ECLI:NL:GHARL:2025:17

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
200.343.292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing verzoek billijke vergoeding en toekenning transitievergoeding in arbeidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 8 april 2024 werd uitgesproken. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [appellant] en Signpost Nederland B.V. [appellant] was in dienst als Business Development Manager en heeft twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gehad. Signpost heeft de laatste overeenkomst niet verlengd, wat [appellant] als ernstig verwijtbaar heeft ervaren. Hij verzocht om een billijke vergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft beide verzoeken afgewezen, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht.

Het hof oordeelt dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Signpost. Het hof wijst het verzoek om een billijke vergoeding af, omdat de hoge drempel voor ernstige verwijtbaarheid niet is gehaald. Wel wordt de transitievergoeding toegewezen, omdat Signpost op basis van de arbeidsovereenkomst en het bonusplan een bonus heeft betaald, die meetelt voor de berekening van de transitievergoeding. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, met uitzondering van de beslissing over de transitievergoeding, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.343.292
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 10910292
beschikking van 6 januari 2025
in de zaak van:
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekende partij
hierna: [appellant]
advocaat: mr. C.J. van der Have
tegen:
Signpost Nederland B.V.
die is gevestigd in Nieuwegein
en bij de kantonrechter optrad als verwerende partij
hierna: Signpost
advocaat: mr. E.P. Keuvelaar

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 8 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift, op de griffie binnengekomen op 5 juli 2024
  • het verweerschrift
  • de nagekomen producties 2 tot en met 4 van [appellant]
  • het verslag (proces-verbaal) van de op 6 november 2024 gehouden mondelinge behandeling.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] is bij Signpost in dienst geweest op basis van twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Signpost heeft de laatste arbeidsovereenkomst niet verlengd. [appellant] vindt dat Signpost ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en vraagt om toekenning van een billijke vergoeding. Daarnaast verzoekt hij om een transitievergoeding.
2.2
De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen. Het doel van het hoger beroep van [appellant] is dat het hof zijn verzoeken alsnog toewijst. De verzochte transitievergoeding is € 7.000,- dan wel € 5.125,- ; de gevraagde billijke vergoeding bedraagt € 234.000,-.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing van het hof
3.1
Het hof oordeelt dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Signpost. Daarom wijst ook het hof het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding van [appellant] af. Er wordt wel een bedrag aan transitievergoeding toegewezen. Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
de achtergrond van de zaak
3.1
Het hof gaat uit van de feiten zoals beschreven in het vonnis van de kantonrechter. Deze feiten worden hierna samengevat en waar nodig aangevuld. Het hof houdt daarbij rekening met de bezwaren die [appellant] aanvoert tegen de feitenopsomming van de kantonrechter voor zover het hof die bezwaren terecht vindt. Daarbij wordt opgemerkt dat wat onder 5 tot en met 21 in het beroepschrift staat standpunten van [appellant] zijn en dus geen vaststaande feiten. Deze standpunten zullen hierna bij de beoordeling worden betrokken.
3.2
Signpost richt zich op de digitalisering in het middelbaar en hoger onderwijs. In dat kader biedt zij IT-producten aan, waaronder hardware, software, training en onderhoud.
3.3
[appellant] treedt op 1 november 2021 in dienst bij Signpost in de functie van Business Development Manager, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (12 maanden) tegen een salaris van € 6.250,- bruto per maand exclusief vakantiegeld.
3.4
De arbeidsovereenkomst wordt op 6 oktober 2022 verlengd voor de duur van 12 maanden. In artikel 5 onder 4 van beide arbeidsovereenkomsten is opgenomen dat [appellant] in aanmerking komt voor een bonusregeling en dat de inhoud daarvan nader zal worden overeengekomen.
3.5
Na 2022 ontstaat er discussie over de verschuldigdheid van een bonus voor [appellant] over dat jaar. In het voorjaar van 2023 spreken partijen over een vertrekregeling voor [appellant] maar bereiken geen overeenstemming.
