
2.Artikel XIIA Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht.