ECLI:NL:GHARL:2025:1753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
24/123
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet waardering onroerende zaken en toezendplicht gegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 299.000 per waardepeildatum 1 januari 2021 en had een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ heeft geschonden door in de bezwaarfase de grondstaffel niet te verstrekken. Tijdens de zitting bij het Hof heeft belanghebbende zijn overige grieven ingetrokken en enkel nog de schending van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ betreffende de grondstaffel aangevoerd. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de wet heeft gehandeld, omdat de intrekking van de overige grieven niet opnieuw in hoger beroep kan worden behandeld. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/123
uitspraakdatum: 25 maart 2025
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 14 november 2023, nummer UTR 23/731, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Woerden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 299.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is op 23 november 2023 aan partijen toegezonden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar.
1.6.
Ter zitting van het Hof is aan de heffingsambtenaar verzocht een stuk te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 17 februari 2025 laten weten het verzochte stuk niet meer te kunnen toesturen. Hij heeft het Hof daarbij verzocht om uitspraak te doen zonder nadere mondelinge zitting. Het Hof heeft dit bericht op 19 februari 2025 aan belanghebbende doorgestuurd en aangegeven dat het voornemens is de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen, tenzij belanghebbende uiterlijk op 5 maart 2025 zou laten weten dat hij prijs stelde op een nadere zitting. Belanghebbende heeft op dat voornemen niet gereageerd. Het Hof heeft het onderzoek daarop op 13 maart 2025 gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 27 februari 2022 het volgende verzocht:
“(…) Om de WOZwaarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken (…) het taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix met daarop een uitgebreide onderbouwing van de waarde toe te sturen.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc. (…)”
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Daarbij heeft hij een taxatieverslag van de woning verstrekt, waarin de procentuele verandering van de WOZ-waarde ten opzichte van de waardepeildatum een jaar eerder is opgenomen, de objectgegevens en drie referentieobjecten (zonder KOUDVL-factoren) en een taxatiekaart van de woning. Daarnaast is belanghebbende medegedeeld dat hij de relevante stukken kon inzien voordat het hoorgesprek plaats zou vinden. Tevens heeft de heffingsambtenaar verzocht om informatie te verstrekken.
2.3.
Nadat de heffingsambtenaar de door hem gevraagde informatie niet binnen de door hem gestelde tijd van belanghebbende ontving, heeft hij met dagtekening 5 mei 2022 een informatiebeschikking genomen.
2.4.
Belanghebbende heeft met dagtekening 9 mei 2022 op dat informatieverzoek gereageerd.
2.5.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aangegeven de gehanteerde grondstaffel, het taxatieverslag en de taxatiekaart van de woning aan de gemachtigde te hebben verstrekt. Daarnaast is belanghebbende medegedeeld dat hij de relevante stukken kon inzien voordat het hoorgesprek (op 7 juli 2022) plaats zou vinden. Van die mogelijkheid heeft noch belanghebbende, noch haar gemachtigde gebruik gemaakt.
2.6.
In het beroepschrift van de gemachtigde is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Dat op het verzoek op grond van artikel 40 Wet WOZ alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden toegezonden blijkt inmiddels ook uit het grote aantal uitspraken die dit bevestigen. (…) Verweerder handelt derhalve in strijd met de wet en het recht door de stukken waar om is verzocht in de bezwaarfase niet toe te zenden. Vanwege deze schending ben ik niet in de mogelijkheid geweest de uitspraak op bezwaar zorgvuldig te controleren op juistheid omdat ik simpelweg niet weet waar de door verweerder gemaakte keuzes en aannames op gebaseerd zijn.”
2.7.
Ter zitting bij de Rechtbank heeft de gemachtigde ten aanzien van zijn beroepsgrond over artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ het volgende verklaard, zo volgt uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank:
“Gemachtigde
Het is er hier maar 1 beroepsgrond over artikel 40. De eerste grief. Het antwoord op het verzoek was dat de gemeente stelt dat ze wel voldoende hebben verstrekt. Dat is niet het geval. Wat je tekort komt gaan we niet toezenden zei de gemeente. In beroep is dat een beetje genuanceerder opgeschreven. We hebben wel voldoende toegezonden. We hebben de grondstaffel niet gehad. De koudv factoren van de woning van eiser zijn wel opgeschreven, maar van de referentiewoningen niet. De Hoge Raad stelt dat het verder gaat dan alleen de koudv-factoren van het object.
Rechter
U heeft het over de arresten van 2023.
Gemachtigde
Ja over HR:2023:1052. Ook de KOUDV-factoren van de referentiewoningen moeten
worden gegeven. Ik doe een beroep op een gegrond beroep. […]
Rechter
Even voor mijn duidelijkheid. U begon over de stukken in bezwaar. U heeft de grondstaffel niet gehad.
Gemachtigde
Ik heb geen grondstaffel gezien.
Rechter
In uitspraak op bezwaar staat dat die per e-mail is gestuurd van het object. U had het over de referentiewoningen.