3.6
Op 18 augustus 2023 zegt Signpost [appellant] aan dat de arbeidsovereenkomst
na het verstrijken van de overeengekomen periode niet zal worden voortgezet en dus van rechtswege eindigt per 31 oktober 2023. Verder schrijft zij dat [appellant] de laatste weken niet of nauwelijks op kantoor aanwezig is geweest, dat hij geen terugkoppeling geeft van zijn werkzaamheden en dat hij geen activiteiten in het CRM-systeem registreert. Daarom gaat Signpost ervan uit dat [appellant] verlof opneemt. Voor zover het verlofsaldo niet voldoende is stelt zij hem vrij van werk. Tot slot vermeldt zij dat de zakelijke mail en toegang tot de systemen per 18 augustus 2023 wordt stopgezet en schrijft zij over de bonus.
3.7
Bij e-mailbericht van 21 augustus 2023 verzoekt [appellant] onder meer om zijn e-mailtoegang te herstellen. In een e-mailbericht van 1 september 2023 herhaalt hij dit verzoek en maakt hij Signpost een aantal verwijten.
3.8
In een brief van 22 september 2023 maakt de advocaat van [appellant] aanspraak op een bonus over het jaar 2023. Daarnaast wordt Signpost laakbaar gedrag verweten omdat Signpost [appellant] zou hebben gebruikt voor zijn netwerk. [appellant] wil gecompenseerd worden voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van deze handelwijze van Signpost.
verzoek toekenning billijke vergoeding
het toetsingskader
3.9
Uitgangspunt is dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. De rechter kan op grond van artikel 7:673 lid 9 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt een billijke vergoeding toekennen als het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid geldt een hoge drempel. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt deze drempel overschreden [1] .
grondslag van het verzoek
3.1
[appellant] stelt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Signpost. Daaraan legt hij het kort gezegd ten grondslag dat hij uitzonderlijk goed heeft gepresteerd, maar dat hij door Signpost stelselmatig is tegengewerkt, waardoor het werken hem onmogelijk werd gemaakt. Signpost heeft geprobeerd [appellant] er met een ‘abc-tje’ uit te werken: zij heeft hem met zijn onderwijsnetwerk geworven om de onontgonnen Nederlandse markt te ontwikkelen (a), het netwerk van [appellant] overgenomen (b) en hem daarna op non-actief gesteld en hem de toegang tot de systemen ontzegd (c).
3.11
Signpost betwist deze stellingen van [appellant] gemotiveerd. Zij stelt juist dat de prestaties van [appellant] tegenvielen en dat hij geen aanspraak had op een bonus over 2022. Dat leidde tot discussie begin 2023. Toen Signpost verder met [appellant] wilde praten over zijn functioneren gaf [appellant] aan dat hij niet met haar verder wilde. De besprekingen over een minnelijke regeling voor een vroegtijdige beëindiging van het dienstverband zijn op niks uitgelopen. Signpost heeft uiteindelijk, volgens haar onverplicht, een bonus over 2022 uitgekeerd.
bespreking van de verwijten van [appellant]
3.12
Het hof oordeelt dat [appellant] zijn stelling dat Signpost hem het werken systematisch onmogelijk heeft gemaakt, tegenover de ontkenning van Signpost, onvoldoende heeft onderbouwd. De belangrijkste verwijten die [appellant] maakt zijn dat Signpost hem bewust heeft tegengewerkt inzake het contract met FinitIT, dat Signpost hem ten onrechte geen bonus uit wilde betalen en dat zij hem, toen [appellant] het contract met FinitIT eenmaal had binnengehaald, op een zijspoor heeft gezet door [naam1] binnen te halen. Signpost stelt hier tegenover dat het contact met FinitIT is voortgekomen uit de relatie die al bestond tussen de oprichters van Signpost en van FitiniIT. [appellant] heeft dit contact vervolgd door te werken aan het opzetten van een meerjarige samenwerking. Signpost heeft dat nooit tegengewerkt. Overigens is het contract dat [appellant] (volgens Signpost ten onrechte) claimt te hebben bewerkstelligd geenszins lucratief is gebleken, omdat de samenwerkingsrelatie met FinitIT inmiddels is beëindigd. [naam1] werd aangesteld om de MBO-markt te bedienen, ook omdat de resultaten van [appellant] tegenvielen en diens expertise meer op HBO-niveau lag. [appellant] weigerde echter met hem samen te werken. [appellant] heeft op grond van de bonusregeling volgens Signpost geen recht op uitbetaling van enige bonus: Signpost betaalt aan FinitIT al provisie op grond van de overeenkomst. De bonus over 2022 is uiteindelijk onverplicht betaald om hem tegemoet te komen; voor een bonus over 2023 is sowieso vereist dat een werknemer op 31 december van dat jaar in dienst is, en dat was [appellant] niet.