Gemachtigde
Er is iets geks met die grondstaffel. We krijgen van de gemeente grondstaffels. In 2022 zie ik ze niet staan. Over 2021 heb ik ze gehad.
[…]
Gemachtigde
De grondstaffels zie ik staan. Ik neem aan dat dat 2022 is. Die beroepsgrond trek ik in. Dan blijft over de KOUDV-factoren en de legenda van de KOUDV en de KOUDV van de referentiewoningen.”
2.8.
In de motivering van zijn hogerberoepschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende gesteld – voor zover relevant:
“In de bezwaarfase is de grondstaffel niet inzichtelijk gemaakt, zijn de correctiepercentages van de KOUDV-factoren niet duidelijk, zijn de waarde van de bijgebouwen niet verstrekt en ontbreekt het indexeringspercentage. In de bezwaarfase geldt een toezendplicht voor de aan de waarde ten grondslag liggende gegevens. Zo concludeert de Hoge Raad recent in ECLI:NL:HR:2023:1052. […]”
2.9.
Ter zitting bij het Hof heeft de gemachtigde ten aanzien van de omvang van zijn grieven het volgende naar voren gebracht:
“De voorzitter houdt belanghebbende voor dat hij in zijn hogerberoepschrift erover klaagt dat in bezwaar de grondstaffel, het correctiepercentage van de KOUDV-factoren, de waarde van bijgebouwen en het indexeringspercentage niet zijn verstrekt.
De gemachtigde geeft daarop aan dat zijn klacht enkel ziet op het niet-verstrekken van de grondstaffel gedurende de bezwaarfase. Zijn standpunt over de overige stukken die zouden moeten worden toegestuurd onder artikel 40 Wet WOZ is door de jurisprudentie inmiddels achterhaald. Over de vraag of indexeringspercentages moeten worden verstrekt op grond van artikel 40 Wet WOZ verschilt hij wel van mening met het Hof. In dit geval is echter enkel het niet-verstrekken van de grondstaffel van belang. Desgevraagd bevestigt hij nadrukkelijk en ondubbelzinnig dat de overige grieven in zijn hogerberoepschrift die niet zien op het niet verstrekken van de grondstaffel en de daarmee door hem verbonden schending van artikel 40 Wet WOZ door hem worden ingetrokken.”
2.10.
De heffingsambtenaar is daarop door het Hof verzocht zijn standpunt dat hij de grondstaffel wel aan de gemachtigde heeft verstrekt, te onderbouwen met het door hem gestelde stuk (een e-mail aan de gemachtigde). De heffingsambtenaar heeft per brief van 17 februari 2025 aangegeven dat hij de e-mail niet meer kan reproduceren.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase artikel 40, lid 2 Wet WOZ heeft geschonden door in de bezwaarfase de grondstaffel niet te verstrekken.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep – na intrekking van zijn overige grieven – enkel nog gesteld dat het niet-verstrekken van de grondstaffel in de bezwaarfase met zich brengt dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ heeft geschonden.
4.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank volgt dat belanghebbende zijn beroepsgrond dat artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ is geschonden omdat de grondstaffel in de bezwaarfase niet zou zijn verstrekt, nadrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken (zie 2.6.). Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de Rechtbank, waaruit volgt dat zij de beroepsgronden van belanghebbende zo heeft begrepen als dat hij stelt dat artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ enkel is geschonden omdat de KOUDVL-factoren van de referentieobjecten niet heeft verstrekt.
4.3.
Als hoofdregel geldt dat een ingetrokken grief niet wederom in hogere instantie als nieuw geschilpunt in de rechtsstrijd kan worden toegelaten. Wanneer echter de wederpartij de rechter uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te kennen geeft ermee in te stemmen dat de desbetreffende grief wordt toegelaten, kan een gerechtshof die grief alsnog behandelen indien een goede procesorde zich daartegen naar het oordeel van de rechter niet verzet. [1]
4.4.
Ter zitting bij het Hof heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat hij niet had verwacht dat de e-mail met betrekking tot de grondstaffel relevant zou zijn voor de beslechting van het geschil, maar dat – als het Hof hem zou vragen die e-mail te produceren – hij de bewuste email zou opzoeken. Het Hof leidt hieruit af dat de heffingsambtenaar zich niet op deze vraag had voorbereid. Dat had hij, gelet op de ondubbelzinnige en nadrukkelijke intrekking van specifiek dit onderdeel van de beroepsgronden bij de Rechtbank, ook niet hoeven zijn. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig te kennen geeft ermee in te stemmen dat de desbetreffende grief wordt toegelaten en is het in strijd met een goede procesorde om deze grief in hoger beroep wederom toe te laten.
4.5.
Dat brengt mee dat belanghebbende alle grieven heeft ingetrokken.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 25 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(G.J. van de Lagemaat) (J. van de Merwe)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV5026, r.o. 3.1.3 en HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:781, r.o. 3.2.4.