3.13
Het hof constateert dat al snel na de verlenging van het eerste jaarcontract van de zijde van [appellant] onvrede is ontstaan. Het hof heeft [appellant] tijdens de zitting gevraagd wanneer de door hem ervaren tegenwerking is begonnen. [appellant] heeft daarop geantwoord dat dat was toen zijn deal met FinitiIT vorm begon te krijgen. Dat was eind 2022. Signpost rekte het ondertekenen van het contract expres, en begin 2023 werd [naam1] aangesteld om zijn werk af te nemen. In die tijd ontstond ook een discussie over zijn bonus. [appellant] meende toen een patroon te zien en heeft contact opgenomen met zijn ‘peers’ in andere landen om hun ervaringen te horen die op hetzelfde neerkwamen.
3.14
Het hof begrijpt dat [appellant] zelf vond dat hij werd tegengewerkt, maar in het dossier zijn daarvoor onvoldoende aanwijzingen. [appellant] wijst op verklaringen van [naam2] van FitinIT. Nog los van het feit dat de jaartallen niet lijken te matchen met de periode waarin [appellant] voor Signpost werkte, acht het hof deze verklaringen onvoldoende specifiek en objectief, nu deze niet los gezien kunnen worden van het geschil dat tussen FitinIt en Signpost is ontstaan. Datzelfde geldt voor de verklaring van [naam3] van FitinIT. [appellant] verwijst verder naar verklaringen van twee (ex-)medewerksters van Signpost. Deze gaan echter vooral over hun eigen situatie, zodat ook deze niet kunnen bijdragen aan de ondersteuning van de aantijgingen van [appellant] . Daarnaast benoemt [appellant] naar het aannemen van [naam1] en diens e-mails. Vooropgesteld wordt dat het aannemen van een medewerker behoort tot de beleidsvrijheid van de werkgever. Het hof ziet in deze mails geen tegenwerking, maar veeleer dat [naam1] de samenwerking met [appellant] zoekt. In een mail van 27 maart 2023 aan [naam1] uit [appellant] in ronde bewoordingen zijn ongenoegen over traagheid bij Signpost (“
Dit maakt mij woedend…” en “
Ik vind het werkelijk waar van een amateurisme die ongekend is”).
3.15
Het lijkt erop dat [appellant] zijn onvrede over zijn werkgever, behalve in deze mail aan [naam1] , onvoldoende heeft aangekaart bij (het management van) Signpost. Daarnaar gevraagd tijdens de zitting bij het hof heeft Signpost verklaard dat zij hierover (los van de discussie over de bonus) niks wist. [appellant] verklaarde dat hij het bij zijn leidinggevende [naam4] heeft aangekaart, maar dat blijkt niet uit de overgelegde verklaring van [naam4] . [appellant] dacht een patroon in de handelwijze van Signpost te ontdekken en werd wantrouwend. Het had op zijn weg gelegen de zaken waar hij tegenaan liep rechtstreeks bespreekbaar te maken, zodat Signpost de gelegenheid had daarop te acteren. In plaats daarvan is hij bij zijn ‘peers’ gaan informeren om bevestiging van dat patroon te krijgen. Dat was al in het begin van de looptijd van de tweede arbeidsovereenkomst. Het hof kan, ook met inachtneming van de enkele overgelegde verklaringen van vertrokken medewerkers, dit gestelde patroon van bewuste tegenwerking door Signpost niet ontdekken. Datzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat Signpost hem van zijn netwerk heeft beroofd. Die stelling heeft hij namelijk niet geconcretiseerd. Intussen speelde er begin 2023 ook de discussie over de bonus. De aanspraken van [appellant] onder de bonusregeling zijn geen onderwerp van deze procedure (daarover is een aparte procedure aangekondigd), zodat het hof dat in deze procedure slechts marginaal kan toetsen. Met die toets kan niet gezegd worden dat het standpunt van Signpost over de bonus ten aanzien van het contract met FitinIT (zie 3.12) zonder grond was. Signpost was niet tevreden over de prestaties van [appellant] en in deze procedure heeft [appellant] de door hem gestelde behaalde resultaten niet concreet onderbouwd, zodat niet duidelijk is dat Signpost hem ten onrechte bonusaanspraken ontzegde, zoals [appellant] stelt.
3.15
Het is voorstelbaar dat dit alles zijn weerslag had op de arbeidsrelatie en dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk was. In een gesprek in het voorjaar 2023 hebben partijen (naar [appellant] niet betwist op zijn verzoek) een regeling over eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst verkend, maar zij zijn (vooral vanwege discussie over verschuldigde bonussen) daar niet uit gekomen. Het hof begrijpt dat [appellant] in die periode spanningen ervoer. Hij heeft in hoger beroep een verklaring van zijn huisarts overgelegd waaruit blijkt dat hij in mei 2023 is flauwgevallen. Hij ziet achteraf in dat hij toen een burn-out had, maar dat hij de signalen voor zichzelf heeft ontkend. Hij erkent dat hij dat (dus ook) niet aan Signpost heeft gemeld.
3.16
Het is in die omstandigheden dat Signpost in augustus 2023 het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft aangezegd tegen 1 november 2023. Dat is, gezien de tussen partijen gerezen problemen, een begrijpelijk besluit. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat van een welbewuste tegenwerking, laat staan een ‘abc-tje’, niet gebleken is en dat [appellant] in elk geval mede debet is geweest aan de ontstane situatie. De werkgever heeft een grote vrijheid om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet te verlengen. [appellant] kan worden toegegeven dat Signpost bij de uitvoering van dit besluit niet zorgvuldig te werk is gegaan door hem vakantiedagen te laten opnemen, maar dat is later hersteld. Die handelwijze (evenals het afsluiten van het netwerk) heeft in elk geval niet tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst geleid, maar betreft de uitvoering van het beëindigingsbesluit zodat dat ook om die reden geen ernstig verwijtbaar handelen in de zin van de wet kan opleveren. Datzelfde geldt voor de (overigens niet onderbouwde) stellingen over het stelen van het netwerk van [appellant] en het hem zwartmaken bij relaties.
conclusie geen billijke vergoeding
3.17
Het hof oordeelt dus dat de hoge drempel in dit geval niet wordt gehaald. De verwijten die [appellant] Signpost maakt leveren, zowel op zichzelf als in onderling verband bezien, geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van artikel 7:673 lid 9 BW op. Het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen.
transitievergoeding
3.18
Het hof wijst wel het verzoek tot betaling van een aanvullende transitievergoeding toe. Vaststaat dat Signpost op basis van een afspraak in de arbeidsovereenkomst en het bonusplan 2022 aan [appellant] een bonus van € 22.500,- heeft betaald over het jaar 2022. Op grond van artikel 3 lid 1 onder c van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (Besluit loonbegrip) behoort dit daarmee tot de overeengekomen variabele looncomponenten in de drie kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt. Daarvoor is gelet op artikel 3 lid 2 Besluit loonbegrip niet van belang dat de arbeidsovereenkomst nog geen drie jaar heeft geduurd. Evenmin is van belang of de bonus al dan niet vrijwillig is betaald, zoals Signpost stelt.
3.19
Signpost heeft de berekening van de transitievergoeding inclusief de bonus 2022 van € 5.125,- niet betwist. Het hof zal dat bedrag dan ook toewijzen. Daarop strekt uiteraard de al uitbetaalde transitievergoeding in mindering.
conclusie
3.2
Het hoger beroep van [appellant] faalt ten aanzien van de billijke vergoeding en slaagt voor de transitievergoeding, zij het voor het subsidiaire bedrag. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter bekrachtigen met uitzondering van de beslissing over de transitievergoeding. Omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, draagt ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure in hoger beroep (compensatie).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 april 2024, met uitzondering van de beslissing tot afwijzing van de transitievergoeding en de proceskostenvergoeding;
4.2
veroordeelt Signpost tot betaling van de transitievergoeding van € 5.125,-, waarop in mindering strekt het bedrag dat Signpost al aan transitievergoeding aan [appellant] heeft betaald;
4.3
compenseert de kosten van de procedure bij de kantonrechter en van de procedure in hoger beroep.
Deze beschikking is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, G.A. Diebels en H.M.J. van den Hurk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2025.

Voetnoten

1.